Niet minder dan 59 keer stond Wilfried Martens op de cover van Knack –niemand deed beter. Jarenlang bleef er een zekere fascinatie bestaan voor de man die eerst CVP-voorzitter was, dan premier, Europees staatsman, en ten slotte ook een man van vlees en bloed. Zijn leven lang was Martens geen heilige, maar een politicus pur sang. Na de talloze hagiografieën: een eerste aanzet tot biografie.

De relatie tussen Wilfried Martens en dit blad is een haat-liefdeverhouding van meer dan veertig jaar. In augustus 1972 verschijnt in Knack het eerste ‘Woord vooraf’ van de nieuwe, flamboyante hoofdredacteur, wijlen Frans Verleyen. In maart 1972 is Martens verkozen tot voorzitter van de Christelijke Volkspartij (CVP). Verleyen heeft de journalistieke stiel geleerd bij De Standaard, waar hij samen met zijn vriend Hugo De Ridder een geducht Wetstraatduo vormt. Dat Verleyen De Standaard niet in de beste verstandhouding verlaten heeft, komt volgens hem juist door dat voorzitterschap van Wilfried Martens. Om dat te begrijpen, moeten we even terug in de tijd.

Ondanks zijn voor die tijd jonge leeftijd (hij is 36), zijn broze fysiek en zijn zware bril is Martens in 1972 al meer dan tien jaar lang een politieke BV. Al in 1957 had hij, als 21-jarige studentenleider, enkele dagen op rij de voorpagina van De Standaard gehaald. Hij leidde het protest tegen de anti-Vlaamse uitspraken van baron Georges Moens de Fernig, de Nederlandsonkundige voorzitter van het organisatiecomité van Expo ’58. ‘Cinq colonnes à la une’, herinnert Martens zich in 2006 tijdens de redactie van zijn Memoires, toen nog even fier en tevreden als op het moment zelf.

In de jaren zestig is hij een gevierd want radicaal spreker op Vlaamse meetings en betogingen. Memorabel is zijn strijdrede op een betoging van het ‘Actiecomité tegen Gebiedsroof’. Alsof hij voor de echte IJzerbedevaart spreekt, haalt Martens de grote woorden boven: ‘Als de samenzwering tegen Vlaanderen toch slaagt, dan moeten de Walen en de Brusselaars weten dat er een definitieve mars op Brussel komt, met als doel de omverwerping van het unitaire en kapitalistische België.’ Applaus. ‘Komt uw dictaat tot executie, dan Théo (Lefèvre, de CVP-premier) is het revolutie.’ Donderend applaus, waarop een heethoofd het niet meer houdt: ‘Geef ons wapens!’ Woorden die Martens tot vandaag in de mond worden gelegd. Maar zijn naam is gemaakt.

Zelfs in die mate dat, wanneer hij in 1965 kabinetsadviseur mag worden bij premier Pierre Harmel, La Libre Belgique de registers opentrekt met een aanval tegen die ‘kiesdraver van de Volksunie’, dat ‘schuimbekkend personage dat zijn politieke opgang slechts te danken heeft aan racistische uitvallen’. Het illustreert de status van de jonge christendemocraat: het is niet vaak gebeurd dat een eerste minister zich op de parlementaire tribune en tegen een deel van zijn eigen partij in, moet verantwoorden voor de keuze van zijn kabinetsmedewerkers.

Getrouwd met de politiek

Martens is niet alleen Vlaamser dan de CVP, hij is ook linkser dan zijn partij. Samen met de jonge socialistische journalist Lode Hancké trekt hij de kar van de ‘Progressieve Frontvorming’, waartoe BSP-voorzitter Leo Collard op 1 mei 1969 oproept. Als voorzitter van de CVP-jongeren maakt hij naam met zijn zogenaamde ‘Wonderbureau’, een getalenteerde en vrij progressieve groep die de oudere generaties schokt met een oproep tot afbraak van de verzuiling en daarbij de creatie van niet-net- gebonden ‘gemeenschapsscholen’. Een aantal leden van Martens’ Wonderbureau zal later te links blijken voor de CVP (Paul Pataer, Ward Bosmans, Rita Mulier), eentje wordt topbankier (Jan Huygebaert), anderen zullen de CVP richting geven: Wilfried Martens zelf, Georges Monard, Jean-Luc Dehaene, en Miet Smet.

Als jonge advocaat is hij sinds 1962 getrouwd met Lieve Verschroeven. Samen hebben ze twee jonge kinderen: Ann (1965) en Kris (1969). In het kader van zijn Martens-biografie zal Lieve Verschroeven aan auteur Hugo De Ridder toegeven dat Martens haar ‘zeer vertederde’, zij het dat hij ‘niet de leukste vrijer was die je je kon voorstellen, noch de plezantste, noch de lolligste’. Hij geeft haar wel cadeautjes: boeken over het Vlaams-nationalisme, bijvoorbeeld. De Ridder: ‘Hij zal haar daarover kritisch ondervragen en zich publiekelijk ergeren als zij iets verkeerd inschat.’ Eigenlijk is Wilfried Martens dan al getrouwd met de politiek.

De oudere CVP-garde zag Martens en co. als lastposten, zelfs als agents-provocateurs van hetzij de socialisten, hetzij de Volksunie. Als bij CVP-premier Gaston Eyskens wordt aangedrongen om Martens toch op te nemen in zijn regering, zelfs ‘maar’ als staatssecretaris, weigert Eyskens daarop in te gaan. Maar intussen is ook de vacature voor het CVP-voorzitterschap open, en daar houdt regeringsleider Eyskens zich minder mee bezig. Een kransje king makers vindt dat Martens de nodige flair heeft voor de job. Maar zou hij ook voldoende ‘staatsman’ zijn? Kan hij het algemeen belang – ook vertaald als het partijbelang – laten primeren op zijn eigen opvattingen?

‘Berekende eerzucht’

Martens weet wat te doen. Ook al is hij nog geen toppoliticus, hij beseft al dat politiek gemakkelijker wordt als je de media mee hebt. Hij zoekt De Standaard-journalist Hugo De Ridder op, en die neemt van hem zijn zogenaamde ‘afzweringsinterview’ af. ‘Het schijnt thans uitgesloten nog tot afspraken te komen met de socialisten’, zegt Martens daarin, en ‘ik zou met klem de bewering die in uw krant verscheen tegenspreken als zou ik destijds felle kritiek hebben uitgeoefend op het katholiek onderwijs’. Een medestander als Jean-Luc Dehaene wrijft zich in zijn handen om Martens’ nieuwe realisme, maar andere vrienden zijn verbouwereerd. Hancké: ‘Toen ik De Standaard las, begreep ik dat een beloftevolle bladzijde was omgedraaid door de wind van berekende eerzucht.’

Op aanraden van De Ridder stapt Martens in zijn kevertje en zoekt in zijn villa in Meise Manu Ruys op, de bijzonder invloedrijke hoofdredacteur van De Standaard. Na hun gesprek schudt Ruys hem de hand: ‘Veel succes,’ en na een lichte aarzeling, ‘meneer de voorzitter.’ Twee dagen later beschrijft hij Martens als ‘een knappe jongen die nu moet bewijzen dat zijn partij geen ten dode opgeschreven structuur is’.

Onvrede over dat politiek-journalistieke samenspel tussen De Standaard en de CVP gaf Verleyen het excuus om voor het pas opgerichte weekblad Knack te kiezen. Hij ziet vanaf de eerste rij hoe Martens ‘christendemocratisch heeft leren spreken’, zoals zijn maidenspeech als partijvoorzitter: ‘De christendemocratie is en blijft de schoonste uitdrukking van het Vlaamse volk.’ Hij leert ook christendemocratisch handelen. Hij stelt zijn eigen staf samen. Als directeur van de CVP-vormingsdienst kiest hij niet de man die als eerste uit de selectietests kwam, zijn oude vriend Ward Bosmans, maar de dame op nummer twee: Miet Smet. Zijn maandloon (40.000 frank, ongeveer 1000 euro) komt uit de zwarte kas van nationaal penningmeester Raymond Scheyven. Maar omdat hij geen dienstwagen krijgt, spoort en bust hij het land rond. Meer dan eens mist hij na een avondvergadering de laatste aansluiting, en nachtenlang wacht hij in cafés of op perrons op de vroegste trein.

De machtsgreep

Martens leert wat politiek echt is: meer terugkoppelen dan vooruitstormen, compromissen sluiten en die soms weer opgeven. In januari 1973 mees-muilt Verleyen in Knack: ‘Hij werd voorzitter en als de bliksem begon alles in het honderd te lopen. Ideeën van vroeger verzwijgen, de hand zoeken van zijn Waalse tegenvoeter Nothomb, de partij niet ontstemmen, voorstellen doen en terstond weer laten vallen. Een man met duidelijk te weinig macht.’

Die laatste zin klopt niet. Samen met de Franstalige voorzitter en zijn generatiegenoot Charles-Ferdinand Nothomb bereidt Martens inderdaad een machtsgreep voor tegen ‘ces vieux messieurs’, op kop de man die hem over het hoofd heeft gezien: Gaston Eyskens. Eyskens is op dat ogenblik voor de zesde keer eerste minister, en heeft in 1971 de eerste grote communautaire staatshervorming doorgevoerd. Voor Wilfried Martens, die een verregaander ‘unionistisch federalisme’ belijdt dan de voorzichtige operatie-Eyskens, is dat te weinig. En dus steekt de nog prille CVP-voorzitter de meest legendarische CVP-premier uit de Belgische politieke geschiedenis een dolk in de rug. Er is namelijk spanning binnen de regering over een aantal communautaire kwesties, zoals het destijds onvermijdelijke ‘artikel 107 quater van de Grondwet’. Eyskens’ compromisvoorstellen krijgen de steun van de socialisten, maar niet van zijn eigen christendemocraten. Eyskens houdt de eer aan zichzelf en dient het ontslag van zijn regering in. Zijn eigen partij doet de regering vallen. In zijn Memoires is Eyskens ongemeen bitter over die demarche. ‘Gezien de handelwijze van de CVP-leiders vond ik het beneden mijn waardigheid om nog met hen samen te werken. Martens en Chabert (CVP-fractieleider in de Kamer) beschouwde ik als jonge wolven, trappelend van ongeduld.’ Wolven, dat waren ze. Zelfs een staatsman als Gaston Eyskens mocht het ondervinden: homo homini lupus. De mens is een wolf voor de mens. Ze verscheuren elkaar.

Van dan af wordt het CVP-voorzitterschap van Wilfried Martens een groot succes. De Waalse socialist Edmond Leburton mag nog premier worden, maar het politieke roofdier Martens ruikt zijn kans en zijn prooi. Hij maakt een op Amerikaanse leest geschoeide campagne waarin Leo Tindemans oppositie voert tegen de regering waarvan hij zelf de vicepremier is: ‘Met deze man wordt het anders.’ De CVP behaalt bij die verkiezingen de eerste overwinning sinds de Schoolstrijd in 1958 en klimt tot net geen 40 procent (39,9). Wilfried Martens heeft zijn werk gedaan. Ook de twee volgende verkiezingen zal partijvoorzitter Martens de CVP naar merkwaardige hoogtepunten leiden: de CVP behaalt 43,9 procent in 1977, en 43,5 in 1979.

In die jaren voelt Wilfried Martens zich als een vis in het water. Hij schittert in zondagse tv-debatten (Confrontatie) met andere partijvoorzitters, de media eten uit zijn hand. In 1975 erkent Knack op de cover het bestaan van een ‘CVP-staat’: dat was voor de tegenstanders een scheldwoord, zelfs een casus belli, maar voor de CVP’ers de erkenning van het eigenhandig gebouwde succes. Dat is te danken aan Wilfried Martens. Leer hem de knepen van de politieke stiel niet: de ooit zo Vlaamse en linkse jongerenvoorzitter werkt zich als voorzitter te pletter voor een premier die de staatshervorming afremt, en sociaaleconomisch en maatschappelijk in de conservatief-rechtse hoek zit.

En ook in 1977 zal Wilfried Martens de verkiezingscampagne helemaal rond ‘zijn’ eerste minister bouwen. De oneliner is: ‘Méér dan ooit: Tindemans’, aangevuld met die onvergetelijke bijzin: ‘CVP: omdat mensen belangrijk zijn’. Maar in 1979 staat de premier niet meer alleen op de affiche. Hij moet die plaats delen met zijn partijvoorzitter, en samen beloven ze: ‘Op ons kunt ge rekenen.’

Presidentiële allure

Wat is er intussen gebeurd? Als eerste minister van twee opeenvolgende regeringen tussen 1974 en 1978, heeft Tindemans al snel presidentiële allure getoond. Ondanks zijn immense populariteit en persoonlijk prestige ergert hij kritische journalisten als Frans Verleyen. Op 15 december 1976 sneert Knack: ‘Zelfs zijn politieke tegenstanders zullen zich tweemaal bedenken voor ze tegen deze vader de hand heffen. Wie berekend heeft dat de objectieve, cijfermatige of institutionele resultaten van het voorbije regeringswerk gewoon slecht zijn, durft dat vaak slechts met een pijnlijke en verdrietige grimas komen zeggen. In de sfeer van nationale genegenheid voor de eerste minister is ieder woord tegen bijvoorbeeld ‘zijn’ nieuwe pensioenregeling ook een dolksteek in het hart van de achtenswaardigheid zelve.’

Tindemans is helemaal op zichzelf gericht, Martens niet veel minder. Die periode luidt een tijd in die latere politicologen het ‘malgoverno’ hebben genoemd, een tijd van historisch slecht bestuur. Belgische toppolitici verslikken zich in communautaire onderhandelingen en raken intussen geen meter verder in de bestrijding van de economische crisis.

De nieuwe premier verdeelt de CVP in twee kampen. Wie voor Tindemans is, is tegen Martens. Herman Van Rompuy is voor Tindemans, Jean-Luc Dehaene voor Martens. En als de CVP op zijn grondvesten davert, trilt het hele land. Ook journalisten moeten kiezen. Frans Verleyen wordt een Martens-man. Zijn vriend Hugo De Ridder blijft in de eerste plaats een Tindemans-getrouwe.

De loyauteit van Wilfried Martens ligt niet meer bij zijn eigen premier. Hij werkt namelijk hard mee aan een nieuwe staatshervorming: niet in de schoot van de regering, maar samen met de partijvoorzitters. Dat zijn behalve Martens zelf: Hugo Schiltz (VU), Willy Claes, later Karel Van Miert (BSP), André Cools (PSB), Charles-Ferdinand Nothomb (PSC) en Lucien Outers, daarna Antoinette Spaak (FDF). Dat leidt in 1977 tot een groot communautair akkoord: het zogenaamde Egmontpact. De wordingsgeschiedenis ervan staat goed beschreven in De keien van de Wetstraat, een van de eerste succesvolle Wetstraatboeken van Hugo De Ridder. Niet de ministers beslissen, maar de voorzitters. Vandaar dat de Vlaamse pers, althans de strekking pro-Tindemans, hen vergelijkt met een junta van Zuid-Amerikaanse kolonels. ‘Correcter, achteraf gezien,’ stelt De Ridder, ‘is te spreken van een clubgevoel’. Martens, dan 41, is een van de kopstukken. Hugo De Ridder: ‘Iedereen begint zich machtiger en invloedrijker voor te doen dan hij is. Na zekere tijd beginnen de leden meer belang te hechten aan wat de andere clubleden van hen denken dan aan wat de eigen achterband vindt. Zo ontstaat er een vervreemdingseffect.’

Ook Tindemans voelt zich buitengesloten en reageert op zijn eigen melodramatische manier. Vanaf het spreekgestoelte van de Kamer slingert hij op 11 oktober 1978 zijn meerderheid in het gezicht: ‘Ik ga van deze tribune weg. Ik ga naar de koning en biedt het ontslag aan van mijn regering.’ En weg is Leo Tindemans, recht naar Laken. Hij zal nooit meer terugkeren, toch niet als premier.

Martens ruikt zijn kans. Hij weet dat de PS Tindemans zijn demarche nooit zal vergeven. Het is dus aan een andere CVP’er. Hij dient zich niet aan, hij beseft dat de vraag zal komen. Welja, omdat het niet anders kan. Wie Martens’ Memoires leest, kan er niet omheen dat hij bij élke fase in zijn lange leven ‘werd gevraagd’. Ook in 1978 ontspint zich tussen Wilfried Martens en informateur Willy Claes volgende dialoog: ‘Ik vraag hem: “Je gaat mij bij de koning toch niet voordragen voor het formateurschap?” Claes antwoordt datgene waarvoor ik zozeer vrees: “Inderdaad ja, er is geen andere mogelijkheid.”‘

Zijne evidentie

Als Wilfried Martens op 3 april 1979 voor het eerst eerste minister wordt van een wankel kabinet, kan niemand vermoeden dat hij het tot 1992 zal uithouden, de langst zetelende premier ooit. ’t Pallieterke zal hem na verloop van tijd ‘zijne evidentie’ noemen, of ‘de evidente’: de belichaming van de nagenoeg continue machtsbezetting. Ook al is het leven in en om Wetstraat 16 ruig – er zijn problemen met het Waalse staal, met de Limburgse mijnen, en altijd en opnieuw met de Voerstreek en José Happart – hij leidt het leven dat hij altijd gewild heeft. Martens haalt per jaar gemakkelijk een keer of vijf, zes de cover van Knack. Hij, en niemand anders, is de nieuwe politieke vedette. Een mannetje met een te straffe bril. Maar met een buitengewone persoonlijkheid, een brandende drive om vooruit te gaan en ook voorop te blijven: in zijn partij, in de hele Wetstraat, en al snel ook op de Europese en internationale scène.

Om zijn eigen stopwoord te gebruiken: evident is dat niet. Tussen april 1979 en april 1981 leidt hij in hels tempo víér kabinetten die alle vier snel vallen. Daarna mag de ambitieuze minister van Financiën Mark Eyskens het ook eens proberen. Eyskens’ kabinet blijkt nog slechter dan dat van Martens. Bij de verkiezingen van 1981 betaalt de CVP een zware prijs, door van veertig naar dertig procent te zakken. Het is de slechtste CVP-score ooit.

De socialisten winnen, maar de liberalen ook, en die verkiezen een coalitie met de CVP. En vervolgens… vraagt PVV-kopman Willy De Clercq aan Wilfried Martens of hij een regering wil leiden. Hij wil wel. De volgende jaren is Knack getuige hoe de twee rooms-blauwe regeringen van Wilfried Martens het land opdelen in ‘voor’ en ’tegen’. Wie voor de steeds hardere inleveringspolitiek is, voor de opeenvolgende indexsprongen, zal ook voor de plaatsing van de kernraketten zijn, tegen zware sancties tegen het Zuid-Afrikaanse apartheidsregime. Wilfried Martens heeft gekozen voor een politieke lijn die aansluit bij een Angelsaksisch beleid dat uitgezet wordt door de Amerikaanse president Ronald Reagan en de Britse Iron Lady Margaret Thatcher.

Frans Verleyen ergert zich aan het ‘verraad’ van de man die hij heeft bewonderd en geholpen. Nu heeft hij het in Knack overeen staatsdier’, een cynicus ook: ‘Hij vindt dat ministers eigenlijk te weinig verdienen, en kan niet geloven dat de inlevering echt pijn doet voor het merendeel van de bevolking.’

De relatie raakt evenwel herstelt kort voor de verkiezingen van 1985. Met de slogan ‘Geen ommekeer’ maakt Martens bij de stembus een deel van het verlies van 1981 goed. En in 1987 mag Wilfried Martens tot drie keer op rij de Knack-cover sieren.

Pas vele jaren later, zal ACV-voorzitter Jef Houthuys vanaf zijn sterfbed bekendmaken dat de basis voor dat herstelbeleid eigenlijk niet is gelegd tijdens regeringsonderhandelingen, in de Wetstraat 16 of op het CVP-hoofdkwartier in de Tweekerkenstraat, maar wel in het Ardeense dorpje Poupehan. In een interview dat in primeur in Knack verschijnt, vertelt de stervende vakbondsman dat hijzelf, Fons Verplaetse (later gouverneur van de nationale bank) en Hubert Detremmerie (nummer één van de BAC, de voorganger van Dexia) in alle stilte aan Wilfried Martens ‘lessen economie’ hebben gegeven, en hem zelfs hebben overtuigd van de noodzaak om de Belgische frank te devalueren. Sindsdien is ‘Poupehan’ Wetstraatjargon voor ‘onder vrienden bedisselde afspraken met verregaande politieke gevolgen’.

Martens laat alle kritiek van zich afglijden. Hij zal zelfs een regering leiden met de door hem zo gehate socialisten, wier meedogenloze oppositie hij zovele jaren heeft moeten gedogen. Maar hij kan niet anders: hij wordt immers ‘gevraagd’. Door CVP-voorzitter Frank Swaelen, en vooral door koning Boudewijn. Op zondag 17 april 1988 rinkelt om acht uur ’s morgens de telefoon op de vijfde verdieping van een appartement in Oostduinkerke. Mevrouw Martens neemt op. En volgens het woord van Hugo De Ridder ‘hoort ze wie aan de lijn is en draagt het toestel eerbiedig naar de badkamer: “Wilfried, de koning.”‘

Martens aanvaardt en wordt premier van de ‘regering te veel’. Boudewijn bezorgt hem extra kopzorgen. Er is een ‘brief van Boudewijn’ waardoor België zo noodlottig bij de Rwandese politiek betrokken wordt. En Martens komt voor een haast shakespeareaanse verscheurdheid te staan als Boudewijn in 1990 de abortuswet niet wil ondertekenen. De CVP heeft tegen die wet gestemd, die is gemaakt door een wisselmeerderheid van socialisten (regeringspartijen), liberalen en de meeste groenen (oppositiepartijen). De premier redt de koning en de monarchie, maar wurgt zo zijn eigen partij. In 1991, op ‘Zwarte Zondag’, zakt de CVP voor het eerst onder de dertig procent. Voor het eerst is Wilfried Martens écht op weg naar de (nationale) exit.

Verongelijkt ’trekt hij de woestijn’ in, naar de titel van het boek dat Frans Verleyen in 1994 over Martens schrijft. De oud-premier wijdt het echec van zijn laatste regering niet aan zichzelf, maar aan de man die het regeerakkoord in 1988 onderhandelde en hem in 1992 als eerste minister heeft opgevolgd: Jean-Luc Dehaene. ‘Ik had zelf niet onderhandeld over het regeringsprogramma dat geen enkele besparingsnorm in de sociale zekerheid voorzag. Daardoor begon alles mis te lopen.’ Verleyen, die dan onder de indruk is van het nieuwe liberalisme van Guy Verhofstadt, noteert gezwind de kritiek op een premier die hij niet moet hebben.

Ook in Martens’ eigen leven loopt veel anders dan gepland of verwacht. Hij gaat een tweede huwelijk aan met zijn voormalige kabinetsmedewerkster Ilse Schoutheden. Ze krijgen drie kinderen. Hij blijft aan de slag in de EVP, waar hij voorzitter wordt (noteer: waar hij gevraagd wordt als voorzitter). Dat hij Leo Tindemans uit die functie wegduwt, mag toeval heten. Hij loodst in de loop der jaren niet alleen Thatchers Conservatives binnen bij de EVP, maar later ook Berlusconi’s Forza Italia. Het is het zoveelste offer op het altaar van de macht.

Nationaal is zijn rol uitgespeeld. In 1999 krijgt hij slaande ruzie met de CVP, omdat die niet hem maar Miet Smet als Europees lijsttrekker aanwijst. Martens weigert op de lijst te staan. Hij wordt vele jaren later nog één keer gevraagd een rol te spelen, als niemand meer klaar ziet na het plotse ontslag van Yves Leterme. Om het soms surreële karakter van dit koninkrijk te onderstrepen, zien journalisten die bij het hek in Laken staan, plots de wagen van Wilfried Martens opdoemen. Naast hem zit zijn nieuwe vriendin, zijn oude liefde Miet Smet. Op de achterbank zijn jongste kinderen. Ze hebben zich door het avondlijke donker vanuit Eurodisney bij Parijs naar Brussel gespoed. Als het ware uit de nevelen van de tijd staat Wilfried er weer. Omdat nog altijd niemand anders dan hij de onmogelijke crisis kan oplossen. En inderdaad: het hof vraagt hem opnieuw. Natuurlijk gaat hij in op die vraag, boekt resultaat, en trekt zich terug.

Naar Europa. Naar zijn eigen, nieuwe geluk in zijn privéleven, nu openlijk en definitief met de vrouw die hij al kende van zijn politieke wonderjaren in het Wonderbureau. Wat Frans Verleyen ervan zou gevonden hebben, weten we niet. Verleyen stierf in 1997. In zijn laatste boek had hij nog uit de mond van Martens opgetekend: ‘Nadat ik uit Wetstraat 16 wegstapte, heb ik geen dag vakantie genomen, ik ben ’s anderendaags aan het werk gegaan.’ Dat is zo gebleven. Pas op 7 oktober 2013 heeft hij bekend laten maken dat hij zich ’tijdelijk’ laat vervangen als EVP-voorzitter, wegens ziekte. Op 9 oktober verneemt men het nieuws van zijn overlijden. Wilfried Martens is tot zijn laatste dagen zichzelf gebleven: altijd beschikbaar, immer daar. Evident, als het ware.

DOOR WALTER PAULI

De oudere CVP-garde zag Martens en co. als lastposten, zelfs als agents-provocateurs van de socialisten of de Volksunie.

De ooit zo Vlaamse en linkse jongerenvoorzitter werkt zich als voorzitter te pletter voor een premier die de staatshervorming afremt.

Een mannetje met een te straffe bril. Maar met een buitengewone persoonlijkheid en een grote drive.

Hij loodst niet alleen Thatchers Conservatives binnen bij de EVP, maar ook Berlusconi’s Forza Italia. Het is het zoveelste offer op het altaar van de macht.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content