De mummie: vele malen afgestoft, zelden of nooit grondig herzien.

Vergeleken met de twee andere grote horror-archetypen, Dracula en Frankenstein, is de Mummie veel minder een monster van alle tijden. De mythe van de bloeddorstige graaf uit Transsylvanië en van de dokter die zich een goddelijke scheppende macht toedicht, doken in de loop der jaren op in allerlei variaties en interpretaties, die vaak maar heel weinig meer te maken hadden met het literair origineel van Bram Stoker en Mary Shelley.

Wie de diverse films over de Mummie naast elkaar legt, ontdekt veel meer overeenkomsten. Het gaat hier duidelijk om een huivermythe die de filmmaker weinig manoeuvreerruimte biedt en waarin de plot het nooit kan stellen zonder vervloekte Egyptische sarcofagen en de afstammelingen van ijdele negentiende-eeuwse archeologen.

De mummie, die overigens niet op een beroemd literair werk steunt, maakte voor het eerst zijn opwachting in 1932, in een productie van Universal Pictures, de studio die zopas ook “Frankenstein”, “Dracula” en E.A.Poe’s “Murders in the Rue Morgue” had gemaakt. De laatste twee films dankten hun succes voor een flink stuk aan de expressionistische fotografie van Karl Freund. Studiobaas Carl Laemmle bood Freund dan ook de regie aan van “The Mummy”, waarin een duizend jaar oud omzwachteld lijk per abuis weer tot leven wordt gewekt wanneer een Engelse archeoloog een toverspreuk leest uit het heilige boek van de Thoth. De film speelde ook in op de sensationele krantenverhalen uit die tijd over de vloek van het graf van Toetanchamon.

De nu 67 jaar oude originele horrorklassieker (vorige week nog te zien op de BBC) valt op door zijn terughoudendheid – er zijn weinig of geen schokeffecten. De makers concentreren zich liever op een exotisch sinistere sfeerschepping, met een voor die jaren zeer mobiele cameravoering in allerlei dreigende en onheilspellende decors. De grote troef van deze productie uit de oude doos blijft natuurlijk hoofdrolspeler en koning van de horrorfilm Boris Karloff, die er als geen ander in slaagde aan zijn monsters een tragische dimensie te schenken. Zijn mummie betekende een nieuwe triomf voor make-upexpert JackPierce, ook al verantwoordelijk voor Karloffs monster van Frankenstein. Met behulp van fijne linnen doeken, klei en bleekaarde, creëerde Pierce een ijzersterke icoon uit het horrorarsenaal. Karloff neemt trouwens maar luttele tijd de gedaante aan van de mummie; we krijgen hem overwegend te zien als Ardeth Bey, de tovenaar met de papierdunne huid, met rimpels als de lijnen in perkament. Karloff beweegt zich behoedzaam voort alsof hij elk moment uit elkaar kan vallen; zijn raadselachtige en roerloze verschijning is even hiëratisch als de hem omringende hiëroglyfen.

Vanaf 1940 nam Universal de draad weer op met een aantal inferieure vervolgfilms: “The Mummy’s Hand” met cowboyacteur Tom Tyler in de titelrol, gevolgd door drie vehikels voor Lon Chaney, de nieuwe ster uit de horrorstal: “The Mummy’s Tomb” uit 1942 en “The Mummy’s Ghost” en “The Mummy’s Curse”, beide uit 1944. En in 1955 gingen de komieken Abbott en Costello op bezoek bij de Mummie. Toen de kleine Britse studio Hammer in de jaren vijftig en zestig uitpakte met spotgoedkope versies van alle beroemde griezelprototypes, mocht ook een remake van “The Mummy” (1959; met Christopher Lee) niet uitblijven. Dit door Terence Fisher geregisseerd allegaartje van de vijf Universal-films, kreeg in 1964 nog een staartje (“The Curse of the Mummy’s Tomb”).

Sporadisch werd de mummie nog wel eens afgestoft. Onder de meer bizarre hommages is er de pornoprent “Mummy Dearest” (1990). Onlangs bracht de Australische regisseur Russell Mulcahy in “Talos the Mummy” (1997) een hommage aan Hammer (een gastoptreden van Christopher Lee), maar dan wel gecombineerd met de opzichtige visuele tierlantijntjes uit zijn videoclips van de jaren tachtig.

P.D.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content