Jan Delvaux
Jan Delvaux Belpopkenner

De Brit Steve Barrow is een autoriteit met handen aan zijn lijf. Hij ademt reggae, schrijft erover en laat het graag horen.

Autoriteiten denken in details. Vraag aan Steve Barrow uit welk jaar “Kaya” van Bob Marley stamt en hij zal er gratis bij vertellen hoe laat de vierde opnamesessie begon en hoeveel gram plantaardige geestverruimers er werden verbruikt. De Brit is het orakel van de trage stroom die reggae heet. Hij is een maniak die de gave van het overzicht heeft weten te behouden. De gesprekken worden er evenwel niet makkelijker op. Zijn uiteenzettingen houden wel steek, maar bezwijken onder de overlast van de namen die vallen en de citaten die hij haast argeloos uit de lucht plukt.

Die encyclopedische kennis komt evenwel uitstekend van pas bij het schrijven van, jawel, encyclopedieën. Zijn bijdrage in de reeks muzikale naslagwerken van de Britse Rough Guides is dan ook dwingend en belangrijk. Het is niet alleen een ode aan zijn hersenen, maar ook een essentiële gids op een moment dat reggae op vele manieren de aandacht trekt. Barrow legt in de inleiding van “The rough guide to reggae” haarfijn uit hoe dat komt. Jamaica heeft de afgelopen 45 jaar meer dan 100.000 albums geproduceerd. Een onwaarschijnlijk getal als je weet dat het eiland nauwelijks twee miljoen inwoners telt. Hoewel slechts een fractie daarvan overzees is geraakt, is geen enkel muziekgenre – op uitzondering van blues – zo invloedrijk geweest tijdens de voorbije decennia.

Grote namen van Eric Clapton en The Clash tot The Fugees hebben reggae als zuurstoffles gebruikt. Veel belangrijker is echter de onderhuidse impact op de actuele dansscène. Het praten over ritmetracks, het op de voorgrond plaatsen van drums en bassen, de luide sound systems en de dubremix hebben ingang gevonden in het brede spectrum tussen hiphop en jungle. Die beïnvloeding is het resultaat van een jarenlange doorsijpeling. Hoelang dat proces geduurd heeft, valt op te maken uit het grote aanbod van heruitgaven met werk uit de jaren zeventig. Hoewel de productie in Jamaica nog altijd op een hoog peil staat, blijven dat tot nader order de gouden jaren waarop met veel weemoed en respect wordt teruggekeken.

Barrow doet zijn deel op Blood &Fire, een label dat hij mocht oprichten met de gulle gelden van Mick Hucknall van Simply Red. Jaarlijks verpakt hij een zestal cruciale albums uit het vermelde tijdsgewricht in prachtige en met prijzen beladen hoezen. Een commerciële hoofdvogel werd afgeschoten met “Heart of the Congos” van The Congos. Van de andere afleveringen moet hij er telkens tienduizend kunnen uitzetten om rond te komen.

Ter verdere ondersteuning van die oude waarden heeft Blood & Fire nu een eigen sound system opgezet. De Jamaicaanse variant van een mobiele discotheek met platendraaiers, stemmen en gigantische luidsprekers. Op 15 oktober komen ze zes uur lang de hoofdstad bedwelmen.

De stroom van heruitgaven is opvallend aantrekkelijk aangekleed. Is die verpakking de schakel die ontbreekt om reggae naar het grote publiek te brengen?

STEVE BARROW: Neen, het is en blijft de muziek die het doet. Reggae is merkwaardig. Je zou kunnen opwerpen dat het heel eenvoudige muziek is. Maar van zodra je wat dieper graaft, merk je dat het behoorlijk complex is en een eindeloze variatie van ritmes en accenten kent. Het is ook ongelooflijk ontwapenend. Serveer het op de juiste manier en je krijgt iedereen mee. Mensen reageren automatisch op het ritme. De bevrijding van reggae zit in dat ritme. Omdat het een natuurlijk tempo heeft. Het dwingt je niet om een bepaalde cadans te volgen. Je hoeft ook geen vreemde substanties te slikken om er op uit te freaken.

En terwijl het heel fysiek is en je het Jamaicaanse dialect nauwelijks begrijpt, heeft het tegelijkertijd ook een mystiek effect op je hersenen. Het zorgt voor een geestelijke prikkel. Dat is wat mij altijd zo geïmponeerd heeft en wat ik ook terugvind in blues. Zo’n zin als “I woke up this morning. My baby left me. I got the blues”. Wat zegt die? Dat de dingen momenteel heel slecht gaan maar dat het ooit wel beter zal worden. Reggae doet dat ook. Het zegt dat je niet bang hoeft te zijn. Het moedigt aan om kennis te vergaren en de dingen te leren begrijpen. Het helpt je om door dit lastige leven te komen. Zonder dat je naar een kerk moet gaan of vreemde objecten moet aanbidden. Je moet het alleen tot je laten doordringen. “Speak the truth and speak it ever”, zingt Junior Reed. Reggae is een positieve kracht en een denkpiste, die in een multiculturele maatschappij almaar meer wordt gewaardeerd.

Wat maakt al dat oude materiaal nog zo relevant?

BARROW: Het is niet gedateerd. Als je in de jaren zeventig bezweken bent voor Burning Spear, is de kans erg groot dat je dat nu nog zal doen. En het spreekt jonge mensen aan omdat het iets authentieks over zich heeft en omdat het de waarheid vertelt. Naarmate je ouder wordt, verwateren de waarden die je tijdens je jeugd belangrijk vond. Van jongs af aan wil je de waarheid kennen. Jonge kinderen stellen vragen en staan voor alles open. Tot ze de eerste leugens op hun pad ontmoeten en geleidelijk aan hun onschuld verliezen.

Reggae huichelt niet en tracht alle vragen waarheidsgetrouw te beantwoorden. Zoals je dat tegen een kind zou doen. En zoals je dat tegen iedereen zou moeten doen. Het heeft geen verborgen agenda en het is eerlijk. Reggae is ook een kracht die voor balans zorgt in een wankele wereld. Het wil hoop geven door de andere kant van de medaille te laten zien. De dubversie is de poëtische analogie van die andere kant. Het is de remix, de kant waar alles herschikt en veranderd kan worden.

Het zijn ook vooral de oude meesters die vandaag het mooie weer maken. Met als sterkste voorbeeld de bijna vijftig jaar oude Horace Andy die voor de magie zorgt bij Massive Attack.

BARROW: Hij is de reden waarom ik naar Massive Attack luister. Zoals Earl Sixteen voor mij Leftfield interessant heeft gemaakt. En ik The Prodigy hoog inschat omdat ze in “Out of space” een sample van Max Romeo hebben gebruikt. Het is geweldig dat jonge dansacts met grote reggaestemmen werken. Het is niet alleen een artistieke erkenning, maar ook een herwaardering van een gevoel. Reggae is een sociaal dier. Het hecht een groot belang aan gezelligheid en gemeenschapszin. Het gaat in tegen mensen die hun dure koptelefoon in hun dure versterker steken en zich isoleren. Het zet aan om op stap te gaan en je te amuseren. Elementen die je ook terugvindt in de huidige danscultuur.

Volgens de Daddy G van Massive Attack wordt reggae in de toekomst meer dan ooit de blauwdruk voor nieuwe muziekvormen.

BARROW: Dat proces is al enige tijd aan de gang. Alle dansvormen van vandaag dragen reggaesporen in zich. Van trip hop tot drum’n’bass. En het zal inderdaad alleen maar toenemen. Reggae heeft gewoon heel veel tijd nodig gehad om zich door te drukken. Het heeft letterlijk een lange weg afgelegd. Blues is ontstaan in een groot en dominant muziekland. Reggae komt daarentegen uit een klein eiland. Het is meegereisd naar Groot-Brittannië en heeft daar nieuwe wortels moeten zoeken.

Het nestelde zich in kleine concentraties op de plaatsen waar Jamaicanen zich wilden of mochten vestigen. Een beetje in Bristol en Londen. Ook wat Liverpool en Manchester. Er waren maar weinig platenfirma’s die zich voor die niche interesseerden. De enige zwaargewichten die wilden investeren, waren Chris Blackwell van Island en – heel even toch – Richard Branson van Virgin. Om verder door te kunnen groeien, heeft reggae veel meer middelen nodig. En vooral ook mensen die de investeringen kunnen beheren. Thuis kan dat voorlopig nog niet.

Jamaica heeft nauwelijks een middenklasse. Het is groot genoeg om advocaten voort te brengen. Maar het is te klein om twintig mensen op te leiden die zich specialiseren in de muziekindustrie. Er zijn er gelukkig al enkele, maar ondertussen is reggae wel al veertig jaar oud. Die postkoloniale situatie en het gebrekkige opleidingsniveau hebben de grote sprong voorwaarts belet. Reggae heeft altijd moeten vechten. Chris Blackwell had tien jaar nodig om Bob Marley uit het getto los te weken. En die doorbraak kwam er alleen maar omdat mensen als Clapton en de Stones bij hem kwamen lenen.

Na de dood van Marley moest reggae willens nillens de woestijn in. En het heeft nog altijd de uitgang niet gevonden.

BARROW: Je mag toch de successen van Black Uhuru, Jimmy Cliff en Peter Tosh niet vergeten. Maar er is inderdaad maar één Marley. Zoals er ook maar één Elvis Presley is. Tijdgenoten als Jerry Lee Lewis of Chuck Berry liggen qua verkoop niet ver achter op The King en zijn eigenlijk een stuk beter. Maar er kan nu eenmaal maar één iemand de grootste zijn. Door die postkoloniale situatie steekt Marley ver boven de anderen uit. Hij verkocht miljoenen platen. De rest enkele duizenden.

Daar is recentelijk verandering in gekomen met mensen als Chaka Demus & Pliers, Shabba Ranks en Shaggy, maar zij werden als nieuwigheden van voorbijgaande aard gezien. Ik denk evenwel dat er een kentering op komst is. Reggae grijpt weer terug naar zijn wortels. Een mooi voorbeeld van die evolutie is Buju Banton. Hij heeft het hele gamma doorlopen. Hij startte met digitale dancehall vol stoere teksten over vrouwen, geweren en zichzelf. Tot zijn vriend Pan Head werd neergeschoten en hij in het nummer “Murderer” zich van zijn oude ik ging distantiëren. Banton liet dreadlocks groeien en verzeilde in een bespiegelende bui die prachtig uitmondde in het essentiële “‘Til shiloh”, een plaat die volgens mij aan het beste van Marley kan tippen.

Die evolutie heeft Chris Blackwell duidelijk aan het denken gezet. Hij heeft onlangs Island verlaten en is helemaal opnieuw begonnen met Palm Pictures.

BARROW: De man functioneert op zijn best wanneer hij zelf kan beslissen wat hij doet. De eerste titel op zijn nieuwe label bewijst dat en zegt tegelijkertijd heel veel over hoe hij de situatie momenteel aanvoelt. “In search of the lost riddim” van Ernest Ranglin is een van de mooiste releases van de jongste jaren. Hij is zonder enige twijfel de beste gitarist van het moment. Ranglin zingt en vertelt met zijn instrument. Dat Blackwell kiest voor een man die zoveel betekend heeft voor The Skatalites en Marley, geeft aan dat hij de missie wil verderzetten die hij meer dan dertig jaar geleden is begonnen. De cirkel wordt mooi gerond.

Ranglin is alweer een naam uit vervlogen tijden. Men zou de mensen gaan geloven die zeggen dat Kingston de reggaebron is en Londen het laboratorium.

BARROW: Kingston blijft het absolute centrum. Er komen maandelijks gemiddeld zo’n vijfhonderd nieuwe dingen uit. Dat is een fenomenaal getal. Londen is eerder een verdeelpunt. Er is wel een grote economische activiteit, maar er wordt weinig gefabriceerd. Reggae in zijn pure vorm wordt er overklast door de dansvormen die het heeft geïnspireerd.

Hoewel reggae zelf graag reist, laat het weinig mensen in zijn schatkamer binnen. Vrijwel iedereen die naar Jamaica trekt, keert met slechte ervaringen terug. De groots opgevatte samenwerking tussen The Clash en Lee Perry leverde slechts een belabberd B-kantje op. En Robert Palmer liep weg omdat diezelfde Perry hem tijdens de opnames omringde met duiveluitdrijvers.

BARROW: Muzikaal toerisme werkt niet. Dat heeft ook Paul Simon kort na zijn zegetocht door Zuid-Afrika mogen ervaren. In Jamaica kreeg hij met het lokale muzikantenheir wel een paar mooie dingen op de band, maar het bleef een verdunde vorm. Zulke samenwerkingen functioneren alleen maar als je de Jamaicanen de basis laat maken en je het nodige krediet kan afdwingen. Bij mijn weten is alleen Mick Hucknall daarin geslaagd. Hij liet de fameuze ritmetandem Sly & Robbie het voorbereidende werk doen en legde vervolgens de laatste laag.

Juist de man die de reputatie heeft nukkig en weinig communicatief te zijn. Laat zo’n man nu net jullie mecenas zijn.

BARROW: Mick is briljant. Hij houdt zeer oprecht van reggae en wordt ook door reggaemuzikanten gerespecteerd. Hij beseft dat hij alles te danken heeft aan die erfenis en wil graag iets terugdoen. Mick is een typisch product van wat je het andere Engeland zou kunnen noemen. De jongens uit de arbeidersklasse die tijdens de jaren zeventig opgroeiden met zwarte muziek en die een grote appetijt ontwikkelden voor andere culturen. In Liverpool circuleerden heel wat soulgroepen. En in Coventry had je het populaire skalabel 2 Tone, dat schitterde met de single “Ghosttown” van The Specials. Het jatwerk lag er redelijk dik op, maar toch had dat nummer dat scherpe profiel waar Marley zo goed in was. Reggae heeft zulke doordrukken nodig. Zoals het evenzeer UB40 nodig heeft. Net als Mick Hucknall hebben zij er door hun intensieve coverwerk voor gezorgd dat de Jamaicanen eindelijk wat verdienden aan hun muziek.

Het Blood & Fire Microphone Attack Sound System komt op 15 oktober naar de Ancienne Belgique in Brussel. Zullen achter de microfoon verschijnen: U-Brown, Joseph Cotton en Ranking Joe Inlichtingen: 02/548.24.24.

Steve Barrow and Peter Dalton, “Reggae. The rough guide”, The Rough Guides, 395 blz.

Jan Delvaux

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content