Op tien jaar tijd hebben flexibele arbeidsvormen een plek op de arbeidsmarkt veroverd.

De arbeidsmarkt heeft op de conjunctuurschommelingen van de jaren negentig ingespeeld door steeds meer naar flexibele arbeidsvormen te grijpen. In zoverre dat in 2000 ongeveer één vijfde van de loontrekkenden verklaarde deeltijds te werken. Daarnaast heeft iets meer dan 9 procent tijdelijk werk (uitzendarbeid, PWA-contract, stage, studentenarbeid of arbeid voor bepaalde duur). Uit een studie van Eurostat, het statistisch bureau van de EU, blijkt dat in België ongeveer één op de drie werknemers onder de noemer ‘flexibele arbeid’ valt. Alle actoren op de arbeidsmarkt steunen die toenemende flexibilisering. Bedrijven verlangen meer soepelheid om snel op de steeds veranderende markt te kunnen inspelen, terwijl werknemers soepelheid willen om hun beroepsactiviteiten en gezinsleven beter te combineren.

De jaren negentig begonnen met een conjuncturele vertraging die tot uiting kwam in een stijging van de werkloosheid en een daling van de groei van de totale toegevoegde waarde, de geproduceerde goederen en diensten. Hoewel de toegevoegde waarde in 1994 en 1995 sterk toenam, bereikte het aantal werklozen in dat laatste jaar een hoogepunt. De werkloosheid reageert immers met vertraging op economische schommelingen. Vanaf 1996 daalde het aantal werklozen, alhoewel in 1996 en 1998 opnieuw een kleine vertraging van de groei van de toegevoegde waarde te zien was. De cijfers voor dit jaar zijn minder rooskleurig door de huidige internationale groeivertraging. Het aantal werkzoekenden in Vlaanderen steeg met 7,6 procent tegenover vorig jaar. Een dergelijke stijging op jaarbasis is sinds april 1996 niet meer voorgekomen.

VOOR EEN TIJDJE

De forse uitbreiding van uitzendarbeid is een sprekend voorbeeld van de opmars van flexibele arbeidsvormen. Bedrijven beperken hun vaste personeelsbestand tot een minimum en doen een beroep op de uitzendbureaus als ze tijdelijk meer personeel nodig hebben, zoals bij een verhoging van de productiebehoeften. Door zo’n personeelsbeleid kan een bedrijf efficiënt op snel veranderende omstandigheden reageren, terwijl de personeelskosten en ontslagprocedures tot een minimum worden beperkt. Uitzendarbeid is conjunctuurgebonden. Het kende een eerste bloei in de tweede helft van de jaren tachtig, binnen een gunstig arbeidsklimaat. De economische recessie van begin jaren negentig oefende nog enige jaren een negatieve invloed op de economie uit. Dat boezemt de bedrijven onvoldoende vertrouwen in voor de toekomst. Daarom stellen ze vaste aanwervingen van extra personeel uit en trekken ze uitzendkrachten aan om het personeelstekort op te vullen.

De forse stijging van tijdelijke arbeid is op dezelfde manier te verklaren. Het aantal tijdelijke arbeidskrachten steeg immers vanaf 1996. Vier jaar later is hun aantal meer dan verdubbeld en is de tijdelijke arbeidsgraad van een nagenoeg constant niveau van 5 procent tot ongeveer 10 procent gestegen.

Bedrijven trekken de jongste jaren ook veel studenten aan. Tijdens de vakantiemaanden zijn het goedkope krachten, want werkgevers moeten voor hen maar 5 procent sociale lasten betalen. Studenten werken ook steeds vaker buiten de vakantiemaanden, om bijvoorbeeld hun studies, auto of gsm te kunnen betalen. In die periode bieden ze geen fiscaal voordeel meer aan de werkgever, maar ze zijn wel erg flexibele krachten. Omdat ze doorgaans op korte tijd veel geld willen verdienen, deinzen ze niet terug voor onregelmatige ploegenritmes of voor nachtwerk. Studenten doen van hun kant steeds meer een beroep op uitzendkantoren omdat die voor ‘correcte’ tewerkstelling zorgen. Bij rechtstreekse contacten tussen student en werkgever is dat soms niet het geval. Zo weigeren sommige werkgevers bijvoorbeeld overuren uit te betalen. In 1991 werkte ongeveer 6 procent van de studenten via een uitzendkantoor, in 1999 is dat bijna de helft.

De deeltijdse arbeidsgraad is in vergelijking met de jaren tachtig ruim verdubbeld. Deeltijdse arbeid is geslachtsgebonden, ruim 90 procent zijn vrouwen. Dit type arbeid komt vooral in de dienstensector voor en kent het meeste succes in de horeca en de gezondheidssector.

Bedrijven hanteren ook vaak afwijkende werktijden. Ploegenarbeid, avond- en nachtarbeid en weekendwerk komen veelvuldig voor. De horecasector is het flexibelst. Met uitzondering van thuisarbeid wordt ieder flexibel arbeidstype daar in ruime mate gehanteerd en worden afwijkende werktijden vaak gecombineerd. De op één na flexibelste sector is de gezondheidszorg. Die sector is dan weer koploper op het vlak van ploegenarbeid.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content