Op papier leek het prachtig. In realiteit bleek de vereniging van België en Nederland een hachelijk avontuur.

Info: Volgende week: Het Zuiden; de pers, taal, onderwijs…

Koppig, lichtgeraakt, aarzelend, rancuneus. Het oordeel van de historici over Willem I, die van 1815 tot 1830 koning was van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden, is bepaald niet mals. Ook de bijnamen waarmee zijn tijdgenoten hem bedachten, liegen er niet om. ‘De koperen koning’ noemden ze hem bijvoorbeeld. Het was in die tijd immers nog de gewoonte dat een koning bij officiële ontvangsten met gulle hand zilvergeld rondstrooide, maar gierige Willem deelde alleen wat koperen centen uit. ‘De koning-koopman’ klinkt al wat beter, maar daarmee werd heus niet alleen bedoeld dat hij de nijverheid bevorderde. Willem van Oranje was ook uit op het eigen profijt en liet geen gelegenheid onbenut om zijn beurs te spekken. Zo kreeg Napoleon Bonaparte, toen hij nauwelijks goed en wel in het zadel zat, al meteen bezoek van de Nederlandse prins, die hem verzocht om een forse schadevergoeding voor het verlies van zijn Franse en Duitse erflanden, Orange en Nassau. Een verzoek dat door de Franse keizer werd ingewilligd. Later zou Willem I ten strijde trekken tegen Napoleon en na diens nederlaag in Waterloo ook groothertog van Luxemburg worden, nogmaals als schadevergoeding voor het verlies van erfland. En na 1830, toen hij alleen nog van Nederland koning was, kreeg hij een jaargeld van 2,5 miljoen gulden – een derde keer als schadevergoeding voor zijn landverlies.

Deze man nu kreeg in juni 1814 van de Europese bondgenoten die Napoleon hadden verslagen en daarmee ook een einde hadden gemaakt aan de Franse overheersing in de Nederlanden, de opdracht om het Noorden en het Zuiden te laten versmelten in een ‘ réunion intime et complète’. Vooral de Engelsen zagen in zo’n Verenigd Koninkrijk der Nederlanden een sterk bolwerk tegen Frankrijk.

Maar die vereniging lag helemaal niet zo voor de hand. Het Noorden en het Zuiden waren sinds de scheiding van de Zeventien Provinciën in de 16e eeuw steeds verder uit elkaar gegroeid. In het Noorden was de Republiek der Verenigde Nederlanden tot stand gekomen, die in de 17e eeuw zou uitgroeien tot een koloniale wereldmacht en pas in 1795 na de Bataafse Omwenteling onder Franse invloed kwam. De Zuidelijke Nederlanden zouden tot in 1713 onder Spaans gezag blijven, waarna achtereenvolgens de Oostenrijkers (1713 û 1794) en de Fransen (1794 û 1815) er de plak zwaaiden. Door die verschillende evolutie hadden de twee landsdelen in 1814 nog maar weinig met elkaar gemeenschappelijk. Het Noorden was bovendien overwegend protestants en Nederlandstalig, het Zuiden was katholiek en volledig verfranst. En de dialectsprekende Vlamingen hadden niet veel op met de ‘Hollanders’. De overlevingskansen van het Verenigd Koninkrijk waren met andere woorden van meet af aan gering. Een ontgoochelde Willem I zou al in 1823, zeven jaar voor de Belgische opstand, verklaren dat hij ‘honderdmaal gelukkiger’ was toen hij alleen maar in het Noorden regeerde.

Elf wijze heren

Maar het begin leek veelbelovend. Niet zonder pathos verklaarde Willem I al in zijn eerste redevoering dat door de hereniging der Nederlanden de droom van Willem van Oranje (1533-1584) was verwezenlijkt. Dat er bijna driehonderd jaar lag tussen de door Karel V samengebrachte Zeventien Provinciën en het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden maakte hem niet uit. Hij zag zichzelf als de erfgenaam van Willem de Zwijger en herstelde de oude instellingen uit de Bourgondische tijd.

De (Noord-)Nederlandse grondwet, die al in 1814 door Gijsbert Karel van Hogendorp was opgesteld, werd herschreven door een gemengde commissie, bestaande uit elf wijze heren uit het Noorden en elf uit het Zuiden. De ‘Belgische’ delegatie was een bont gezelschap van ultra-klerikale reactionairen, gematigder conservatieven en anti-klerikale liberalen. Tegen alle verwachtingen in schoot de commissie goed op. Er zou een Raad van State komen om de koning te adviseren, een raad van ministers om hem te helpen, een parlement (de Staten-Generaal) om de vorst te controleren en een Rekenkamer om de inkomsten en uitgaven van de staat na te kijken. Over de nieuwe hoofdstad van het Verenigd Koninkrijk werd een compromis gesloten: de regering zou afwisselend in Den Haag en Brussel zetelen.

Veel moeilijker lag de ‘gelijkstelling van alle godsdiensten’: de Nederlanders vonden dat het land ‘een protestantse natie’ moest blijven, de Belgische bisschoppen beschouwden de katholieke leer als de enige ware. Maar beide kampen moesten zich erbij neerleggen dat de godsdienst vrij zou zijn, want dat hadden de Europese grootmachten zo beslist in de ‘acht artikelen van Londen’ (21 juni 1814) die de vereniging van het Noorden en het Zuiden regelden.

De Belgische delegatie eiste dat de Belgen – die met 3,4 miljoen waren, tegenover twee miljoen Nederlanders – de meerderheid van de zetels in de ‘Staten-Generaal’ oftewel het parlement zouden krijgen, maar dat werd door de Nederlanders geweigerd: het ene landsdeel mocht het andere niet overvleugelen.

De Staten-Generaal kregen wel twee kamers. De Tweede Kamer was de volksvertegenwoordiging – of wat daar in die tijd voor doorging. De 110 leden werden gekozen uit de ‘Provinciale Staten’ die op hun beurt gekozen werden door drie standen: adel, steden en platteland. Kiezen mochten enkel die mannen die voldoende belasting betaalden. De Provin- ciale Staten vertegenwoordigden officieel elk van de 17 provincies, maar in feite géén vier procent van de bevolking.

De Eerste Kamer kwam er omdat de Belgen hun adel in het parlement wilden. Nederland had weinig adel, tenslotte was het lang een republiek geweest. Maar de koning zag zo’n adellijke Kamer wel zitten als hij maar mocht bepalen wie er- in zat. En dus kwam die er: allemaal deftige lieden, door de koning zelf gekozen ‘uit hen die door diensten aan den Staat bewezen, door hunne geboorte of gegoedheid onder de aanzienlijksten van den lande behoren’. En behalve ja of nee zeggen tegen de wetten van de koning moest die Eerste Kamer ook ‘overijling in de raadpleging voorkomen, in moeielijke tijden aan de driften heilzame palen stellen en den troon omringen door een bolwerk waartegen alle partijen afstuiten’.

In augustus 1815 werd de nieuwe grondwet goedgekeurd door de Nederlanders en verwórpen door de Belgen. Willem I besloot dan maar de stemmen van de afwezigen en van diegenen die alleen vanwege de godsdienstvrijheid tegen hadden gestemd bij de voorstanders te rekenen. Met die ‘Hollandse’ hertelling raakte de grondwet uiteindelijk goedgekeurd.

De nieuwe grondwet gaf Willem I dus bijzonder veel macht. Hij benoemde en ontsloeg de ministers, die aan hem verantwoording verschuldigd waren, hij benoemde generaals, rechters, hoge ambtenaren en provinciegouverneurs. Hij besliste in laatste instantie over alles en – omdat de grondwet hem het bestuur van de kolonies had gegeven – hij had geld genoeg om te doen wat hij wilde.

Kezen & Vonckisten

Zelf maakte hij vaak de vergelijking met de vroegere koningen die het goed voorhadden met hun onderdanen maar soms noodgedwongen als strenge vaders moesten optreden. Uiteraard won hij het advies in van de Raad van State en zelfs van zijn ministers, maar liever deed hij alles zelf. Ook al omdat hij niemand vertrouwde. Hij zag zichzelf als een verlicht vorst en vond dat de Tweede Kamer veel te veel lawaai maakte.

Nationale politieke partijen zoals wij ze nu kennen, bestonden er in Willems tijd nog niet. In de Tweede Kamer zaten een heleboel groepen en lokaal gebonden discussieclubs die elkaar bekampten via geschriften en debatten. Al moet gezegd dat ze snel inzagen dat de enige manier om invloed te hebben was, kiesverenigingen op te richten zodat zij konden bepalen wie via de Provinciale Staten in de Tweede Kamer terechtkwam.

De Nederlandse patriotten waren aanhangers van de Franse idealen van gelijkheid, vrijheid en broederschap. De patriotten werden ook wel ‘Kezen’ genoemd naar Kees (Cornelis) de Gijselaar die mee de grondwet van 1814 had opgesteld. Eigenlijk hadden die Kezen zich goed moeten voelen bij de Belgische aanhangers van Jan-Frans Vonck die ook de Franse idealen verdedigden, alleen waren die Vonckisten door hun extremistische vleugel bitter antiklerikaal geworden. En dat konden ze in het gezagsgetrouwe protestantse Holland echt niet begrijpen.

Verwarrend is dat zowel patriotten als Vonckisten zichzelf ‘liberalen’ noemden. Daarmee bedoelden ze dat ze modern waren, tegen de aristocratie gekant en tegen de regering. In België behoorden vooral advocaten en ambtenaren, allemaal mensen die hun baan konden verliezen als Willem zijn taalwetten doorzette, tot die liberale stroming. Maar ook journalisten en auteurs die op de barricades sprongen voor de vrijheid van de drukpers, zodat ze tegen de Franse Bourbons konden ageren en – als het zo uitkwam – ook tegen de Nederlandse koning.

Er waren ook nog andere ‘liberalen’: de industriëlen. Als Willem geld stopte in de Belgische economie waren de Nederlandse liberalen boos, en vice versa. Toen de economie aantrok, waren ze plots voor Willem natuurlijk. Alleen zijn belastingpolitiek vonden ze verwerpelijk en in België ook zijn taalwetten. Wat? Een koning die ‘ce patois’ verplicht wilde maken?

En dan waren er de conservatieven. Die kwamen beter overeen: ze wilden eigenlijk gewoon terug naar de achttiende eeuw toen iedereen zijn plaats kende en er van gelijkheid en vrijheid geen sprake was. In België heetten ze statisten, in Nederland staatsgezinden en ze waren allemaal samen tegen de liberale nieuwlichters. En tegen de federalisten die nochtans ook het herstel van de oude gewesten wilden. En zeker tegen de unitaristen die een grote centrale staat wilden met een echte volksvertegenwoordiging.

De prinsgezinden wilden een christelijke natie onder leiding van het Huis van Oranje en keken dus verschrikt naar de katholieke oppositie die zich luidruchtig verzette tegen alle mogelijke wetten van de koning.

De Belgen zagen in de Tweede Kamer een middel om de koning duidelijk te maken dat er veel te verbeteren viel in dat land van hem. Heftig en liefst in het Frans hielden ze urenlange redevoeringen, zodat de calvinistische Nederlanders algauw het heen-en-weer kregen van die Belgische praatvaars. Ze waren bovendien onvoorstelbaar grof, begrepen de Nederlandstalige interpellaties niet en lachten de Nederlandse collega’s die zich hoffelijk in het Frans uitdrukten weg om hun accent. Ergst van al, de eerbiedwaardige Eerste Kamer noemden ze smalend ‘la ménagerie du roi’.

Nee, vriendelijk waren de Belgen niet voor de koning. Zeker niet toen hij journalisten liet opsluiten, parlementsleden buiten gooide of Nederlanders naar België stuurde om de ambtenarij te leiden en de rechtbanken te bevolken.

Ook Nederlandse historici hebben het over een – wat de Noord-Nederlandse vertegenwoordigers betreft – te gezagsgetrouw parlement dat Oranje niet wilde kwetsen. Gijsbert Karel van Hogendorp, de ontwerper van de grondwet, schreef gelaten: ‘De Grondwet schrijft voor, dat alle wetten zullen gemaakt worden met gemeen overleg van de Staten-Generaal; maar de Koning houdt zo vele zaken als hij kan buiten de wet, en regelt ze door besluiten. Zo zeggen sommige Franschen, “que le roi doit régner par des ordonnances”. Dit is niet anders, dan de volstrekte magt wederom invoeren.’

Willem I regeerde bij koninklijk besluit en volmacht en was verbaasd als er protest kwam. Tegen zijn onderwijswetten (hoe goed die ook waren), tegen de economische hervormingen, tegen zijn tolerantie op religieus gebied en tegen zijn taalwetten waarmee hij één land wilde creëren maar een monsterverbond van de oppositie in het leven riep. Net zo min als de andere Nederlanders begreep hij wat ‘dat muitziek rot der Belgen’ wilde met al hun kritiek.

En dus nam hij steeds eigenzinniger beslissingen waardoor het parlement steeds feller ging debatteren en uiteindelijk besloot dat ‘alle macht uit de natie komt’. Willem trok zich in 1840 ontgoocheld terug en trouwde met gravin Henriette d’Oultremont de Wégimont, een katholieke, Franstalige Belgische.

Misjoe Verleyen

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content