Als het bijna vrede lijkt tussen de beide Korea’s, is de oorlog nabij. Het laatste incident draaide uit op een echte zeeslag.

Het gebeurde op 15 juni in de Gele Zee, ter hoogte van de bufferzone tussen Noord- en Zuid-Korea. Al dagen zat het eraan te komen: Noord-Korea, dat die zone niet erkent en zijn territoriale wateren eenzijdig op twaalf zeemijlen heeft vastgelegd, stuurt geregeld zijn vissersvloot de verboden zone in. Dan komt de Zuid-Koreaanse kustwacht en duwt met zijn boten de vijandige broeders terug over de lijn. Zijn de vissers geëscorteerd door de Noord-Koreaanse marine, dan krijgt die dezelfde behandeling.

Die vijftiende juni was het kat-en-muisspelletje al dagen aan de gang. De Zuid-Koreaanse oorlogsbodems ramden ook nu hun Noord-Koreaanse tegenhangers om ze over de lijn te duwen, toen de Noord-Koreanen het vuur openden. Waarop de Zuid-Koreanen, met hun veel modernere schepen, terugschoten. Een Noord-Koreaanse torpedoboot vloog in brand en zonk. Zeker twintig opvarenden verdronken. Nog vijf andere schepen werden beschadigd, terwijl de Zuid-Koreanen slechts schrammen opliepen. Zuid-Korea had de zeeslag onmiskenbaar gewonnen, maar het was meteen ook het ernstigste militaire incident tussen de twee Korea’s sinds de wapenstilstand van 1953. De Verenigde Staten stuurden prompt een kruiser naar de zone, en het vliegdekschip Constellation zette koers naar het westen.

Noord-Korea bereidt ook weer een testlancering voor van een langeafstandsraket die eventueel Alaska zou kunnen treffen – en zeker Japan. Door de lancering van zo’n testraket sprongen vorig jaar de onderhandelingen af over de financiering van twee nieuwe kerncentrales die oude, plutonium-aanmakende reactoren moesten vervangen. Ook nu weer stonden er onderhandelingen op de agenda.

De meningen zijn verdeeld over wat omgaat in de “heremietstaat”. Het ene kamp beweert dat de leiding in Pyongyang verdeeld is tussen civiele, hervormingsgezinde “gematigden” en militaire sabelslepers van de harde lijn. Die haviken zouden spectaculaire incidenten uitlokken telkens als het in de gesprekken tot een doorbraak dreigt te komen. De Zuid-Koreaanse president Kim Dae Jung zegt dat zelf ook te geloven. Het andere kamp zegt dat er geen sprake is van verdeeldheid: de “geliefde leider” Kim Jong Il is de baas, ook van het leger, en duldt geen tegenspraak. Alleen heeft het regime van Pyongyang begrepen dat het beloond wordt voor zijn slecht gedrag en dat het de inzet telkens weer kan verhogen.

Het staat vast dat de “incidenten” zich weer op een uitgelezen moment voordoen. In Panmunjom waren gesprekken bezig tussen Noord-Korea en de Verenigde Naties. Maar bovenal waren er, met de VS, onderhandelingen gepland tussen Noord- en Zuid-Korea. De speciale gezant van president Bill Clinton, William Perry, had een aantrekkelijk pakket op tafel gelegd waarin Noord-Korea garanties kreeg voor zijn nationale veiligheid en massale economische hulp, te beginnen met de opheffing van de Amerikaanse economische sancties. In ruil daarvoor moest Noord-Korea beloven dat het geen kernwapens zou maken of bezitten, dat het de ontwikkeling en verkoop van ballistische raketten zou stopzetten, en dat het Zuid-Korea niet langer militair zou provoceren. Het geheel van dit pakket zou, met de woorden van Kim Dae Jung, “de Koude Oorlog stopzetten op het Koreaanse schiereiland”.

100.000 TON KUNSTMEST

Maar Pyongyang had maar toegestemd in gesprekken met Seoel op voorwaarde dat Zuid-Korea 100.000 ton kunstmest zou leveren. De gesprekken moesten op 21 juni in Peking beginnen, maar de Noord-Koreanen kwamen niet opdagen: een schip met 22.000 ton kunstmest had door het slechte weer vertraging opgelopen en de dialoog ging niet door. Donderdag 24 juni kwam de vracht dan aan en konden de gesprekken beginnen, waarbij Noord-Korea verontschuldigingen eiste voor het marine-incident van 15 juni.

Het cruciale punt is natuurlijk dat Noord-Korea totaal aan de grond zit. Zuid-Korea geeft nu al massaal voedselhulp op voorwaarde dat het Noorden wil praten over de hereniging van tienduizenden door de oorlog uiteengerukte families. Het bankroet van Noord-Korea is niet alleen ideologisch, ook de economie ligt helemaal plat. Sinds vier jaar heerst er structurele hongersnood op het Noord-Koreaanse platteland en in de wegroestende steden.

De hongersnood wordt gedeeltelijk gelenigd door het World Food Program van de Verenigde Naties, dat de afgelopen maanden 300.000 ton voedsel in Noord-Korea heeft gedistribueerd. Mr. TunMyat, directeur resources en external relations division van het WFP, is in mei zelf in Noord-Korea geweest.

TUN MYAT: Wij brengen voedselhulp in de 170 (van de 311) districten waar we in mogen. We hebben de regering erop attent gemaakt dat het WFP geen voedselhulp kan geven voor de districten waar het niet aanwezig is. Mei en juni zijn de moeilijkste maanden, omdat de oogst van oktober vorig jaar dan ongeveer op is. Wij konden vaststellen dat de pakhuizen van het distributienetwerk leeg waren. Het enige voedsel dat aanwezig was, kwam van ons – net op tijd. We hadden 100.000 ton mee en in juni zou nog 200.000 ton volgen. Die WFP-voedselhulp gaat niet naar de bevolking in het algemeen, maar naar welbepaalde doelgroepen: kinderen jonger dan twaalf, crèches en kindertuinen, ziekenhuizen, tegenwoordig ook oude mensen en gehandicapten in scholen en speciale instellingen. Dit jaar brengen wij hulp aan ongeveer acht miljoen mensen, op een bevolking van 23 miljoen. Wij geven natuurlijk geen voedsel aan de militairen en aan de elite. Die hebben dat ook niet nodig. Die kunnen wel voor zichzelf zorgen, en het soort voedsel dat wij aanbrengen – basisgraan – is meestal niet het soort voedsel dat die mensen lusten.

Dat is het gemakkelijke antwoord op een veelgestelde vraag: hoe weet u dat jullie voedselhulp niet naar de elite gaat? Zij eten rijst, en wij geven geen rijst. Dat doen we met opzet: wij vinden dat we voedsel moeten geven om aan hun basisbehoeften te voldoen. Dat is dan een geheel van ingrediënten met tarwebloem, plantaardige olie, peulvruchten, wat goed is voor zo’n 2100 calorieën. Daarmee moeten ze voortkunnen. Meer geven wij niet. En niet wat ze zouden willen. Geen rijst. Maar ze eten wel rijst, die ze van hun eigen oogst bewaard hebben. Noord-Korea is een erg apart land. Vreemdelingen zijn ze daar niet gewend. Twee jaar geleden moet ik een van de eerste vreemdelingen geweest zijn die naar het noordoosten ging, naar Chongjin. Dat is een gevoelige plek, een industriestad die in haar hoogdagen zwaar geïndustrialiseerd moet zijn geweest en waar nog altijd een militair complex is. Maar nu zie je daar het verval, heel weinig fabrieken die nog werken, roestende machines die grotendeels ontmanteld moeten worden en de machines die werken, doen dat aan tien of vijftien procent van hun vermogen. Veel arbeiders zitten zonder werk omdat hun fabrieken gesloten zijn. De belangrijkste export die ze toen hadden, was schroot, van de fabrieken die gesloopt werden. Toen ik nu in mei terugging, waren de meeste inderdaad verdwenen. Weg.

Noord-Korea is in wezen een industrieland. Ze houden vol dat ze zelfbedruipend zijn, dat is haast religieus voor hen, en nu moeten ze met hun hoed in de hand bij vreemdelingen hulp vragen. Dat is heel pijnlijk en verwarrend voor hen. Ze weten niet hoe ze zoiets moeten vragen, ze hebben er geen notie van. Dus hoe weet ik dat ze het voedsel echt nodig hebben? Heel simpel: omdat dit heel trotse mensen zijn die er niet over zouden denken iets te vragen als ze niet zo wanhopig waren. En dat is te merken aan hun naarstigheid. Elk stukje bruikbaar land wordt bebouwd. De taluds van de spoorbanen worden bebouwd. Berghellingen ook – en dat zal hen nog bezuren: ze halen de bomen weg en leggen terrassen aan voor de landbouw, en als de regen komt, wordt dat allemaal weggespoeld. En dat zal de overstromingen nog erger maken.

In 1995 waren er verschrikkelijke overstromingen, de catastrofale gevolgen zijn nog altijd te zien. De rivierbeddingen zijn dichtgeslibd, en als ze nu zelfs maar matige regen krijgen, zullen die rivieren weer buiten hun oevers treden. Dit land doet het onmogelijke om uit zijn landbouwproblemen te komen. Het heeft niet de nodige landbouwwerktuigen en meststoffen en pesticides om de productie te verhogen, maar afgezien daarvan blijft het een feit dat dit land niet geschikt is voor landbouw. Dit is een industrieel land, met een zeer goed opgeleide, georganiseerde en gedisciplineerde bevolking, die ook niet gewend is om aan landbouw te doen. Hun toekomst ligt duidelijk ook in de industrie. Ze moeten hun voedsel maar invoeren zoals iedereen, maar daartoe dienen ze enkele fundamentele hervormingen door te voeren en dat gebeurt te traag. Dus ze zullen zeker nog enkele jaren voedselhulp nodig hebben. Niet omdat ze niets proberen, maar ze hebben structurele moeilijkheden en ze hebben de geografie tegen: een koud klimaat, weinig landbouwgrond.

Is de hongersnood alleen aan de overstromingen te wijten?

TUN MYAT: Nee, maar de overstroming heeft hun problemen wel nog verergerd. Het is dan dat ze gezegd hebben, nu kunnen we niet meer voort zonder buitenlandse hulp. Natuurlijk zijn ze blijven beweren dat het door de natuurrampen kwam dat ze om hulp moesten vragen. Maar toch hoorde ik ook van hooggeplaatste personen, zoals een vice-minister, dat het niet alleen door de overstromingen komt. Ze zijn ook hun markten kwijt en hun traditionele bevoorradingspunten bestaan niet meer, na de val van de Sovjet-Unie. Maar wat ze niet toegeven is dat ze ook interne problemen hebben en dat ze moeten herstructureren en hervormen. Ze doen het wel, maar dat wordt nog een lang proces.

En één ding moet je ze wel nageven, dat is dat de voedselschaarste zo ernstig was dat ze in onverschillig welk ander land waar wij werken, massale sterfte zou hebben veroorzaakt. En dat zie je in Noord-Korea niet. Niet in de proporties van Somalië, Soedan, Ethiopië… Je ziet er heel magere mensen, en kinderen die heel ernstig ondervoed zijn, maar niet de beelden die wij elders al gezien hebben. Eén reden daarvoor is dat die mensen zich zo ontzettend goed weten te redden. En ook omdat hier geen oorlog aan de gang is. Dit is een zeer georganiseerd en gedisciplineerd volk dat water en bomen heeft en de zee, en dat in staat is om voedsel uit het niets te toveren. Letterlijk.

Bij het World Food Program behandelen wij dit als een humanitaire noodsituatie. We helpen ze, niet omdat we akkoord zouden gaan met wat ze doen – ze zouden veel dingen anders moeten doen, maar er zijn ook dingen die ze wèl goed doen. De mensen lijden daar onder de situatie – maar het hele land lijdt eronder, er is geen grote onderlinge ongelijkheid bij de bevolking. Het staat vast dat een deel van het voedsel dat ze produceren bij de oogst naar de militairen gaat. Waarom moeten wij dan voedsel geven, terwijl zij hun voedsel aan het leger geven? Wij hebben daar geen antwoord op. We weten dat ze het doen omdat dit land zichzelf in staat van oorlog beschouwt, en de paraatheid van het leger voor hen heel belangrijk is. Wij zeggen: wij proberen de kinderen te helpen, waarom zouden de kinderen moeten lijden voor de regering? Wij kunnen de regering niet controleren, maar als je zegt, dan geven we geen voedsel, dan zullen niet de soldaten daaronder lijden, maar de kinderen. Dat is de situatie: je doet het, en dan krijgen de kinderen te eten, of je doet het niet. Maar het is geen gemakkelijk probleem.

Sus van Elzen

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content