Peking doet voort met economische hervormingen, die heel traag en voorzichtig ook politiek moeten worden.

Het Nationale Volkscongres is, met drieduizend leden, zo goed als het Chinese parlement. Afgevaardigden uit alle hoeken van de Chinese Volksrepubliek komen daar jaarlijks bijeen in het reusachtige Volkspaleis aan het Tiananmen-plein in Peking, en vormen zogenaamd ’s lands hoogste autoriteit. Zogenaamd, want dit “tam” parlement dient vooral om de beslissingen van de regering en de partijtop op een rituele manier en soms met een zweem van discussie over te dragen op de instanties van de staat. Maar omdat die staat zo groot en met interne contradicties overladen is, en omdat discussie in het land en zijn leiding weliswaar ontmoedigd wordt maar daarom niet minder substantieel is, worden het Nationaal Volkscongres en de rapporten die daar door de regering voorgesteld worden, van jaar tot jaar interessanter.

Dit jaar trok het Congres tien dagen uit voor zijn werkzaamheden, die begonnen met een twee uur durende toespraak van premier Zhu Rongji. Deze zeventigjarige modernist en hervormer gooide meteen de steen in de kikkerpoel. De Chinese leiding, zei hij, had de omvang en de diepte van de Aziatische crisis, evenals haar impact op China, schromelijk onderschat. De problemen die het land economisch en politiek bedreigen, mochten weliswaar niet acuut genoemd worden (op het Nationaal Volkscongres gaat het altijd heel goed met de Republiek), maar het was wel nodig er iets aan te doen, wilde men dit jaar de vooropgestelde groei van zeven procent halen (tegen 7,8 procent vorig jaar).

De problemen van Zhu vormen een interessant lijstje. De geringe vraag op de binnenlandse markt, de overcapaciteit van het productieapparaat, de groeiende problemen van de staatsondernemingen, de financiële risico’s, de economische verwarring, het machtsmisbruik van lokale kaders die willekeurig boeten opleggen en taksen heffen, de druk op de arbeidsmarkt, de vernietiging van het leefmilieu, de om zich heen grijpende corruptie, en de openbare orde die te wensen overlaat. De afgevaardigden vonden de toespraak een mooie prestatie van realisme en luciditeit – waarschijnlijk horen ze liever slecht nieuws dan géén nieuws. Zhu Rongji bracht trouwens ook oplossingen aan.

Vooral het politieke karakter van een heel pak van die economische problemen, én van de voorgestelde remedies, viel op. Zeker, Zhu stelde niet voor de hervorming van de Chinese economie terug te draaien. Integendeel, ze moet verder uitgebouwd worden. Het Congres stemde op het einde van de sessie zelfs – met meer dan 98 procent van de stemmen – een amendement op de grondwet, wat privé-bezit voortaan “een belangrijk bestanddeel van de socialistische markteconomie” maakt. Tegelijk werd trouwens ook de “theorie van Deng Xiaoping” in de preambule opgenomen bij de belangrijke principes van het Chinese volk (het marxisme-leninisme en de Mao Zedong-gedachte). Die theorie wil dat men “aan de kapitalistische wereld zijn positieve elementen ontleent”.

Daarmee is de privé-sector, die toch al 45 procent van de Chinese economie uitmaakt, officieel als legaal en reëel bestaand erkend. Terwijl privé-bezit in de jaren vijftig toch uitgeroeid moest worden, in de strijd tegen grondeigenaars, industriëlen en bourgeois.

HET SLUITEN VAN FABRIEKEN

De hervormingen moeten voortgezet worden dus, maar hoe? Het is een bij uitstek politiek probleem, dat nog geen oplossing heeft. De regering zit immers nog altijd met haar enorme industriële staatscomplexen, die zozeer de ruggengraat van de Chinese economie uitmaken dat ze feitelijk onaantastbaar zijn. Zhu beloofde vorig jaar al ze te elimineren. Ook nu heeft hij herhaald dat hij de staatsbedrijven wil herstructureren tegen het einde van volgend jaar. Maar het woord “privatiseren” mag hier nog steeds niet vallen – ook al dachten de Chinese leiders nog niet zo lang geleden aan Zuid-Koreaanse of Japanse monsterindustrieën als voorbeelden hoe een halve planeconomie misschien kon gedijen. Nu de chaebols in Zuid-Korea zelf bankroet zijn, hoort men daar minder van, en de staatscomplexen zijn reddelozer dan ooit.

Maar ze ombouwen of sluiten impliceert snijden in het vlees van de Volksrepubliek zelf en al waar ze ooit voor stond. Miljoenen arbeiders komen ermee op straat te staan zonder sociaal vangnet – twaalf miljoen ontslagen vorig jaar, dit jaar ongetwijfeld evenveel. De meeste van die werkloze arbeiders zullen nergens anders aan de bak komen: zeker niet in de privé-sector, omdat daar de jongere generaties al staan aan te schuiven. Huurders van (bijna gratis) fabriekswoningen horen dat ze meer huur moeten betalen of hun woning kopen. Gezondheidszorg wordt betalend. Diensten verdwijnen met de centrale structuur van de fabrieken. De ijzeren rijstkom is grondig kapot.

Zodat het land een sterke opkomst ziet van sociale bewegingen, stakingen en manifestaties. En in de plaats van de oude complexen moet niet alleen nieuwe, concurrentiële industrie opgebouwd worden, maar ook een systeem van sociale bijstand. Als de fabriek sluit zonder de achterstallige lonen uit te betalen, loont het tegenwoordig op het immense platteland de moeite te gaan betogen naar het districtscentrum. De kans is groot dat dààr wel uitbetaald wordt, om de zaak weer rustig te krijgen.

En de rust in het land is nog steeds het belangrijkste. Orde en stabiliteit zijn, in de ogen van Peking – waar nog steeds de traumatische herinneringen aan de Sovjet-Unie van Mikhail Gorbatsjov en de Poolse Solidarnosc rondwaren – de absolute voorwaarden om de lopende modernisering tot een goed einde te brengen. Waarbij, dat spreekt vanzelf, de huidige elite aan de macht zou blijven.

En is de stabiliteit in gevaar gebracht door de “ongekend grimmige economische vooruitzichten”, zoals Zhu zei, de orde wordt her en der verstoord door regionale besturen die zich als onafhankelijke potentaten beginnen te gedragen en met hun praktijken boerenprotest in het leven roepen. Door boerenprotest is al meer dan één Chinese dynastie ten val gebracht, en Zhu dreigde. Op alle niveaus moeten lokale besturen erop toezien dat alle wetten en administratieve richtlijnen prompt en naar de letter toegepast en uitgevoerd worden. Maar ontevredenheid moet minder met repressie beantwoord worden, en meer met geduld en overreding. “In geen geval mogen we zulke verschijnselen intensifiëren door ze te simpel of brutaal aan te pakken. En minder nog mogen we dictatoriale middelen tegen het volk aanwenden.”

Minder repressie en meer discipline bij de lokale besturen om de boeren weer dichter bij de partij te brengen. Het neemt niet weg dat, in de aanloop naar dit Congres, weer een ware jacht op dissidenten georganiseerd was. De kleine, verboden, Democratische Partij heeft haar eerste congres afgelast omdat bijna al haar leidende figuren gevangenzitten. Bij afwezigheid van echte politieke hervormingen kan de staat van de mensenrechten in het Chinese regime natuurlijk niet wezenlijk verbeteren, maar telkens als er voor manifestaties gevreesd wordt, scherpt de dictatuur zich even aan.

DE NIEUWE DENKPISTE VAN HET WESTEN

Dat helpt niet in de betrekkingen van Peking met het Westen, meer speciaal met de VS. De mensenrechten waren al het onderwerp van een “stevige” dialoog toen VS-staatssecretaris Madeleine Albright begin maart Peking bezocht. Sindsdien is de vriendschap tussen de twee landen een stuk bekoeld. Dat heeft zowel te maken met het Amerikaanse Congres dat stennis maakt tegen de pro-Chinese regeringspolitiek, als met een zwenking in het Amerikaanse strategische denken zelf, die dezer dagen uit de verf begint te komen, en waar men zeker nog veel van zal horen.

Het komt erop neer dat het Pentagon het oude Star Wars antiraketsysteem weer wil bovenhalen, deze keer voor bescherming van bevriende landen in Oost-Azië. Bescherming dan tegen, eerst en vooral, Noord-Korea, dat nucleair onbetrouwbaar gevonden wordt en vanwaar steeds meer en steeds slechter nieuws binnenkomt. Daar wilde de Volksrepubliek dan wel aan meedoen, tot bleek dat ook Taiwan erbij betrokken was en het “defensieve” systeem tegen Noord-Korea ook “offensief” uitgelegd kon worden – van Taiwan tegen de Volksrepubliek.

De discussie hierrond liep uit de klauw toen meteen “ontdekt” werd dat Chinees-Amerikaanse specialisten details van Amerikaanse nucleaire en raketsystemen in Pekings handen gespeeld hadden. Spionage dus, die maakte dat de Chinese bewapening veel te snel gevorderd was naar Amerikaanse smaak. En vanuit die spionage-affaire groeide opnieuw een rel tot in de bovenste regionen van het Congres. Terwijl men er toch redelijk zeker van kan zijn dat ook de Amerikaanse geheime diensten in de Volksrepubliek aan de slag zijn.

Er is een denkrichting in de VS die meent dat China in de nieuwe wereldsituatie niet meer belangrijk is, en datWashington geen reden meer heeft om Peking speciaal te verzorgen. Zij het met wapens, zij het met geduld inzake mensenrechten, zij het met economische en commerciële tegemoetkomingen. Ondertussen praat Peking zelfs al over devaluatie; een schrikbeeld voor de Amerikaanse machinerie. Veel zal afhangen van de Chinese resultaten dit jaar – zeven procent groei of hoeveel minder? – of die stroming ook het politieke hoofd in Washington bereikt.

Sus van Elzen

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content