Piet Piryns
Piet Piryns Piet Piryns is redacteur bij Knack.

Hij is toch altijd een beetje een zondagskind gebleven. Na meer dan een kwarteeuw jour- nalistiek houdt Miel Dekeyser het nu voor bekeken. Maar: “Er zijn ergere dingen.”

Zie je dat? Ze dúrven weer”, zegt hij, wijzend op de kasseien, waarmee in de buurt van het Leuvense Monseigneur Ladeuzeplein de sierbestrating wordt vernieuwd. “Ik denk niet dat Tobback zich daar zorgen over maakt. We leven duidelijk niet meer in ’68. Wie bouwt er nu nog barricaden?”

Op weg naar een Japans restaurant, “een Jap, als ik dat zo stout mag zeggen”. Borsalino, dasje, jasje – nog altijd every inch a gentleman. Die middag was hij feestredenaar bij het afscheid van Jan Wauters – dat andere radiomonument. De aanleiding voor ons gesprek is de laatste uitzending van “De keuze van Dekeyser”. Vanachter zijn vriendelijke brillenglazen constateert hij, met dat lichtjes belegen gevoel voor humor dat hem kenmerkt, dat de tijd van gaan nu echt wel gekomen is.

“Begin volgend jaar word ik zevenenzestig. Dat is al een flinke leeftijd natuurlijk. Vier jaar geleden ben ik al uitgewuifd bij de radio. Ik ben het Huis dankbaar dat ik nog vier jaar dat televisieprogramma heb mogen maken, maar laten we eerlijk zijn: dat was niet echt hard werken, dat was meer een palliatieve bezigheid. Ik ben geen psychiater, maar ik denk dat ik wel zal kunnen wennen aan het gepensioneerd-zijn. Er zijn ergere dingen. Misschien schrijf ik nog een paar boekjes. Misschien ook niet.”

Is het niet gek dat vier jaar televisie hem meer status hebben opgeleverd dan vijfentwintig jaar radio?

“Gek mag je dat niet noemen. Je hebt er geen vat op. Maar het is wel verbijsterend als je brieven krijgt in de trant van: ons moeder verjaart op 11 februari, ze is altijd een fan van u geweest, zou u haar misschien een post-o-gram willen sturen? Met daaronder de handtekeningen van haar man, de kinderen en de kleinkinderen. De impact van de televisie is zo onvoorstelbaar dat ik me toch wel ben gaan realiseren dat we met dat medium voorzichtig moeten omspringen. Voorzichtiger dan Jerry Springer bijvoorbeeld.”

Hij wordt nu op straat herkend: “Maar ook van de radio! Die televisieprogramma’s hebben mij in dit kleine landje nogal wat spreekbeurten opgeleverd, en dan hoor ik de inleider toch vaak zeggen: we kennen meneer Dinges allemaal van zijn babbeltjes in Actueel. Laatst zat ik bij het station van Leuven op een terras een Leffe te drinken, achter de hekken die daar staan, zoals in de dierentuin. Ik moet iets tegen de ober gezegd hebben, want naast mij zat een blind meisje, dat plotseling vroeg: ‘Bent u niet Dekeyser van De Keuze? Ik herken uw stem van de radio.’ Zoiets geeft de burger moed. Ik had bijna gezegd: Dat heeft u goed gezien, mevrouw.”

HET NIEUWS: HET GESPROKEN DAGBLAD

Hij is germanist van vorming. Na acht jaar in het onderwijs (“veel harder werken dan bij de radio, waar mijn dagen toch ook goed gevuld waren”) kwam hij bij de schooltelevisie, en – in het midden van de jaren zestig – bij de radio. Daar maakte hij legendarische satirische programma’s als “Toast”, “Trammelant” en “Ook dat nog” met onder meer Jan Geysen, Frans Verleyen en Johan Struye – inmiddels alle drie overleden. Hij denkt er met weemoed aan terug. Herinnert zich de eerste blaam die hij kreeg: “We maakten een uitzending over de kranten die hun volledige voorpagina aan een wasmiddelenproducent hadden verkocht: Omo, ik zal het nooit vergeten. We hielden een kleine enquête in krantenkiosken, waaruit bleek dat de lezers dat niet echt waardeerden. De bazen van de kranten konden daar niet om lachen, en die hebben toen – hoe zal ik dat netjes zeggen – hun pionnen in de raad van bestuur van de BRT geactiveerd om ons manieren te leren. We werden van manipulatie beschuldigd. En het was afgelopen met dat soort radioprogramma’s.”

Hij werd overgeplaatst naar de nieuwsdienst. “Mijn cynische chef Karel Hemmerechts, om hem niet te noemen, dacht: we zetten hem op “Actueel”, daar kan hij het minste kwaad. Want het nieuws was toen nog het gesproken dagblad. Saaie bulletins, en heel gezagsgetrouw. Communiqués moesten onverminkt worden voorgelezen, en je moest het niet in je hoofd halen een paar zinnen over te slaan. Dan had je gegarandeerd de poppen aan het dansen.”

Terwijl een aantal van zijn collega’s en leeftijdgenoten – Jan Ceuleers, Cas Goossens, Piet Van Roe – tot hogere taken werd geroepen en zich algauw in gecapitonneerde directiekamers terugtrok, koos Miel Dekeyser voor de zogenaamde vlakke loopbaan. Waarom heeft hij nooit sterren of strepen gekregen? Een gebrek aan ambitie?

Hij reageert voor zijn doen ongewoon fel: “Ik heb altijd mijn best gedaan. Ik zou de bal terug kunnen kaatsen en zeggen: je moet verdorie veel ambitie hebben om je job te houden en niét bevorderd te worden. Maar ik zou er toch ook willen op wijzen dat ik nooit, ik herhaal nooit, enige politieke affiniteit heb gehad. En daar ben ik nog altijd trots op.” Monkelend: “Ik mag niet klagen hoor. Het had natuurlijk ook zo zijn voordelen, als je de bazen kende. Voor mij was het nooit meneer de administrateur-generaal of meneer Cas. Ik ben een paar keer plaatsvervangend hoofdredacteur geweest en ik moet zeggen dat ik nooit heb begrepen wat er nu zo spannend kan zijn aan het opmaken van een dienstrooster. Ik maak liever straatinterviews. Ik had een mooi evenwicht gevonden: ik was samensteller van “Actueel”, maar daar stond tegenover dat ik een aantal keren per jaar naar Ulster, naar Vietnam of naar mijn geliefde Amerika kon vliegen. Ik heb een mooi stuk van de wereld gezien.”

VAN HELSINKI TOT IN BERLIJN

Hij heeft nooit behoord tot het soort verslaggevers dat op zijn hotelkamer naar CNN zit te kijken. Het nieuws ligt op straat, vindt hij nog altijd. Een citaat van zijn Nederlandse collega H.J.A. Hofland: “Mensen die boekhouder zijn of een rekening-courant bijhouden, kunnen dat werk doen tot hun laatste snik, maar journalistiek is een van die beroepen die je alleen kunt uitoefenen als je jong en vief bent. Iemand die na zijn veertigste nog de blitz probeert te maken, krijgt algauw iets belachelijks. Op de een of andere manier klopt het niet met de motoriek van de ouder wordende heer, dat hij nog met een bloknoot of een bandopnemertje de boer opgaat om achter het nieuws aan te hollen of andere mensen hun wijsheden te ontfutselen.”

Miel Dekeyser voelt zich niet aangesproken: “Het is fysiek zwaar natuurlijk. Maar die bandopnemers van tegenwoordig wegen nog maar een paar honderd gram. Kijk, als ik iemand als Clive James – hij zal anderhalf jaar ouder zijn dan ik – nog door de straten van Chicago of Rome zie dolen, denk ik ook: sukkel. Maar het is een individuele kwestie. Je moet jezelf voldoende kennen om in de gaten te hebben wanneer het ridicuul wordt. We weten allemaal wat straatinterviews waard zijn. Per definitie: niets. Maar als je er zestig of tachtig maakt, kun je er een paar goeie uithalen. Twee jaar geleden heb ik voor het radioprogramma “Piazza” nog een reportage gemaakt over de caissières in een supermarkt. En ik vond dat nog altijd enig.”

Terwijl zijn schrijvende collega’s al lang aan de whisky zaten, ging hij in Berlijn (de val van de Muur, 1989) nog de straat op om geluidsopnames te maken van claxonnerende auto’s. Hij is, om een album van Willy Vandersteen te parafraseren, altijd een klankentapper gebleven.

“Ik heb mijn job altijd met plezier gedaan. En ik ben een bevoorrecht getuige geweest van historische gebeurtenissen. Mijn decennium was dat van de jaren zeventig. Die begonnen voor mij in 1975, met het einde van de oorlog in Vietnam en de akkoorden van Helsinki, en ze eindigden in 1989, met de val van de Muur. Je moet die dingen een beetje ruim zien. We hebben in Helsinki niet beseft wat er gebeurde. Daar werd overeengekomen dat de grenzen tussen Oost en West voor eeuwig en drie dagen vastlagen, als ze in het Oostblok tenminste een beetje menselijk wilden zijn voor hun eigen volk. Wij hebben toen met zijn allen echt geloofd dat het zo was – terwijl toen een evolutie op gang gebracht is, die onontkoombaar moest leiden tot het einde van de Sovjet-Unie. Hoe konden we zo blind zijn? Dat houdt mij nog altijd bezig. Heeft Gorbatsjov echt geweten waar hij aan begon? Ik denk het niet. Als er één man is die ik nog wel eens zou willen ontmoeten, dan is het Gorbatsjov.”

TEGEN EEN BOEKENKAST VAN IKEA

Gevraagd naar zijn grootste journalistieke blunder: “Mijn interview met Wilfried Martens, in 1985. Martens ging in de Verenigde Staten kruisraketten kopen, of liever: hij ging ze bestellen, want we kregen ze gratis. Ik had in Washington een lang gesprek met hem, waaruit iedereen – uw reporter in de eerste plaats – begreep dat er voorlopig in België geen raketten geplaatst zouden worden. Terwijl hij precies het tegenovergestelde bedoelde. Echt een topprestatie van Martens hoor. Mijn interview werd uitgezonden in “Actueel”, iedereen had meegeluisterd en dat leverde ’s anderendaags in Le Soir, in De Standaard en in De Morgen grote koppen op: Geen raketten in Florennes. Dat was een fout die kon tellen.”

De publieke opinie is makkelijk te manipuleren, heeft hij geleerd: “Vandaag precies een jaar geleden ging Lady Di dood, weet je nog? Dat hoefde voor mij niet echt, maar het was ook geen ramp. Maar de Britten, en ook de Brusselaars en de Antwerpenaars en de Gentenaars vonden dat de wereld nooit meer zou zijn wat hij geweest was. Had je toén op de radio of de televisie een kwaad woord gezegd over dat meisje, ze hadden je aan de dichtstbijzijnde boom opgeknoopt. Gelukkig zijn er nog weinig bomen. Maar vier maanden later hoor ik Geert Hoste in zijn eindejaarsprogramma de vloer aanvegen met dat parvenuetje dat zich via het koninklijk bed omhoog heeft gewerkt, en iedereen ligt dúbbel.”

Het spijt hem niet dat hij toch altijd het mannetje van de radio is gebleven: “De waarheid is dat, toen ik begon, er op de radio veel meer mogelijk was dan op de televisie. Je bent veel beweeglijker en je komt nog eens ergens. Voor “De keuze van Dekeyser” was ik toch niet veel meer dan dat oude mannetje, dat zo deftig afstak tegen die boekenkast – het kon de mijne zijn, maar ze kwam uit de catalogus van Ikea – en dat een filmpje kwam inleiden. Pas op, ik voel me daar niet te goed voor! En als die meneer van de VRT, de strateeg noemen ze hem, vond dat ik een ander pak moest aantrekken, was ik daartoe bereid. Maar ik geloof niet dat ik voor de televisie in de wieg was gelegd.”

Op verzoek van zijn uitgever gaat hij nu een boek schrijven over zijn huisgenoot Wiet.

Wie?

“Wiet is een dwergpapegaai. Agapornis specialis, en dat is Grieks of Latijn voor lovebird. Een liefdesvogel dus. Negen jaar, vijftien centimeter groot, vijfenveertig gram. Allemaal gegevens die moeilijk zijn om vast te stellen, maar dat is dus al gebeurd. Hij is bijzonder intelligent – er moet er toch één zijn in dit kleine gezinnetje die hersens heeft – en hij is erin geslaagd mijn vrouw af te pakken. Wiet is mijn volgende onderwerp. Je ziet: er is leven na het pensioen.”

Piet Piryns

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content