Het is een goed jaar geweest voor fotograaf Stephan Vanfleteren. Hij werd gevraagd door The New York Times en won de World Press Photo Award. Maar daarin zit niet het grote plezier. Genot, dat is overwonnen worden door de natuur. ‘Ik ben altijd een wildplasser gebleven. Heerlijk toch, die westenwind tegen je eikel voelen.’

‘Allons, ensemble, découvrir ma liberté

Oubliez donc tous vos clichés?

Bienvenue dans ma realité.

Je veux crever, la main sur le coeur. ‘

(Zaz)

Sleutel in het contact, dieselreutel, en vertrekken. Dwars door Veurne-centrum, langs het oorlogskerkhof, over de burg, links van het kanaal Nieuwpoort-Duinkerke rechtdoor rijden richting Frankrijk.

‘De lucht trekt open. Het is volle maan. De wind waait uit het westen’, zegt onze gids gedecideerd. We kijken naar buiten, tussen klodders modder, door de zijraampjes van zijn terreinwagen. Aan de hemel schuift een wolkenstoet van links naar rechts. De fotograaf lijkt opgelucht. Hoe grilliger moeder natuur, hoe geruster zijn gemoed en hoe groter zijn artistieke debiet. Een zucht en een geeuw achterin. Bijna vergeten dat we met z’n drieën in de vroegte zijn vertrokken. Ook Kosmos is erbij, de blauwogige bordercollie. Net als het baasje houdt hij van buiten, wind, strand en zee.

‘Niet het doel primeert, wel het licht onderweg, en dat kan op zich een doel zijn’, zegt hij terwijl hij de lucht verder afspeurt. ‘Zie je die gloed daar, in de verte? Dat is Duinkerke. Ik voel nervositeit opkomen. Ik hoop dat we niet te laat komen. Het licht wacht op niemand.’ Hij geeft plankgas. Stephan Vanfleteren, donkere vlek op de chauffeursstoel, jagend op zaken waarop hij nooit vat zal krijgen: licht, donker, natuurelementen.

De waarde van een fanfare

Vanfleteren wil naar een kuststrook in Nord-Pas-de-Calais – Cap Gris-Nez, Cap Blanc-Nez, Wissant, Wimereux, Audresselles – om bunkers te fotograferen voor zijn recentste termijnopdracht: de Atlantikwall. Hij rijdt duizenden kilometers in deze maanden, tussen het Noorse Slettnes en het Franse Saint-Jean-de-Luz, op zoek naar die getuigen uit gewapend beton die na de Tweede Wereldoorlog in het landschap achterbleven.

Tijdens die tocht beleefde hij een van zijn hoogtepunten van dit jaar. ‘Ik heb voor de eerste keer in mijn leven het noorderlicht gezien. Ik stond alleen, ’s nachts, op de Noordkaap. Een lage wolk kwam aandrijven, ineens begon het licht buitelingen te maken, soms in vloeiende bewegingen, dan weer in strepen of kubussen, alles was even bevreemdend mooi. Veel zin om te fotograferen had ik niet. Ik dacht: zie mij hier zitten, ik ben hier voor mijn werk. Er kwam een fundamenteel gevoel van geluk opzetten, gekoppeld aan intens gemis, omdat mijn kinderen er niet bij waren.’

Nochtans is het kroost van Vanfleteren op grote evenementen meestal in de buurt. Hoe uithuizig ook vanwege zijn job, hij is een familieman. Hij geniet zichtbaar als zijn drie kinderen – een zoon van zestien en twee meisjes van twaalf – erbij zijn bij openingen van tentoonstellingen, boekpresentaties en prijsuitreikingen. Op recepties valt vooral die vlinderende tweeling op, vaak met een fotoapparaat in de hand. Ze mogen alle toestellen van papa uitproberen en ermee experimenteren, met uitzondering van… de Hasselblad.

‘Ik deel graag intensiteit met wie mij dierbaar is. Maar soms moet ik er alleen achteraan. Ik heb een goed jaar gehad, heel divers ook. Ik trok naar Afrika en Amerika. Het boek Façades & vitrines verscheen, er was het recente fotoboek van de Rode Duivels.’

Er waren ook de prijzen: de nationale portretprijs in Nederland met een foto van Rem Koolhaas, de World Press voor zijn portrettenreeks ‘People of Mercy’. Toch zijn het niet die prijzen die Vanfleteren het meest koestert, wel de uitreiking van de Cultuurprijs van de Provincie West-Vlaanderen, dit voorjaar in Kortrijk. Ook typisch Vanfleteren om een regionale viering met kermistrekjes – de fanfare ontbrak niet – qua belang boven een werelderkenning te hijsen. ‘Natuurlijk ben ik dankbaar voor die grote prijzen, ze illustreren hoe je werk in de wereld staat. Maar die West-Vlaamse cultuurprijs had een ander register, dat ging over warmte, samenzijn, jovialiteit, over het leven en de vriendschap vieren, over eten, drinken en dansen samen. Daarom ervaar ik het als dé beloning van het jaar.’

Dat het een goed en gevuld jaar werd, had ook te maken met mooie ontmoetingen van bijzondere mensen. Als hij er eentje mocht uitkiezen? ‘De ontmoeting met Stromae. The New York Times had me gevraagd om hem te portretteren. De single Formidable had op dat moment al maanden mijn hart veroverd. In het begin van de zomer keken mijn vrouw en ik elke ochtend, in bed, vlak voor we opstonden, naar de videoclip waarin Stromae zogenaamd dronken over de avenue Louise zwalkte. Het was onze dagelijkse portie geluk, die vrolijke en tegelijk diepzinnige song, met op de achtergrond Brussel, onze oude stek waar we nog altijd van houden. Mijn ontmoeting met Stromae voor de fotosessie was bijna te gezellig. Ik ben blij dat ik mocht helpen om hem in Amerika een duwtje in de rug te geven. Hij verdient het.’

En passant zette hij zichzelf ermee op de kaart: het was Vanfleterens eerste opdracht voor The New York Times. ‘Mijn vrouw grapte, toen die opdracht binnenkwam: “We zitten wel op de Appelmarkt in Veurne, maar New York weet ons blijkbaar liggen.” (lacht) Toch ligt de essentie voor mij in de ontmoeting, zoals met Stromae. Ik zet hem graag op één lijn met Vincent Kompany. Die jongens zijn met veel meer bezig dan met zingen of sporten. Ze zijn echt high level, en ze zijn geëngageerd, doen op hun bijzondere manier aan politiek. Als Stromae zegt: “Hé, est-ce qu’il y a des Flamands ici? Zijn hier ook Vlamingen”, dan klinkt dat zo veel authentieker dan het verkrampte verhaal over Vlamingen versus Walen. Kompany en Stromae zijn voorbeelden van assimilatie. Ze hebben Afrikaans bloed, ze brachten hun jeugd in Brussel door, het zijn stralende mannen met verstand en een goeie babbel, ze zijn oprecht betrokken bij hun land. Ik vermoed dat in bepaalde kringen geknarsetand wordt, omdat net die talenten België vertegenwoordigen. Stel je voor: Stromae en Kompany, onze uithangborden in het buitenland. Onze vaderlandse trots. De Belg bestaat. En hij is zwart.’

Kies je gevecht

Zes uur ’s ochtends. We rushen door nog slaperige Noord-Franse dorpen, in de verte glinstert het Kanaal, en nog verder een verlicht strookje Engeland. Net voor het krieken van de dag gaat hij op de rem staan. Geland zoals gepland. Hij stapt uit, handenwrijvend van goesting, roept ‘komaan, meisje’ naar Kosmos, zet de achterklep open, laat de hond uit en de zeelucht binnen.

We zullen de hele dag op Franse bodem blijven, praten, het jaar evalueren. Een jaar waarin de fotograaf vaak richting noorden moest, naar Nederland, in opdracht van de Volkskrant of Vrij Nederland. Vanfleteren is hot in Holland. Hij wordt genoemd in krantencolumns, gaat over de tong in het populaire tv-programma De wereld draait door. Bekende Nederlanders wachten op zijn telefoon, zo vertellen sommigen zelf, in de hoop deel uit te maken van zijn portrettenreeks ‘Ollanders’. ‘Ik vind het een beetje jammer. Ik was liever een goed bewaard geheim gebleven’, zegt hij.

Van België heeft hij intussen afscheid genomen zonder vaarwel te zeggen. Hij deed het op zijn manier: door stukken België af te sluiten in een boek, zoals Façades & vitrines. Daarnaast bracht hij de Rode Duivels samen in MMXIV. Hij portretteerde ze feilloos klassiek, de kathedralen van lichamen, gebeeldhouwde gezichten, gespannen spierbundels, een serie van hybris stralende atleten. ‘Ze staan op het toppunt van hun kunnen. Hun huid blinkt, hun blik is gespannen, ze staan bijna te trillen.’ Ik vraag hem of hij dat kent, dat glimmen, dat trillen van spanning, van dadendrang en trots. Hij knikt. ‘De spanning is bekend, ook het glimmen en heel soms borrelt grote voldoening op, zoals ten tijde van Belgicum, het boek én de tentoonstelling. Ik ken het gevoel van een gewonnen strijd, maar ik ken ook de vraag nadien: “En wat straks?” Het mag niet stoppen. Je moet je eigen pad blijven kiezen en verder bewandelen, nieuwe opdrachten zoeken, proberen codes die je nog niet kende te ontcijferen.’

Hij volgt zijn pad gedreven, koppig, solo. De krant is niet langer de basis waar hij landt en vanwaar hij weer vertrekt. Jaren geleden al voorspelde hij dat ‘de gazet’ het zwaar zou krijgen, jaren voor de recente besparingen, afvloeiingen, fusies van redacties. ‘Het was een van de redenen waarom ik De Morgen losliet. Ze noemen me vaak een nostalgicus, maar ik kijk ook vooruit. Wanneer je verschuivingen vaststelt, is het beste antwoord: creativiteit ontwikkelen. Het heeft geen zin op weemoed te drijven. Ik kijk met veel plezier terug op De Morgen. Maar ik heb nooit tijd gestoken in gevechten die je toch niet wint. Ooit verliezen we allemaal onze eigen oorlog. Ik wil het einde zo lang mogelijk uitstellen, en in die tussentijd wil ik doen wat moet.’

Hij zucht na de vraag welke evoluties hij vaststelde het voorbije jaar. ‘Ik vind eindejaar geen ijkpunt, de seizoenen zijn dat wel. Bovendien heb ik dit voorbije jaar geen grote wendingen gezien. Maar ik maak me soms grote zorgen: over ons klimaat, over extreem geloof, over economie en vooral over te grote onverschilligheid. Het is mijn taak als fotograaf om daarmee bezig te zijn. Façades & vitrines is niet alleen een esthetische reeks van mooie afgebladderde muren, neergelaten rolluiken en letters die scheef hangen. Het is mijn aanklacht tegen het feit dat de middenstand in amper dertig jaar tijd van de kaart is geveegd. Ik maak ook portretten van mooie vrouwen, schrijvers of cabaretiers. Daarmee probeer ik iets te vertellen over ambitie, over talent, over voluit voor iets kiezen en dingen meemaken. Vaak kom ik op kwetsbaarheid uit. Ik zie mensen graag puur, ik strip ze. Ik haat opvallende kledingstukken – dat zijn splinters in de huid en die splinters moeten eruit. Pas dán krijg ik een eerlijk beeld van een persoon: wanneer zuiver lichaam met lichtinval samenvalt. Ik dompel mensen ook graag onder, letterlijk. Ik hou van water. Ik ben een zwemmer. Dit jaar, op reis met het gezin, zwom ik op een ochtend met mijn dochter in zee. Het was mistig, je kon amper twintig meter ver zien. De zee was stil, even kabbelde een golf en dan was er weer dertig seconden niets. Ineens dook een dolfijn op, drie meter van ons vandaan, en dan verdween hij meteen weer. Het was een kort, magisch moment.’

Wat doet Stephan Vanfleteren in hemelsnaam in een onstuimige zee, op een van de eerste barre winterdagen, in de schuimende golfslag en met – godbetert – een duikpak aan. Zelfs Kosmos vertrouwt het zaakje niet en glijdt van rots naar volgende grote steen, hijgt, kijkt toe. Het baasje houdt twee bunkers in het vizier die tijdens deze vloed stilaan worden overspoeld. Hij wil er zo dicht mogelijk bij komen. ‘Pas op’ roepen baat niet. Die man daar op de vloedlijn wacht, klikt en wacht en wacht en klikt. En komt een klein uur later weer aan land, verkleumd, met paarse wangen. Klappertandend zegt hij ‘hoe tofff het isss er helemaal in te gggaan. Het plezier dat spattende water op mijn gezicht te vvvvoelen, nat en klam te worden, ik voel me dan echt bettttrokken. “Ietsss gevoeld hebben”, daar gaat het om. Ik heb dat ook met mensssen die ik graag zie, ik kan dat niet schrijven of zeggen, ik moet hen vasssstpakken.’

Anderhalve maand eerder, vertelt hij later, was het een stuk erger. Toen raasde die andere zware storm over de kusten van Noord-Frankrijk, België en Engeland. ‘Ik werd bijna opgetild en weggeblazen. Ik kreeg mijn duikpak nadien ook niet meer uit en ben de hele weg teruggereden in dat strakke, koude pak. Ik was moe, voldaan, overwonnen. Je moet je plaats kennen in de natuur. Als je voor de zee staat, voel je dat: je proportie als mens versus natuur zit daar helemaal juist. Zoiets voel je niet in de stad.’

Verse sokken aan, droge schoenen en de kliffen op, sleuren met statief, fototas, nat duikpak. Verbijsterend hoe ver deze man gaat om een beeld te maken waarvan nog lang niet duidelijk is of het ooit wordt afgedrukt. Maar niets is ooit voor niets geweest, vindt hij. Alles heeft zin, ook al is er geen stoffelijk resultaat: er was de ontroering van het meemaken. Ontroering speelt een grote rol in het werk van Vanfleteren – zowel in de zin van vertedering als van verontwaardiging. ‘Ik ween vaak, maar niet als ik aan het fotograferen ben, dan ben ik te technisch bezig. Heel af en toe komt er een soort angst opzetten: “Ik heb nog veel te doen, het is nog lang niet af.” Ik ben er nu 44, er rest me wellicht minder dan de helft van de al gebruikte tijd om met nieuwe zaken in te vullen. Tegelijk: als ik morgen doodval, is er toch al iets gedaan. Dat geeft me wat rust. Geen berusting, want dat zal ik nooit hebben.’

‘Komaan,’ zegt hij, ‘genoeg, we gaan naar binnen.’ In café Les Roches in Audresselles klinkt een chanson door de boxen dat hem meteen vervult. ‘Ken je dat liedje? Je veux crever la main sur le coeur, van Zaz. Heel bijzonder, zowel vrolijk als met een betekenisvolle tekst. Een beetje zoals… Ja, sorry hoor, hier ben ik weer, met mijn Formidable van Stromae.’

Dat hij die liedjes kent van de autoradio, zegt hij, en dat hij veel te weinig voor het podium zit om muziek, dans of theater te beleven. Hij is altijd maar onderweg. De actualiteit volgt hij daarom niet meer zo op de voet. ‘Een journalist zei me laatst: “Journalistiek draait rond conflict.” Ik was geschokt. Mijn werk en leven draaien helemaal niet rond conflict, dacht ik meteen. Ik hou meer van de omarming, van verbinden, doorgeven. Ik haat ruzie maken, ik verfoei dat tweeten en retweeten, ik heb een afkeer van altijd maar olie op het vuur gieten tijdens debatten die daardoor elke essentie missen. Ik ben wel gefascineerd door hoe conflicten ontstaan, zich voordoen, gevolgen hebben, zoals bij oorlogen. Neem die bunkers, die getuigen zijn van conflict. Ik denk dan meteen aan de Duitse soldaat die door het smalle kijkgat richting Engeland tuurt. Wat zou hij gedacht hebben? Ik vermoed dat hij vooral hoopte dat er aan de einder geen beweging kwam. Die jongen wou zo snel mogelijk naar huis.’

Elfmaal de aarde rond

De avondlijke duisternis komt sneller dan verwacht, het zijn korte dagen. We gaan naar buiten, nog even richting strand, en dan naar de wagen en Westhoekwaarts. Hij excuseert zich ineens, loopt op een drafje weg, verdwijnt in een berm. Wildplassen. Wie met hem gewerkt heeft, weet het: op urinoirs heeft Vanfleteren het niet begrepen. ‘Ik ben altijd een wildplasser gebleven. Heerlijk toch, die westenwind tegen je eikel voelen. Geweldig.’

We kijken naar de karteling van de golven aan de einder, naar rustig vaarwater, hebben het ineens over afscheid nemen en spijt hebben. ‘Ik voel zelden spijt omdat alles waarde heeft. Elke evolutie bouwt voort op wat gemaakt werd en gedaan is. Zoals elk boek zowel een afscheid is als een opstap naar het volgende. Hetzelfde geldt voor een relatie. Ik hoor zeggen dat een relatie na zeven jaar op is. Wel, ik ga om de zeven jaar een nieuwe relatie aan, maar met dezelfde vrouw. Mijn vrouw en ik zijn dit jaar een kwarteeuw samen. Het is intens geweest, ook al zat ik zelden naast haar met pantoffels aan. Ik droeg laarzen, bergschoenen, zwemvliezen, was soms blootsvoets. Mijn vrouw heeft me altijd gesteund. Als ik weer op tocht vertrok, zei ze die twee vertederende woorden: “Ga maar.” En de toegift die me evenzeer raakte: ‘De kinderen zijn oké.” Ik kan sowieso moeilijk afscheid nemen van wat goed is en goed werkt. Dat is zo met de liefde, maar ook met mijn schoenen, mijn fototoestellen, mijn onderbroeken en mijn auto. Ik loop, klik, draag en rijd die op. Ik verplaats me nog altijd met de wagen van mijn vader. Toen ik een tijdje geleden een klapband kreeg en de man van de pechdienst naar de kilometerteller keek, schrok hij: 438.000 kilometer. Vreemd, als je erbij stilstaat, dat is verdorie bijna elf keer de wereld rond. Die klapband, dat was ook schrikken, trouwens. Het gebeurde op het mooiste stukje snelweg, net op de plek waar ik altijd heel gelukkig word: eens voorbij Jabbeke ontplooit zich mijn land en komen de bekende uitzichten terug: de windmolens links, het tankstation in Mannekensvere, de tweelingbomen, de grote hooischuur verderop, de watertoren van Oostduinkerke en dan, als het donker is, het neonlicht van een bedrijf net voor mijn afrit. Alsof ik groen licht krijg op het moment dat ik in de verte de Sint-Niklaastoren van Veurne zie, waar mijn huis is, mijn vrouw, mijn kinderen zijn. En dan de IJzer over – dat is het belangrijke moment. Dat doe ik nooit zonder aan mijn vader te denken. Ik heb hem dat beloofd toen hij stierf. Dat zijn van die kleine dierbare momenten, van mij alleen. Ik klop dan ook even met mijn vlakke hand op het dashboard, het is iets ritueels.’

‘Intussen ben ik zelf vader van een zoon van zestien. Hij heeft de leeftijd die ik in mijn geest nog vaak heb. Er zijn lichamelijk zaken aan het veranderen die op een hogere leeftijd wijzen, iets met de knieën, de ogen, je krijgt grijs haar. Maar dat houdt me niet tegen om te doen wat ik van mezelf verlang, zoals in duikpak de ruwe zee in gaan. Hoeveel energie ik soms ook opgebruik, hoe fragiel ik als mens ook ben, ik moet de lat boven de horizon blijven leggen.’

DOOR MARIJKE LIBERT, FOTO’S NATASHA HOFMAN

‘Ik heb voor de eerste keer in mijn leven het noorderlicht gezien. Ik dacht: zie mij hier zitten, ik ben hier voor mijn werk.’

‘Stromae en Kompany, onze uithangborden in het buitenland. Onze vaderlandse trots. De Belg bestaat. En hij is zwart.’

‘We zijn 25 jaar samen. Het was intens, al zat ik zelden naast haar met pantoffels aan. Ik droeg laarzen, bergschoenen, zwemvliezen.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content