“Het was een grote opoffering, maar ik was er klaar voor.” George Lucas over zijn inmiddels kapotgehypte nieuwe “Star Wars”-film.

Het interview met George Lucas deze zomer in Londen over de eerste nieuwe Star Wars-episode in zestien jaar, The Phantom Menace. Je zou bijna schrijven: de film gebaseerd op de merchandising, dermate word je op straat en in elke boekhandel, platenzaak en warenhuisafdeling overstelpt met boekwerkjes, cd’s, poppetjes, petten, T-shirts, computersoftware, rugzakken en plastic lichtzwaarden. Overal waar je komt, word je bekogeld met allerlei prullaria die van Star Wars een “way of life” moeten maken.

Zo groot is de Star Wars-gekte, zo verpletterend was de mediacampagne en zo hooggespannen waren de commerciële verwachtingen, dat toen de langverwachte Star Wars “prequel”, Episode I – The Phantom Menace na drie maanden in de Amerikaanse bioscopen vierhonderd miljoen dollar opbracht, dit als teleurstellend werd ervaren. Zelfs al is de film nu al de derde grootste kaskraker uit de geschiedenis, net na Titanic en de originele Star Wars.

Wat Walt Disney was voor de jeugd tussen 1930 en 1969, dat is George Lucas voor de jonge generatie van de jaren zeventig en tachtig, wist Time al in 1983. Blijkens het aanhoudend megasucces van de intergalactische sprookjes, wint de nu vijfenvijftigjarige Lucas ook in het nieuwe millennium de strijd om de kinderziel.

Het succes van de fenomenale “space opera” maakte van de ooit ambitieuze experimentele filmmaker een echte “mogul”, die vanuit Marin County, Californië, over een machtig imperium heerst (Lucasfilm en Industrial Light & Magic) waarin gewerkt wordt aan de laatste snufjes op het gebied van geluid, digitale beelden en visuele effecten. Voor Phantom Menace, dat zich afspeelt voor de trilogie die we al kennen, ging Lucas voor het eerst in twintig jaar weer postvatten achter de camera: hij had niet meer geregisseerd sinds de originele Star Wars uit 1977; de regie van de andere delen uit de eerste cyclus ( The Empire Strikes Back en Return of the Jedi) gaf hij uit handen.

In uw eerste film “THX 1138” (1971) schetste u een uitermate sombere toekomstvisie, terwijl u met de Star Wars-serie vol hoop en verwachting naar de toekomst kijkt. Vanwaar die ommezwaai?

George Lucas: Als je negentien bent, is het de gewoonste zaak ter wereld dat je jeugdig idealisme overwoekerd wordt door een volwassen cynisme. Welke late tiener is niet negatief ingesteld of maakt zich niet overal boos om? Plotseling ontdek je dat het wereldbeeld dat je van je ouders hebt meegekregen, niet helemaal klopt, dat de wereld rot is en de mensen niet deugen. Zo verging het mij toch. Als student kwam ik voor ’t eerst in contact met geschiedenis en exacte wetenschappen, groeide mijn politiek bewustzijn. Vanuit die filosofie heb ik THX 1138 gemaakt. Ondanks het pessimisme was THX 1138 ook satirisch, maar die dimensie werd kennelijk door de somberheid overstemd.

Liep u begin de jaren zeventig ook niet met plannen rond om “Apocalypse Now” te verfilmen, naar een scenario van John Milius?

Lucas: Inderdaad. Maar het bleek onmogelijk om in volle oorlog een film over Vietnam te maken. Ook al omdat niemand precies wist hoe het er daar toeging. De ware omvang van de waanzin en het drugsgebruik was nog niet doorgedrongen tot het Amerikaanse bewustzijn. Ik wilde een aanklacht maken in semi-documentaire stijl, een zwarte komedie zoals Kubricks Dr.Strangelove. Ik werkte eraan over een periode van vijf jaar. Toen Francis Coppola het project overnam, veranderde het ook radicaal van toon.

Omdat ik Apocalypse Now niet van de grond kreeg, begon ik dan maar aan American Graffiti, waarin ik een duik neem in mijn tienerjaren. Het was mijn manier om de schok te boven te komen van de ontdekking dat de wereld niet was zoals in mijn jeugd werd afgeschilderd. Terwijl THX 1138 een geweldige flop werd, kreeg ik met American Graffiti een reusachtige feedback van het publiek. Ik werd overstelpt met brieven van tieners die in grote lijnen allemaal hetzelfde zegden: “Ik had er geen flauw idee van dat iedere tiener het moeilijk heeft.”

Toen ik zag welke impact American Graffiti had op de Amerikaanse tiener, hield ik me voor om voortaan films te maken waarin de wereld een leuke plek is, waarin mensen een manier vinden om met elkaar te kunnen samenleven, waarin hartsproblemen opgelost worden, kortom waarin de helden nog lang en gelukkig leven. Zelfs al weten we dat dit niet waar is, toch is het veel nuttiger dan al dat zwartkijken. Elke vorm van geloof is gebaseerd op het feit dat er een betere wereld is. Wie daar niet van overtuigd is, woont in een heel sombere wereld.

Met de Star War-films mikte ik op een nog jonger publiek. Ik wilde de jeugd de mythologische sprookjes teruggeven waarvan het al die jaren verstoken bleef. Want voor de laatste grote mythe in de Amerikaanse bioscoop moet je al terug naar de bloeijaren van de western. De les van American Graffiti was dat het leven nooit stilstaat, dat je je niet mag vastklampen aan het verleden en je de toekomst en de verandering moet omarmen. In Star Wars heb ik dat overgeplant naar de ruimte en de verkenning van andere planeten. Al mijn films bevatten zo’n boodschap voor de jeugd, altijd een heel eenvoudige les, die je in één zin kunt samenvatten. Voor American Graffiti was dat niet meer dan: “It’s okay to be a teenager.”

Vanwaar uw interesse voor sprookjes, mythes en legenden?

Lucas: Tijdens mijn studies raakte ik zeer geboeid door psychologie, antropologie en sociale wetenschappen. Ik zie sprookjes en mythen als een vorm van psychologische archeologie: je reist terug in de tijd om de psychologie te doorgronden van mensen die vele eeuwen geleden geleefd hebben. Het mooie aan sprookjes is dat ze tegelijk dienst doen als leerproces en als amusement. Dat lijkt me trouwens de dubbele functie van elk verhaal dat je vertelt.

Wat is voor u, in enkele woorden, de essentie van “The Phantom Menace”?

Lucas: De thema’s van alle Star Wars-films zijn dezelfde. Ik zie het trouwens als één doorlopend verhaal, niet als zes verschillende films. Mijn benadering van het materiaal is muzikaal: ik vertrek van dezelfde thema’s en laat die in allerlei variaties weerklinken, het zijn telkens dezelfde noten, maar gespeeld in een andere toonaard, op andere instrumenten. Het centrale motief in Phantom is de nood aan samenwerking, het besef dat we elkaar nodig hebben als we willen overleven.

Voor sommigen is die hele Star Wars-mythe een nieuwe religie?

Lucas: Er steekt geen specifieke religie in Star Wars, maar je vindt er wel de gemene deler van alle religies in terug: de zoektocht van de mens om de mysteries van het bestaan te doorgronden, om een verklaring te vinden voor krachten die we niet intellectueel kunnen bevatten.

Ik ben zelf niet zo religieus gemotiveerd. Ik begon op school antropologie te studeren en ben via die omweg tot religie gekomen. Ik ben behoorlijk spiritueel, maar hoef me daarom niet bij één bepaalde godsdienst aan te sluiten.

De Star Wars-films zijn vatbaar voor allerlei interpretaties. Mogen de mensen erin zien wat ze willen of moeten ze uw visie volgen?

Lucas: Ik heb al lang ontdekt dat mensen de feiten op hun manier interpreteren en dit aanvullen met hun eigen verhalen. Alle kunst is een kwestie van communicatie, liefst non-verbaal en liefst niet via het intellect, maar via het gevoel. Het komt erop aan de toeschouwer iets te laten voelen zonder het echt te gaan uitleggen. Als je je job goed doet,; zal uiteindelijk het merendeel van de toeschouwers de juiste boodschap meekrijgen. Het zijn alleen de mensen die er allemaal te veel achter zoeken die met de gekste verklaringen voor de dag komen.

Moet u niet voorzichtig zijn in alles wat u doet, gezien de impact die uw films hebben op de jeugd?

Lucas: Ik denk inderdaad veel na over alles wat ik in mijn films stop. Ik ben voorzichtig in wat ik in mijn werk wil uitdrukken, ik probeer zo helder mogelijk te zijn zonder nadrukkelijk te zijn. Maar mijn privé-leven leid ik zoals ik dat voel. Ik zie mezelf helemaal niet als rolmodel, ik heb altijd een normaal leven willen leiden. Het probleem in Amerika is nu dat mensen verwachten dat hun leiders en beroemdheden ook bovenmenselijk zijn. Wat natuurlijk onzin is. Misschien lopen er op aarde enkele heiligen rond, ik ben ze in ieder geval nog niet tegengekomen.

Als u zo zorgvuldig te werk gaat, hoe komt het dan dat “The Phantom Menace” door velen als racistisch werd bestempeld, omdat karakters in de film, zoals Jar-Jar en Watto, stereotypen zijn van “de luie neger” en “de gierige jood”?

Lucas: Deze beweringen zijn absurd. Jar-Jar spreekt met een namaakaccent dat voor mijn part net zo goed Noors kan zijn. Star Wars is pure fantasie en speelt zich ver buiten onze werkelijkheid af.

Waarom hebt u zo lang gewacht om deze nieuwe cyclus te draaien? De laatste “Star Wars”-film dateert al van 1983.

Lucas: Na het voltooien van de eerste trilogie had ik andere katten te geselen in mijn leven. Ik was er gewoon niet klaar voor. Nu mijn kinderen groot zijn, kan ik me weer toeleggen op mijn films. Pas nu ook beschik ik over de digitale technologie die ik nodig had om mijn visie te realiseren. Ook mijn bedrijf loopt nu gesmeerd. Alle voorwaarden waren vervuld om vrij snel na elkaar een nieuwe trilogie te kunnen draaien.

Zijn de verwachtingen niet té hooggespannen, vooral daar we zo lang hebben moeten wachten?

Lucas: Nee, ik wist op voorhand dat wie te hoge verwachtingen koesterde, ontgoocheld zou worden. Ik hoopte alleen een film te maken die even onderhoudend en prettig zou zijn als de vorige. Ik had al drie keer bewezen dat ik het kon, dus waarom geen vierde keer?

Ik wist dat de critici de film zouden haten, dat hebben ze altijd gedaan. Ik wist dat ik sommige “die hard”-fans zou teleurstellen, dat kun je nu eenmaal niet vermijden.

Eerlijk gezegd, maakte ik me daar allemaal niet te veel zorgen om, ik had wel andere dingen aan mijn hoofd, problemen die tegelijk praktischer en concreter waren.

Waarom ging u na twintig jaar zelf weer regisseren?

Lucas: Ik blijf mezelf als een regisseur zien, zelfs al heb ik gedurende jaren alleen maar geproduceerd. Nu ik eindelijk de film kon maken zoals ik het zag, met alle technologie die ik nodig had, zonder enige tussenkomst van een studio, met alle creatieve vrijheid gecombineerd met financiële zekerheid, kon ik er gewoon niet aan weerstaan om weer in de regisseursstoel te gaan zitten. Nu kan ik eindelijk de vruchten plukken van al het werk dat ik heb verzet om in alle vrijheid te kunnen werken.

Hoe lang hebt u nodig om deze nieuwe cyclus te voltooien?

Lucas: Nog vijf jaar. In totaal zal ik negen jaar aan die nieuwe trilogie gewerkt hebben. Dat is de tijd die ik nodig heb als ik ook regisseer. Als producer kan ik met veel verschillende zaken tegelijk bezig zijn, maar ik wist dat ik hier negen jaar aan vastzat. Het was een grote opoffering, maar ik was er klaar voor.

Was het plezierig om terug te keren naar de Star Wars-sage?

Lucas: Ja, het opwindende was vooral dat ik nu dingen kon doen die ik in de vorige films niet kon, omdat de technologie gewoon niet bestond. Ik was toen vaak gefrustreerd. Nu kon ik me voor ’t eerst in die digitale wereld bewegen, vrijwel zonder enige beperking. Het verschil tussen traditionele cinema en digitale cinema is te vergelijken met de revolutie in de vijftiende eeuw toen olieverf frescoschilderen ging vervangen. Bij frescoschilderen had je een hoop assistenten nodig om de pigmenten te mengen, en eenmaal de verf was aangebracht, kon je er niets meer aan veranderen. Je was ook afhankelijk van gunstige factoren in licht en atmosfeer. Bij olieverf kan de kunstenaar zelf de verf mengen, hij kan in open lucht schilderen, ziet het licht zoals het echt is. Ben je vandaag niet klaar, dan kan je er morgen aan voortwerken. Digitale cinema werkt even bevrijdend voor de kunstenaar. Het is een compleet nieuwe technologie die het medium toegankelijker maakt voor veel meer mensen en je verbeelding niet langer aan banden legt.

Met als extra voordeel dat acteurs nagenoeg overbodig worden?

Lucas: Dat is een misvatting. We maken gebruik van digitale karakters in The Phantom Menace, maar om er zo eentje te creëren, heb je minstens twee echte acteurs nodig: de acteur die later digitaal ingevuld zal worden en wiens stem we ook gebruiken, maar ook de tegenspeler die hem weerwerk geeft. We maken eerst opnamen van de “levende” acteurs en pas daarna komen de animatoren erbij. Zij nemen de vertolking van de acteur als uitgangspunt en borduren daarop voort. Voor mij zijn animatoren ook acteurs: ze maken gebruik van dezelfde technieken, proberen dezelfde nuances te leggen in hun expressie.

In een recente BBC-documentaire zei Martin Scorsese dat het de schuld was van George Lucas en Steven Spielberg dat de Amerikaanse studio’s nog bijna uitsluitend popcornfilms maken en niet langer de intelligente volwassen films uit de jaren zeventig.

Lucas: Ik betwijfel of Marty dat heeft gezegd, het lijkt me meer iets voor Peter Biskind (auteur van het boek Easy Riders, Raging Bulls. How the Sex-Drugs-and Rock ‘n’Roll Generation Saved Hollywood). Ik vind die opvatting “bullshit”. Iedereen die iets afweet van filmgeschiedenis ziet ook wel dat die redenering mank loopt. Sinds het begin van de film zijn er blockbusters geweest: van Intolerance over Gone With the Wind tot Ben Hur.

Die opvatting dat de jaren zeventig het laatste gouden tijdperk van Hollywood waren en dat wij – Steven en ik – het verknald hebben, werd voor het eerst geventileerd door David Thomson in een essay in Esquire. Thomson is een volslagen idioot die niets afweet van de filmindustrie. Hij heeft nooit kunst, muziek, film of wat dan ook gestudeerd. Die vent weet gewoon niks. Wat zou je willen: hij is journalist. En met de Amerikaanse journalistiek is het bedroevend gesteld. Om nog maar van de filmkritiek te zwijgen. James Agee was de laatste van zijn soort, sindsdien ging het gestaag bergafwaarts.

Zowel Thomson als Biskind kramen alleen maar onzin uit, wat ze hadden kunnen vermijden indien ze hun huiswerk hadden gemaakt. Biskind wekt de indruk dat hij me interviewde, terwijl hij nooit met mij sprak, hij heeft alleen maar een aantal citaten aan elkaar geplakt.

Om te zien in welke mate ze het bij het verkeerde eind hebben, hoef je alleen maar wat oude nummers van het vakblad Variety open te slaan. Dan zie je dat in 1977 de gezamenlijke opbrengst van alle blockbusters goed was voor ongeveer elf procent van de totale productie.

Ga je naar 1996, dan merk je dat alle popcornfilms (zoals Independence Day of Twister) weerom niet meer incasseren dan elf procent van de totale productie. Ik heb een paar andere jaargangen nagetrokken, en je krijgt altijd hetzelfde resultaat. Het enige verschil is dat er in 1977 in Amerika omzeggens geen “art films” werden geproduceerd of vertoond. En geen van die films maakte meer dan één miljoen dollar. Kijk je naar 1996, dan zie je dat 25 procent van de films die in omloop kwamen kunstzinnige films waren, gemaakt door independents.

De afgelopen twintig jaar zagen we een spectaculaire groei in de onafhankelijke filmproductie. En de oorzaak daarvan heeft wél te maken met Steven en mezelf, met name dat de helft van wat onze films opbrengen naar de bioscoopuitbaters gaat. Als onze films één miljard dollar opbrengen, gaat een half miljard naar de bioscopen. Met dat geld hebben de bioscoopuitbaters fors in nieuwe zalen geïnvesteerd en om al die multiplexen te kunnen bevoorraden, moeten ze ook wel “art films” programmeren. Dat verklaart trouwens het succes van Miramax, maar ook van al die andere maatschappijen (zoals Sony Classics en Fox 2000) die opgestart werden omdat de markt van de onafhankelijken zo rendabel geworden is.

“The Phantom Menace”, vanaf volgende week in de bioscoop.

Patrick Duynslaegher

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content