Hannes Cattebeke
Hannes Cattebeke Freelance journalist voor onder meer Knack

Vijf voormalige kampioenen blikken terug op de periode sinds hun afscheid van de topsport. Om de conditie te behouden, zijn zij ook na hun intensieve carrière blijven trainen.

Het gesprek met Roger De Vlaeminck (55) heeft plaats twee dagen vóór Parijs-Roubaix, de feestdag van de viervoudige winnaar. Hij gaat zondag voor de eerste keer dit jaar nog eens rijden. Niet zozeer omdat het de dag van de helleklassieker is, wel omdat er mooi weer is voorspeld. Zijn voornaamste bezigheid is momenteel de opvoeding van zijn zoon. Maar hij blijft zijn eigen conditie nauwlettend in het oog houden.

‘Toen ik stopte op mijn veertigste, ben ik blijven trainen. Tot vier keer in de week vertrok ik voor een tocht van bijna honderd kilometer. Maar door de aanhoudende rugpijn is dat wielrennen nu zo goed als voorbij’, zegt De Vlaeminck.

Is die rugpijn een terugslag van uw carrière?

ROGER DE VLAEMINCK: Een terugslag is het zeker niet, want ik had al pijn toen ik nog wielrenner was. Volgens mij heeft die rugpijn niets te maken met mijn carrière. Zoveel heb ik nu ook niet afgezien. Mijn vriendin is 28 jaar en ze heeft ook pijn in de rug. Waarom zou een carrière als topsporter slecht zijn voor de gezondheid? Kijk naar mensen als Rik Van Looy (70), Rik Van Steenbergen (78) en Briek Schotte (82). Die mannen hebben toch al een mooie leeftijd bereikt en voelen zich nog altijd goed. De meeste profwielrenners leven heel lang. Wie een beetje blijft sporten, ondervindt doorgaans weinig problemen.

Hoe onderhoudt u de conditie op dit moment?

DE VLAEMINCK: Ik ga een viertal keer per week lopen. In totaal maakt dat ongeveer 35 kilometer. Daarnaast probeer ik regelmatig te fitnessen. Een leven zonder sport kan ik mij niet voorstellen. Als ik ooit zal stoppen, zal het zijn omdat ik niet meer mag. Eén dag zonder sport is nog doenbaar, maar na drie dagen begin ik mij dik en ongelukkig te voelen.

En toch doet u het voor een deel met tegenzin.

DE VLAEMINCK: Lopen doe ik wel graag. Maar mocht ik in conditie kunnen blijven zonder daarvoor iets te moeten doen, dan zou ik waarschijnlijk in mijn zetel blijven zitten. In conditie blijven en niet dik worden, zijn mijn belangrijkste redenen om te sporten. De fysieke inspanningen laten mij toe om wat meer te eten en ik eet heel graag. Ik sport dus voor een deel uit ijdelheid, maar ik beschouw dat niet als een negatieve eigenschap. Veel mensen zouden best wat ijdeler mogen zijn.

‘Wielrennen had mij eigenlijk beter moeten liggen’, zegt Willy Steveniers (64), gewezen topbasketballer. ‘Ik ben een individualist en een wielrenner mag dan al tot een ploeg behoren, hij werkt vooral aan zijn eigen erelijst. In basket moet je de eer en de overwinningen delen met de rest van de ploeg.’

Toch maakte hij na vijf beloftevolle jaren als jeugdrenner de overstap naar het basketbal. ‘Voor een deel uit gemakzucht’, geeft Steveniers toe. ‘Ik ben door toedoen van mijn vader, die ooit Belgisch kampioen was, ook eens beginnen boksen. Maar langer dan vijf maanden heb ik dat niet volgehouden.’

Als we uw carrière bekijken, is van die gemakzucht niet veel te merken.

WILLY STEVENIERS: Toen ik op 41-jarige leeftijd het profbasketbal vaarwel zei, heb ik nog ruim vijf jaar competitie gespeeld in de lagere afdelingen. Ik had ook tot mijn 55e kunnen blijven spelen, dat zou geen probleem zijn geweest. Zolang je gespaard blijft van zware blessures, kun je blijven sporten op een relatief hoog niveau.

Heeft uw individualisme iets te maken met het feit dat u geen carrière als ploegcoach ambieerde?

STEVENIERS: Ik denk het wel. Ik hou mij voornamelijk bezig met de individuele opleiding van jonge spelers die veel kans maken om later in eerste klasse aan de bak te komen. Zulke trainingen zijn mij op het lijf geschreven. Doordat ik op alle details wil letten, kan ik mij per sessie maar over twee spelers ontfermen. Het is nooit bij mij opgekomen om diploma’s te halen en een reputatie uit te bouwen zoals bijvoorbeeld Lucien Van Kersschaever, de succescoach tijdens de topperiode van Racing Mechelen.

Hoe heeft u de overgang na uw actieve carrière verteerd?

STEVENIERS: Op psychologisch vlak was dat niet gemakkelijk, omdat ik niet onmiddellijk iets in gedachten had waarmee ik van start kon gaan. Lichamelijk heb ik echter geen enkel probleem ondervonden. Tot een half jaar geleden ben ik altijd blijven trainen. Door een hernia moest ik mij voor een hele tijd gedeisd houden, maar daarvóór speelde ik altijd mee met de jongens aan wie ik training gaf. Ik kon vorig jaar nog gemakkelijk een uur lopen of tien minuten deelnemen aan een wedstrijd met de allerbeste spelers. Als het nodig was, en ik had daarna een dag of twee om te rusten, dan durfde ik nog eens tot het uiterste gaan.

Is die hernia een teken dat de leeftijd zijn tol eist?

STEVENIERS: Leeftijd heeft voor mij nooit een rol gespeeld. Die hernia is een tegenslag. Zoiets kan iedereen overkomen, zelfs iemand van twaalf of dertien jaar. Als je mij vergelijkt met mensen van mijn leeftijd, behoor ik nog altijd tot de fitsten, maar daarmee ben ik niet tevreden. Ik heb altijd in de topsport gezeten en wanneer het lichamelijk wat minder gaat, kan ik dat moeilijk verkroppen. Als ik aan de jonge spelers de knepen leer en ze snelheid bijbreng, merk ik dat ik op dit moment niet meer op een sportman lijk.

Komt daar binnenkort verandering in?

STEVENIERS: Eerlijk gezegd ontbreekt het mij op dit moment een beetje aan motivatie. Maar een half jaar trainen moet volstaan om weer mijn niveau van vorig jaar te halen. We zullen wel zien. Ik kan alvast blijven lesgeven.

Ingrid Berghmans (42) blijft tot op heden de beste judoka die ons land gekend heeft. Ook zij is na haar actieve carrière dagelijks blijven sporten, al houdt ze zich niet meer bezig met judo. ‘Mijn lichaam heeft wel degelijk geleden onder de jarenlange gevechten op de tatami’, zegt Berghmans. ‘Achteraf heb ik nog een operatie aan mijn nek moeten ondergaan.’ Op dit moment voelt ze zich echter prima. Dat heeft ze voor een groot stuk te danken aan haar job in haar eigen fitnesscenter.

INGRID BERGHMANS: Ik geef een drietal uur per dag les: aerobics, cardiovasculaire training en spiertrainingen. Omdat ik de mensen constant moet oppeppen, ben ik na zo een sessie vooral mentaal moe. Fysiek zijn die lessen voor mij niet zo zwaar, maar ik ben toch constant aan het sporten. Buiten mijn job ga ik ook regelmatig fietsen en rolschaatsen. Ik ben zeker dat ik daardoor veel minder lichamelijke problemen heb.

Hebben alle gewezen topsporters dat nodig?

BERGHMANS: Zij hebben dat nodig, zoals het ook voor andere mensen noodzakelijk is om regelmatig in beweging te zijn. Maar voor een gewezen prof uit een sporttak die een stevige fysieke conditie vereist, is het zeker aan te raden om regelmatig te trainen. Er zijn mensen die na hun carrière volledig afhaken. Ze bewegen minder en beginnen meer te eten. Daardoor kampen ze met overgewicht. Dat zorgt op zijn beurt vaak voor hart- en rugproblemen. Voor mij persoonlijk zijn de trainingen extra interessant, omdat ik daardoor de spiermassa kan behouden op de plaatsen waar ik zware blessures heb gehad.

Hoe is bij u de overgang verlopen na uw actieve carrière?

BERGHMANS: Drie maanden nadat ik was gestopt, werd ik zwanger. Op lichamelijk vlak was dat een hele verandering. Als judoka had ik constant op mijn gewicht moeten letten en plots kwam ik, mede door de zwangerschap, achttien kilo bij. Voor een topsporter is dat wel even slikken. Op mentaal vlak is die overgang al bij al vlot verlopen. Direct na het einde van mijn loopbaan had ik het fitnesscenter en de zwangerschap om mij op te concentreren. Over de onmiddellijke toekomst hoefde ik mij dus geen zorgen te maken.

Ligt daarin de grote moeilijkheid?

BERGHMANS: Veel topsporters hebben inderdaad problemen met het feit dat ze niet weten wat ze na hun carrière zullen doen. Zolang je bezig bent, werk je altijd naar één bepaald doel toe, dat alle aandacht opslorpt: de volgende wedstrijd. Als het nu soms wat minder gaat, mis ik die manier van leven wel: verstand op nul, alles geven en je van de rest niets aantrekken.

Jean-Pierre Coopman (57) staat bij de boksliefhebbers voor altijd in het geheugen gegrift als de man die in 1976 de ring in mocht tegen Mohammed Ali. Van een strijd om de wereldtitel was nooit echt sprake. Daarvoor was het verschil tussen beide zwaargewichten te groot. Toen Coopman in de vijfde ronde tegen het canvas ging, vond hij het een gepast moment om zich te laten uittellen. Een verstandige beslissing, die hem heeft behoed voor blijvend lichamelijk leed. Want in tegenstelling tot vele anderen, bokste Coopman zijn beste matchen ná zijn kamp met Ali.

Bij boksen wordt het lichaam rechtstreeks aangevallen. Heeft u daar nu last van?

JEAN-PIERRE COOPMAN: Tot op vandaag ondervind ik geen ongemakken. De snelheid en de kracht zijn vanzelfsprekend niet meer dezelfde als tijdens mijn gloriedagen, maar ik kan nog elke dag gaan trainen. Een bokser die goed geoefend is, mag nooit ‘gepakt’ worden op zijn eigen lichaam. De trainingen moeten er juist voor zorgen dat de bokser zich indekt tegen de slagen van zijn opponent.

Hoe bent u de conditie blijven onderhouden?

COOPMAN: Ik ben eigenlijk nooit gestopt met boksen. Twintig jaar na mijn afscheid als profbokser ga ik nog elke voormiddag een uurtje fitnessen. In de namiddag trek ik steevast naar de boksclub. Nu en dan train ik nog eens tegen een andere bokser, maar meestal is het de bokszak die de klappen incasseert. Trainen is voor mij een noodzaak. Alleen op zondag permitteer ik mij een dag vrijaf. Twee dagen zonder training kan ik mij echter niet voorstellen.

Vanwaar die gedrevenheid?

COOPMAN: Ik weet het niet. Het is een soort verslaving, mijn lichaam vraagt erom. En hoewel de trainingen louter onderhoudend zijn, wil je als bokser toch altijd een zeker tempo aanhouden. Maar echt diepgaan doe ik niet meer zo vaak. Geen enkele training kan overigens het gevoel geven van een competitiematch. De mensen met wie ik nu boks, ken ik allemaal. Dat is veel gemakkelijker dan toen ik in een wedstrijd tegenover een buitenlander stond van wie ik niet wist hoe hij ineen zat. De verrassing is weg, maar ik mis dat gevoel zeker niet.

Gaston Roelants (66) was in 1977 eigenlijk nog niet van plan om een punt te zetten achter zijn schitterende carrière als langeafstandsloper. Maar de atletiekbond hield zich strikt aan de voorgeschreven leeftijdsgrenzen. Die bepalen dat een atleet op zijn veertigste moet overstappen naar de veteranen.

GASTON ROELANTS: Toen ik tijdens een wedstrijd alleen voorop lag, hebben ze me mijn nummer afgetrokken. Dat betekende het einde van mijn atletiekcarrière. Daarna heb ik mij op het langlaufen gegooid, waar ik wel mocht meedoen met de senioren. Tijdens de Belgische kampioenschappen behaalde ik nog verschillende medailles. Op 45 ben ik uiteindelijk gestopt met competitiesport. Omdat ze met mij lachten, heb ik mij nog één keer laten verleiden om mee te lopen in het kampioenschap van België voor veteranen. Ik won met meer dan twee minuten voorsprong. Daarna had ik er echt genoeg van.

Bent u de jaren nadien nog gaan werken?

ROELANTS: Ik heb mijn hele leven gewerkt! Alleen moest ik na mijn sportcarrière veel meer en harder werken. Als public-relationsmanager was ik van ’s morgens tot ’s avonds in de weer en hield ik nog weinig tijd over om te trainen. De eerste vijf jaar slaagde ik erin om ’s morgens, vóór mijn werk, drie kwartier te gaan lopen. Maar op mijn vijftigste was ook dat definitief voorbij.

Nooit lichamelijke problemen gehad na die lange carrière?

ROELANTS: Neen. Ik ben nu 66 en voel mij nog prima. Doordat ik nog vijf jaar ben blijven lopen na mijn langlaufcarrière, heb ik langzaam kunnen afbouwen. Ook daarna ben ik altijd in beweging gebleven. Een tiental jaar geleden ben ik beginnen golfen. Die dagelijkse trainingen zijn natuurlijk in niets te vergelijken met lopen of langlaufen, maar tijdens de wedstrijden moet je toch vier à vijf uur kunnen stappen.

U blijft competitie spelen?

ROELANTS: Ja. Dat krijgen ze er bij mij niet meer uit. In mijn leeftijdscategorie ben ik al twee keer Belgisch kampioen geworden.

Hannes Cattebeke

ROGER DE VLAEMINCK : ‘Ik sport voor een deel uit ijdelheid, maar ik beschouw dat niet als een negatieve eigenschap.’

WILLY STEVENIERS : ‘Ik heb altijd in de topsport gezeten en als het lichamelijk wat minder gaat, kan ik dat moeilijk verkroppen.’INGRID BERGHMANS : ‘Voor een gewezen sportprof is het zeker aangewezen om regelmatig te trainen.’JEAN-PIERRE COOPMAN : ‘Trainen is voor mij een noodzaak. Alleen op zondag permitteer ik mij een dag vrijaf.’GASTON ROELANTS : ‘Omdat ze met me lachten, heb ik nog één keer meegelopen. Ik won met meer dan twee minuten voorsprong.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content