Waar staat Opus Dei voor? Is het een sekte of een ongevaarlijke club conservatieve christenen? Een analyse van het Werk Gods in een reeks met drie afleveringen.

Toen de parlementaire onderzoekscommissie Opus Dei op de lijst van de sekten plaatste, bleek de organisatie nauwelijks verrast. Het bewijs: de snelheid van repliek. De Prelatuur van Het Heilig Kruis en Opus Dei – de officiële naam van het Werk Gods – reageert altijd prompt op dergelijke aantijgingen en even voorspelbaar heet het dat buitenstaanders of critici “kwaadwillig” zouden zijn ofwel “te weinig afweten over de ware betekenis van het Werk”. De kern van de kritiek weerlegt Opus Dei gewoonlijk op een kinderlijk naïeve manier. Hoe kan een organisatie een sekte zijn, wanneer de organisatie door de paus is erkend en alleen spirituele vorming nastreeft?

Toch lijkt de octopus van Opus Dei een nader onderzoek waard. De organisatie kent wereldwijde vertakkingen zowel binnen de katholieke kerk als in de rest van de samenleving, bezit een indrukwekkend onroerend patrimonium, beroept zich op in onduidelijkheid gehulde statuten en opvattingen en werkt met geheime ledenlijsten.

Maar wat is Opus Dei en waar staat de organisatie voor? De Zwitser Beat Müller, zelf Opus-priester, schreef er vorig jaar nog een boekje over, “Gegevens over het Opus Dei”. Zijn Franse collega Daniel Le Tourneau vatte in 1989 op 48 bladzijden de kernideeën van de organisatie samen in “Het Opus Dei, spiritualiteit, organisatie en activiteiten”. Dan hebben we “Voetsporen in de Sneeuw” uit 1992 van Dennis Helming, met overigens een inleiding van de Nederlandse kardinaal Adrianus Simonis, een onverdachte Opus-bewonderaar. En uit hetzelfde jaar stamt een luxueuze brochure uitgegeven ter gelegenheid van de zaligverklaring van Opus-stichter Josemaria Escriva ( “Le Bienheureux Josemaria Escriva, fondateur de l’Opus Dei”).

Dit is een lijstje van door het Werk Gods “aanbevolen lectuur”. Helaas komt er alleen een eenzijdig, kritiekloos, schematisch en onvolledig beeld uit naar voren van de al dan niet vermeende sekte.

In 1985 deed EPO-auteur André Van Bosbeke een poging een gedeelte van het web in beeld te brengen (“Opus Dei in België”). Twee jaar later kreeg hij een repliek in brochurevorm: “Antwoord op desinformatie”. De twee auteurs van dit drukwerk weten tenminste waar ze het over hebben; Stefaan Seminckx is tegenwoordig woordvoerder op het informatiebureau van de prelatuur Opus Dei in België en de Spanjaard Fernando Perreau de Pinninck maakt als Europees ambtenaar allesbehalve een geheim van zijn lidmaatschap van Opus Dei.

Het Antwoord beslaat tien octavo-bladzijden en valt makkelijk samen te vatten: Van Bosbeke is bevooroordeeld, gebruikt vervalste of uit hun context gerukte citaten van de stichter van het Opus Dei en misbruikt feitelijke gegevens om zijn thesis te staven. Maar concreet overtuigt deze repliek niet.

En zo zit alles wat over Opus Dei op papier staat, meteen in een uiterst polemische sfeer. Tegenstanders voeren soms harde feiten aan, soms weinig gefundeerde verdachtmakingen, Opus repliceert onveranderlijk dat het Werk en alleen het Werk de waarheid in pacht heeft.

EEN COLLECTIE SERVIEZEN EN BESTEKKEN

Dezelfde polemiek vinden we terug als het over de stichter van de organisatie gaat, de Spaanse priester Josemaria Escriva de Balaguer y Albas. Wanneer voor- en tegenstanders zich uitlaten over de man, lijken zij het over twee totaal verschillende figuren te hebben. Zijn volgelingen noemen hem, onder meer, vroom, zeer intelligent en sober. Die laatste eigenschap wist hij blijkbaar handig weg te moffelen voor de buitenwereld, want critici oordelen dat hij verlekkerd was op drank en spijs en vette bedragen spendeerde aan serviezen en bestekken. Binnen Opus heet hij uiterst nederig, wars van elke personencultus. Maar wat dan met de bidprentjes met zijn foto, het schilderij in de Weense Sankt-Peterskirche, het altaarstuk in de Romeinse Opus Dei-kerk ( Ardeatino) of zijn praalgraf in Rome? Zijn dat geen uitingen van personencultus, vragen de tegenstanders zich af? Dat hij tolerant, sympathiek en opgeruimd geweest zou zijn, kan er bij hen helemaal niet in. Intimi beschreven hem net als een man die geregeld “scheldend en tierend” door zijn huis banjerde.

Onbetwist feit is tenminste dat Escriva in Barbastro (Aragon, Spanje) is geboren op 9 januari 1902. Als tweejarige geneest hij miraculeus van een slepende aandoening, een halve eeuw later zal hem nog eens een gelijkaardig wonder overkomen als zijn diabetes plots verdwenen blijkt. Op zijn vijftiende gaat Escriva naar het seminarie van Zaragoza en vijf jaar later is hij er op voorspraak van de lokale bisschop al overste. Hij studeert theologie en als vrij student rechten.

In 1928 weet de jonge priester wat hij met zijn leven aan moet: mensen uit alle lagen van de maatschappij – te beginnen met intellectuelen – ertoe aanzetten in te gaan op een specifieke roeping. Dat is dan het streven naar heiligheid en apostolaat midden in deze wereld. Zijn volgelingen moeten, met andere woorden, hun beroep blijven uitoefenen en als leken met woord en daad het ware christelijke geloof verspreiden. Eerst denkt Escriva dat deze taak alleen voor mannen is weggelegd; later (1930) ziet hij in dat ook vrouwen in aanmerking komen voor het apostolisch werk.

In 1933 opent hij een eerste studentenhuis van het Opus Dei. Inwonende studenten krijgen van hem geestelijke leiding en noemen hem Vader. Tijdens de Spaanse burgeroorlog duikt hij onder, bereikt het hoofdkwartier van de nationalistische troepen en trekt samen met de zegevierende troepen van generaal Francisco Franco Madrid binnen. Vader preekt ook ettelijke keren voor de dictator, maar toch zullen zijn volgelingen later beweren dat hij nooit een Franco-aanhanger is geweest. Wel moeten ze toegeven dat hun geestelijke leider zijn leven lang voorstander bleef van het erfelijke koningschap en de constitutionele monarchie of de parlementaire democratie verwierp.

EEN VIJFDE COLONNE BINNEN DE KERK

Na de burgeroorlog schiet er niet veel over van Escriva’s Opus Dei, maar hij begint opnieuw van de grond af, niet gehinderd door de aanzwellende kerkelijke kritiek. Het katholiek establishment valt vooral over zijn leerstelling dat heiligheid ook in deze wereld kan worden bereikt.

Escriva beseft dan dat hij als het ware stoottroepen nodig heeft om zijn boodschap uit te dragen. Dat worden dan zijn eigen priesters: leken met een universitair diploma die gewerkt hebben en dan priester worden om “met behoud van de oorspronkelijke geest de eenheid van het Opus Dei te versterken”. Zij vormen het Priesterlijk Genootschap van het Heilig Kruis, als het ware een filiaal van het Opus Dei. Wie het heeft over Opus Dei-priesters, bedoelt dan ook: vroegere lekenleden van het Werk, opgeleid aan een Opus Dei-centrum in Rome.

Daarnaast komt er een tweede categorie priesters: de gewone priesters uit de katholieke kerk die lid worden van het Genootschap nadat ze de “spirituele leiding van het Opus Dei ontvangen hebben.” Een soort vijfde colonne binnen de katholieke kerk? Niks van, beweert de organisatie. Juist deze priesters zullen “hun bisschop zeer gehoorzaam zijn” en alleen de richtlijnen van het Vaticaan naleven.

Na de Tweede Wereldoorlog zwermen de geestelijke zonen van Escriva in snel tempo over de ganse wereld uit. Hun Vader geeft hen slechts twee dingen mee: zijn zegen en een afbeelding van Onze-Lieve-Vrouw. Meer is blijkbaar ook niet nodig, wat Opus groeit snel en telt op dit ogenblik vertegenwoordigers in bijna honderd landen.

De stichter zelf verhuist de zetel van zijn organisatie in 1946 van Madrid naar Rome en begint daar aan een steile klim binnen de Vaticaanse hiërarchie. Tegelijk rotst hij de wereld af en wint zieltjes voor zijn Opus. In 1975, op zijn 73ste, overlijdt hij en in 1992 verklaart paus Joannes Paulus II hem na een opgemerkte procedure zalig.

De opvolger van Escriva is Alvarillo del Portillo y Diez de Sollano maar in 1994 verwisselt die ook het tijdige met het eeuwige en zo komt de huidige prelaat Javier Ecchevaria Rodriguez aan het hoofd van het Opus Dei. Prelaat dus, want de organisatie is sinds 1982 de enige personele prelatuur – zeg maar een bisdom dat de ganse wereld omspant – binnen de katholieke kerk.

Om toe te treden tot de club, maken gelovige en prelatuur een “afspraak”. Er worden dus – Opus Dei legt daar de nadruk op – geen geloftes afgelegd zoals kloosterlingen dat doen. Het gaat om een contract, afgesloten in volle vrijheid en pas na een soort proefperiode van vijf jaar. Elk nieuw lid verbindt er zich toe heilig te worden, apostolaatwerk te verrichten (anderen te bekeren), te bidden, te offeren en de sacramenten te ontvangen. Kort: leden moeten volledig en toegewijd lid zijn van het Opus Dei. Wat zet de prelatuur daar tegenover? De belofte op een intensieve vorming in het katholieke geloof en in de spiritualiteit van het Opus Dei.

Binnen de organisatie bestaan er drie soorten leden. Het gezelschap van zogenaamde surnumerairs (buitengewone leden) is opgetrokken uit getrouwde mannen en vrouwen. De geassocieerden zijn ongehuwde mannen en vrouwen die ofwel bij hun familie ofwel zelfstandig wonen, omdat dit beter uitkomt voor hun beroep. Blijven over: de numerairs of gewone leden. Zij zijn niet getrouwd, staan voltijds in voor apostolaatwerk of voor de vorming van andere gelovigen en wonen vandaar gewoonlijk in centra van de prelatuur.

EEN GOUDEN RING MET ZWARTE STEEN

Is het Opus Dei nu een sekte, zoals de parlementaire onderzoekscommissie naar dit soort organisaties, het onomwonden stelde? Daniel Le Tourneau, Opus-priester en hoogleraar aan de Opus-universiteit van Navarra (Pamplona, Spanje), probeerde dat in 1989 al te weerleggen. In het al vermelde “Het Opus Dei, spiritualiteit, organisatie en activiteiten”, een van de bijbels van de organisatie, legt hij omstandig uit dat Opus geen enkele dwang uitoefent op leden, maar “dat wil niet zeggen dat de zielen, door middel van een passende geestelijke leiding en met inachtneming van de persoonlijke vrijheid, niet geholpen worden om te volharden”.

Kunnen leden dan uitstappen? Tuurlijk. Meer nog, wie de organisatie verlaat, “blijft meestal een vriend”, beweert Le Tourneau. En wat met jongeren die toetreden, zonder de zegen van hun biologische vader? Kinderen die in de organisatie stappen, moeten dat niet verbergen voor hun ouders, decreteert Opus. Als ze dat toch doen, ligt de schuld bij ouders zelf, want die zijn volgens beweringen van Escriva dan “niet in staat de overgave van hun kinderen aan God te begrijpen en te aanvaarden. Ze zijn mislukt in hun opdracht een christelijk gezin te vormen”.

Dit is niet de enige laakbare stelling van het Opus Dei. Ook de huidige prelaat Ecchevaria ging in 1997 zwaar uit de bocht. Hij beweerde toen: “Het is wetenschappelijk bewezen dat negentig procent van de gehandicapten, kinderen zijn van ouders die niet maagdelijk het huwelijk instapten.” Ecchevaria kreeg een storm van kritiek over zich heen en meldde daarop dat alles berustte op een misverstand. Hij had bedoeld: “seropositieve kinderen geboren uit seropositieve ouders, gevolg trouwens van seksuele promiscuïteit.”

Opus beperkt dus naar eigen zeggen de vrijheid van de leden niet. Ook al omdat de leden hun eigen beroep mogen kiezen en slechts verantwoording moeten afleggen aan de directeuren van het Werk. Opmerkelijk is wel dat Opus-publicaties steevast al de goede werken van de leden bejubelen, maar wanneer diezelfde volgelingen in de problemen geraken – bijvoorbeeld in aanraking komen met het gerecht -, wijst de prelatuur elke vorm van verantwoordelijkheid af.

De organisatie geeft zichzelf een vrijbrief om op alle mogelijke manieren haar einddoel te realiseren, want per definitie zijn “onze middelen altijd eerlijk en onze doelstellingen bovennatuurlijk”. Volgens deze eigen interpretatie van de logica kan Opus dus geen club vormen die macht of bezit nastreeft. Wie dat beweert, is gewoon een roddelaar. “Daarom mag geen enkel bericht geloofd worden waarin Opus Dei gemengd wordt in politieke en economische kwesties, in zaken van tijdelijke of van welke aard ook.”

Beweren dat de organisatie “via de leden macht of invloed nastreeft, is een georganiseerde lastercampagne van een sektarische minderheid die denkt op een politieke manier”. Samengevat: allemaal “leugens, veinzerij en duistere plannen”.

Opus Dei ontkent in alle toonaarden een geheim genootschap te zijn met ledenlijsten die ontoegankelijk blijven voor de buitenwereld. Op de vraag waarom het netwerk zich dan in nevelen hult, komt onveranderlijk een retorische tegenvraag: “Waarom zouden de leden te koop lopen met hun lidmaatschap?” De voorgeschreven collectieve en individuele nederigheid gebiedt hen het lidmaatschap voor zich te houden. Overigens: uiterlijk zijn sommige leden te herkennen aan dezelfde gouden ring met zwarte steen.

DE KERK ALS BASTION TEGEN DE WERELD

Waar staat Opus Dei in werkelijkheid voor? Volgens historicus Emiel Lamberts, voorzitter van het Katholiek Documentatie- en Onderzoekscentrum (Kadoc) en gespecialiseerd in de relatie tussen kerk en staat, draait alles rond vragen als wat een kerk is en welke plaats ze bezet binnen een samenleving.

EMIEL LAMBERTS: De kerk is een machtsinstituut dat tot op de dag van vandaag erg imponeert. Een miljard gelovigen is niet niks. Het is de enige groep die zich over de hele wereld uitstrekt met een gecentraliseerde organisatie, een strakke hiërarchie en één ideologie. Maar dit botst met de boodschap die de kerk uitdraagt. Het is namelijk een boodschap voor armen en zwakken met een sterke nadruk op vrijheid en de rechten van de mens. Paus Johannes-Paulus II incarneert die dualiteit. Hij verkondigt overal hoe belangrijk democratische vrijheden en mensenrechten wel zijn, maar toont zich binnen de kerkelijke structuur conservatief: weinig kritiek, geen twijfel aan het leergezag of aan de enige – katholieke – waarheid.

Een ideologie die wil overleven, heeft vanzelfsprekend een organisatie nodig maar als die te machtig wordt, trekt ze ook mensen aan met onzuivere bedoelingen. De spanning tussen het instituut kerk en de ideologie zorgde in de loop van de geschiedenis voor vernieuwingen maar ook voor verstrakkingen. Zo wordt de kerk vanaf vorige eeuw een sterk gecentraliseerd instituut dat gelovigen op alle mogelijke manieren aan zich bindt. Twijfel en dissidentie zijn dan uit den boze, gelovigen worden beschreven als militanten, soldaten die het bolwerk moeten verdedigen tegen aanvallen van buitenaf. Anders uitgedrukt: de kerk wordt een bastion dat pal staat tegen de wereld.

Daarin past dan Opus Dei?

LAMBERTS: Wat is de plaats van een kerk in de maatschappij? De liberale opvatting zegt dat de kerk in vrijheid gelovigen aanspreekt. Deze stelling leidt tot de scheiding van kerk en staat en tot de erkenning van de vrijheid van godsdienst. Het ultramontaanse antwoord stelt dat de staat verplicht is de kerk te beschermen; wij krijgen dan een staatskerk en een staatsgodsdienst. Theocratie tegenover democratie stellen, is misschien zwart-wit omdat het om extremen gaat, maar groepen als Opus Dei zijn daarin historisch te plaatsen.

Men moet het Werk heiligen, zichzelf heiligen door het Werk en de anderen heiligen met het Werk, schrijft Escriva voor.

LAMBERTS: Het radicale negentiende-eeuwse ultramontanisme houdt inderdaad het geloof in dat het religieuze, het bovennatuurlijke, alles doordringt zodat een scheiding tussen kerk en staat onlogisch wordt. Daarnaast ligt de nadruk op het gezag: de mens is zwak en strakke regels houden hem op het rechte pad. Daarom mag er geen twijfel of kritiek bestaan. We krijgen ook een zogenaamd sociale politiek: de zwakkeren moeten als groep geholpen worden.

Opus-stichter Escriva had het over de schizofrenie bij moderne christenen als gevolg van de kwellende gedachte dat hun leven door de scheiding van kerk en staat godsdienstig en wereldlijk ook is gespleten.

LAMBERTS: De ultramontanen eten uit twee ruiven. Zij beroepen zich op democratische vrijheden maar eisen tegelijkertijd dat de staat één kerk en één geloof zou beschermen. Die dualiteit gaat trouwens ook op voor de loge: een geheim genootschap dat aan elke controle ontsnapt maar zich beroept op de vrijheid van vereniging. Democratie houdt controle in, omdat vrijheden zonder controle niet kunnen bestaan.

Opus ontwikkelt zichzelf

en de wereld

“Negentig procent van de gehandicapten zijn kinderen van ouders die niet maagdelijk het huwelijk instapten.”

“Allemaal leugens, veinzerij en duistere plannen.”

“De mens is zwak en strenge regels houden hem op het rechte pad.”

“Onze kinderen het geloof ontstelen, is het grootste onheil.”

Misjoe Verleyen

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content