Jan Braet
Jan Braet Jan Braet is redacteur cultuur bij Knack.

Stralende zomerlandschappen in een voorwinters Wenen. Langs de kerstmarkten, in de sporen van Gustav Klimt (1862-1918), van het Belvederepaleis naar het Museum für Angewandte Kunst (MAK).

In de advent, de vier weken die voorafgaan aan het kerstfeest, maken de hoofdstedelingen er geen geheim van dat ze verzot zijn op kerstmarkten, als konden ze er hun onlesbare behoefte aan sprookjes mee stillen. De bijzondere ijver die Wenen daarbij aan de dag legt, kan ook wijzen op een toenemende religieuze sentimentaliteit en het in ere houden van familiale waarden. Zeker is het een teken dat de hoogdagen van de godsdienst onverminderd samenvallen met pieken in de consumptiemarkt. De grootste en oudste Christkindlmarkt in Wenen, teruggaand tot de Middeleeuwen, wordt gehouden aan het stadhuis. In de Volkshalle van dit neogotische gebouw bakken de kinderen broden of knutselen ze speelgoed in elkaar, terwijl ze in het park onder de versierde bomen met een zoektocht, een ritje op een pony of een treintje beziggehouden worden.

Het publiek, op zoek naar kleine geschenken, treft in de honderden stalletjes ambachtelijke producten aan, in vele graden van verfijning en oorspronkelijkheid. Een reisgenote ontdekte in de grote hoop een kerstbal waarop een beroemd vrouwenportret van Gustav Klimt nageschilderd was, maar liet het liggen. In stenen mokken wordt warme kruidenwijn geschonken, die staande wordt gedronken. Zoals de kartonnen kerststalplaten vroeger, zijn de ramen van het stadhuis bedekt met genummerde luiken – van 1 tot 30 – waarvan er elke dag één opengaat, het laatste tijdens de kerstnacht. Elk geopend luik geeft een tafereeltje te zien dat door een kunstenaar bedacht is, maar draagt ook het naamplaatje van de welwillende sponsor. Advent, tijd van verwachting en verkoop.

Wie zich met de Weners wil wentelen in kinderlijke romantiek, kan dat net zo goed doen op een van de kleinere kerstmarkten, in de gezellige straatjes op de Spittelberg of misschien op het plein voor de barokke Karlskirche waar een van de twee drankstalletjes een gloeiende Schilcher in huis heeft. Onttrokken aan de rode Schilcherdruif uit Stiermarken, wordt hij met kaneel, kruidnagel, sinaas of citroen en suiker tot een zeer hartige warme drank bereid. Hij moet de koude onder de leden verdrijven, maar misschien vooral de oprukkende donkerte. Een getogen Weense vertelde dat de Oostenrijkse families, in de stad en op het land, op kerstavond bijeenkomen om een gepaneerde karper te nuttigen, een oud gebruik dat uit de joodse traditie overkwam.

SOMMERFRISCHE

Van de Karlskirche naar de twee Belvederepaleizen – het Oberes en het Unteres – is een korte wandeling van het duister naar de klaarte. De Österreichische Galerie in het Oberes Belvedere heeft immers rond dertig stralende landschappen van Gustav Klimt een tentoonstelling gebouwd die het gevoel installeert dat het overal en altijd zomert (tot 6.2.03). Net zoals zijn andere gegoede stadsgenoten, trok de Weense schilder zich in augustus graag terug in zijn Sommerfrische, waarmee het Duits zowel de verkwikking omschrijft als het zomers verblijf aan de waterkant of in de bergen, plaatsen waar friste heerst.

Van 1900 tot aan zijn dood in 1918 koos Klimt voor de Attersee, een uitgestrekt meer in het idyllische Salzkammergut-landschap ten oosten van Salzburg. Zijn verblijfplaatsen aan de Attersee verraden een toenemende behoefte om met rust gelaten te worden. In Litzlberg koos hij met zijn gezelschap nog voor een bruisend Braugasthof. Maar om zich beter op het schilderen te kunnen concentreren, trok hij in 1908 naar de veel rustiger gelegen ‘oleandervilla’ aan de noordkant van het meer, tot hem uiteindelijk de totale afzondering in de boswachterswoning van Weissenbach lokte. De familie Flöge, die hem naar zijn Sommerfrische vergezelde, verbleef een eind verderop in de villa Brauner.

De ontwerpster Emilie Flöge was zijn vaste vriendin, die met haar zuster een modesalon dreef in de Weense Mariahilferstrasse. Op vakantiefoto’s is ze vaak te zien in lange, wijde kleren naar een ontwerp van haarzelf of van Klimt. Ze beantwoordden aan de door de vooruitstrevende Wiener Werkstätte gepropageerde stijl: beheerst ornamenteel, evenwicht betrachtend tussen golvende lijnen, organische motieven en geometrisch-abstracte patronen. Het waren niet toevallig ook grondtrekken van Klimts schilderkunst.

In de ‘Weense Werkplaatsen’ betrachtten beeldend kunstenaars, meubel-, huisraad- en modeontwerpers, boekband- en juwelendesigners en architecten alle vormen van het dagelijkse (in feite behoorlijk exclusieve) leven zonder onderscheid mooier te maken. Dat was wel niet in tegenstrijd met het parool van de filosoof Friedrich Nietzsche, die het bestaan op de wereld alleen gerechtvaardigd achtte wanneer dit als een ‘esthetisch fenomeen’ wordt opgevat.

Zolang de tweede zoon van de niet zo succesvolle graveur Ernst Klimt na zijn opleiding aan de School voor Kunst en Nijverheid ruim aan zijn trekken kwam als decoratief schilder van overheidsgebouwen op de Weense Ring, zolang hij aan zijn belangrijke opdracht voor plafondschilderingen in de universiteitsaula werkte, stak hij niet al te veel energie of nieuwe ideeën in zijn landschapsschilderijen. Hij nam genoegen met het onderdompelen van motieven uit de volle natuur in een poëtische sfeer, hem voorgedaan door Oostenrijks subtielste lyrische landschapsschilder Emil Jakob Schindler en – naar de geest van de tijd – met het opzoeken van een diepere symboliek voor het bos (een kathedraal), de vijver (spiegel van de ziel) en dergelijke. Hier speelde de invloed van de Belgische symbolist Fernand Khnopff een rol, niet het minst ook in het doorgedreven stileren van de natuur als een volmaakt verstild heiligdom. Klimt bedreef, in de marge van zijn oeuvre, zijn eigen vorm van onverstoorbare ‘zielenkunst’, waarmee het slotakkoord van de negentiende eeuw werd ingezet.

Het was een in hoge mate gefrustreerd kunstenaar die na een jarenlang aanslepende polemiek rond zijn schilderijen voor de universiteit, in 1905 uiteindelijk van zijn opdracht afzag. Gevraagd om de Rechtsgeleerdheid, de Geneeskunde en de Filosofie te verbeelden, had hij uit het diepste van zijn overtuiging een mensbeeld gecreëerd waarin de onbeteugelde krachten en driften van de natuur overheersend zijn, een opvatting die niet strookte met de rationalistische ingesteldheid van het gros der professoren.

PUUR GOUD

Met plezier gaf hij het hem verstrekte honorarium terug, als hij maar van die rotklus af was. Met het portretteren van vrouwen uit de Weense aristocratie en liberale burgerij kon hij niet alleen zijn creatieve vrijheid uitleven, hij kon er ook van leven. Een groot Beethovenfries voor een zaal van de Weense Secession – standplaats van de progressieve kunstenaarsscène – en een al even vermaard Stocletfries (1904) voor de eetkamer van het Brusselse Palais Stoclet, bezegelden zijn succes.

Noem het Jugendstil of art nouveau, het is allereerst onnavolgbaar Klimt: de wellustige woekering van golvende lijnen – lichamen in alle staten van kleding en ontkleding, liefde, lust, lijden en dood contourerend -, het geheel vermeerderd met mozaiëkachtige, geometrische versierselen, en doorspekt met kleine organische, dierlijke en plantaardige motieven, badend in de felste kleuren, zonder schrik voor puur goud. Onvervreemdbaar Klimt, ook in de tendens om de illusie van diepte te vermijden, motief en achtergrond te verstrengelen tot één geheel, tot een levendig, stralend, alles bedekkend tovertapijt.

Zonder mensen, zonder modieuze smuk, zonder erotische golfslag of gouden schittering (de enige Goldener Apfelbaum ging in 1945 in Schloss Immendorf in vlammen op), maar evengoed als een prachtig, alles omvattend kleed, zo ging Klimt in de jonge twintigste eeuw de natuur schilderen. De zestig landschappen van zijn hand ontstonden niet in opdracht, hij maakte ze voor de vrije markt, in zijn vrije tijd, in de Sommerfrische van Litzlberg, Kammer en Weissenbach. Er gaat een grote rust uit van de veelal in vierkante formaten gemaakte beelden van een natuur die in een aanhoudende staat van veelkleurige bloei verkeert, alsof de idee van eeuwige terugkeer van harmonie ruimschoots opweegt tegen de cyclus van groei en verval. Rozen onder bomen, papavervelden, boerentuinen of zonnebloemen schilderde hij als uitgestrekte zeeën in hun soort. Lichten doen ze uit zichzelf, bronnen van zon.

Het gebeurde dat hij thuis in Wenen zijn telescoop of toneelkijker vergeten had, en dan moest hij vrienden, die later op de Sommerfrische werden verwacht, aanschrijven om hem de kijker te komen brengen. Hij had die dingen nodig om de gewenste beelduitsnijding te vinden, en ook vanwege het vervlakkende beeld dat de kijker hem opleverde. Met behulp van een kwadraat uit ivoor of desnoods karton, zocht hij de horizon af naar het motief dat het best bij zijn voorkeur voor een vierkant beeldvlak paste. Af en toe liet hij zich meeslepen door het voorbeeld van schilders uit de Franse school. Een enkele maal door de expressieve, harde lijnvoering van Vincent van Gogh, in de takken van de bomen op de Allee im Park von Schloss Kammer (1912). Langduriger, maar niet al te diepgaand, door het samenspel van constructieve vlakken in het bewoonde landschap zoals Paul Cézanne het bij wijze van prelude op het kubisme had geïntroduceerd.

Een bij de Franse avant-garde op dat ogenblik wat in onbruik geraakte techniek, het fameuze stippelen van de pointillisten à la Seurat, behoorde tot Klimts lievelingsarsenaal, waarmee hij überhaupt zijn zeeën van bladeren, bloemen en weiden kon doen zinderen onder de kleurenspikkels. Een basisgreep van de Franse modernen sinds Eugène Delacroix, het ongemengd naast elkaar aanbrengen van verwante tonen om een grotere levendigheid in het kleurenspel te krijgen, maakte hij zich eveneens eigen, net zoals het tegenover elkaar uitspelen van complementaire kleuren, met hetzelfde doel, maximale luminantie, voor ogen.

Gustav Klimt moet landschap en natuur hebben gezien als gegevenheden die door middel van kunst ‘veredeld’ konden worden. Slechts door het inbinden van groei & bloei tot een welgeordend, decoratief kleed, kon dit ook op zijn natuurlijke plaats te midden van de leefomgeving van de mensen terechtkomen.

KRULLENDE TAKKEN

Was er in het Weense fin de siècle geen kader geweest waarin de idee en praktijk van de koppeling tussen kunst en ambacht konden gedijen, dan had Klimts oeuvre er wellicht anders, minder rijk vertakt uitgezien, en was het onvruchtbaar gebleven voor toekomstige generaties. Met de kunstenaarsvereniging Secession, en aansluitend in de Wiener Werkstätte, was dat kader inderdaad voorhanden. Zelfs in de officiële opleiding bestond een platform waarin kunst, toegepaste kunst en nijverheid in nauwe samenhang met elkaar bedreven werden. De jonge Gustav Klimt, opgeleid aan de Kunstgewerbeschule van het Österreichisches Museum für Kunst und Industrie, verwierf al snel allerlei opdrachten voor decoratie vanwege overheidsinstanties in Wenen. Tot op vandaag worden zowel in de Universität für angewandte Kunst aan de Kokoschkaplatz, als in het Museum für angewandte Kunst (MAK) aan de Stubenring, dergelijke symbiotische ideeën gehuldigd.

Na een grondige sanering ging het vernieuwde MAK in 1993 open. De onderdelen van de sterke permanente collectie – van textiel uit de romaanse tijd, over heerlijk huisraad uit de Wiener Werkstätte, tot maquettes van grote hedendaagse architecten – zijn er op een aanstekelijke manier geïnstalleerd door diverse internationale beeldend kunstenaars. Vooral de betreurde Donald Judd (die met enige reserve aan de klus begon) bereikte met zijn installatie van de grote zaal met barok, rococo en classicisme schier de onaardse perfectie. Museale opstelling, installatiekunst, Gesamtkunstwerk?

Laten we het symbiose blijven noemen, in de geest van Gustav Klimt, die in het MAK met een kernstuk uit zijn hele oeuvre gerepresenteerd is: de negen werktekeningen voor de mozaïekfries in de eetkamer van Adolf Stoclet in Brussel. De manier waarop Klimt met tempera, aquarel, dekwit, krijt, bladgoud en bladzilver zijn magistraal gestileerde voorstelling op eenvoudig pakpapier opzette en van kleine potloodaantekeningen voorzag, kan niet subtieler zijn. Als hoofdmotief koos hij voor een zich eindeloos met krullende takken in de breedte uitstrekkende, gouden levensboom, in zijn ogen het kosmische symbool voor de as van de wereld. In de boom hebben stokstijf staande vogels postgevat, de zwarte veren als mantels langs het lijf hangend, en ook rode exotische vlinders. In de buurt neemt een Egyptische vrouwengestalte een choreografische pose aan, elders staat een roze rozenstruik in bloei, en wordt de vervulling van alle leven bezegeld in de innige omhelzing van een liefdespaar. Het prachtkleed dat hen bedekt, is bezet met gouden concentrische ovalen, met een smalle pupil in het midden. Ze doen denken aan de kronen van de bloemen in zijn landschappen. Klimt gaf de dingen ogen.

Jan Braet

Noem het Jugendstil of Art Nouveau, het is allereerst onnavolgbaar Klimt.

Klimts verblijfplaatsen aan de Attersee verraden een toenemende behoefte om met rust gelaten te worden.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content