“Mij interesseert de grote leugen van de film.” Todd Haynes over overdrijving en verdichtsel in zijn glamrockkroniek “Velvet Goldmine”.

Goudlamé broeken, mascara, valse wimpers, wapperende zijden sjaaltjes, psychedelische bontjassen, laarsjes met hoge hakken, glitter op de wangen en veel lippenstift. En dan hebben we het nog maar over de kostuums in “Velvet Goldmine” en niet over de superkitsch decors, de spectaculaire shows op het podium, de stilistische overdaad van de regisseur en de uitbundige soundtrack, volgestouwd met originele hits (van Bryan Ferry en Brian Eno), covers en nieuwe liedjes in de stijl van de Britse glamrock uit de jaren zeventig. De openingsboodschap geeft de toon aan: “Although what you are about to see is a work of fiction, it should nevertheless be played at maximum volume.”

In zijn speelfilmdebuut “Poison” gaf de Amerikaanse regisseur Todd Haynes (37) zijn rauw poëtische versie van Jean Genet. “Safe”, het portret van een vrouw ten prooi aan raadselachtige allergieën, groeide uit tot een allegorie over ziekte en besmetting in het aidstijdperk. Zijn derde speelfilm is veel lichter van toon, maar nog altijd behoorlijk uitdagend. Haynes brengt in “Velvet Goldmine” de seventies glamrock in een spetterend extravagante collage tot leven.

Zijn film is tegelijk een hommage, een chaotische deconstructie (via de “Citizen Kane”-achtige opbouw) en een politieke interpretatie van die periode: de nichtenrock als radicale pose in de zoektocht naar seksuele en artistieke vrijheid.

De woeste beeldenstroom begint in Dublin in 1854 met de geboorte van Oscar Wilde, in Haynes ogen de patroonheilige van de subversieve pop. De glamrockscène in seventies Londen wordt bekeken vanuit het perspectief van een reporter ( Christian Bale). In de donkere en kleurloze jaren tachtig voert hij een onderzoek naar een nu vergeten rockicoon, de David Bowie-achtige figuur BrianSlade ( Jonathan Rhys Meyers), volgens de legende tien jaar geleden in volle concert vermoord. De reporter blijft geen outsider, maar wordt tijdens zijn ontluisterende speurtocht geconfronteerd met zijn eigen seksuele onzekerheid en het verraad van de idolen uit zijn jeugd. Allerlei getuigen brengen tegenstrijdigheden uit het leven van Slade aan het licht: zijn ex-vrouw ( Toni Collette), zijn manager ( Eddie Izzard), de op Iggy Pop geïnspireerde autodestructieve zanger Curt Wild ( Ewan McGregor) die hem fascineerde en kwelde.

Haynes strooit gul met de verwijzingen naar de echte glamrockidolen, al klutst hij de bekendste roddels vrolijk door elkaar. Net zoals hij ook op verwarrende wijze van het ene decennium in het andere duikt en van allerlei cinematografische invloeden een potje maakt (naast “Kane” ook “A Star Is Born”, “All About Eve”, de krankzinnige muzikale fresco’s van Kenn Russell en “Phantom of the Paradise”, waarin al de link werd gelegd tussen Wilde en rockidolatrie).

Gelukkig is “Velvet Goldmine” veel meer dan de som van zijn referenties, het is de perfecte filmische pendant van de muzikale samplingcultuur of het creatief kopiëren op het Internet. Net als in de glamrock zelf, verheft de film plagiaat tot schone kunst en stoute provocatie.

Vreest u niet dat de toeschouwer voortdurend zal proberen te achterhalen naar wie er verwezen wordt, in plaats van de film op zijn eigen merites te beoordelen?

Todd Haynes: Dat lijkt mij onvermijdelijk. Maar voor alle duidelijkheid: nee, ik heb geen film over David Bowie willen maken. Bowie heeft zelf zoveel gedaantewisselingen ondergaan dat er geen eenvormige David Bowie is. Ik ben nu blij dat ik zijn muziek niet heb gebruikt, want dat zou het voor het publiek nog moeilijker maken om “Velvet Goldmine” als fictie te bekijken.

Waarom mocht u van Bowie zijn liedjes niet gebruiken?

Haynes: Volgens wat hij ons vertelde, had dit niets te maken met zijn eventuele bezwaren tegen de figuur van BrianSlade. Bowie is ook een uitgekookte zakenman en gezien de revival van de seventies wilde hij zelf iets doen met de songs uit zijn Ziggy Stardust-periode. Daarom wou hij de rechten niet afstaan.

Hij heeft het script gelezen, maar ik weet niet wat hij ervan dacht. Ik kan alleen vermoeden dat hij zich, zoals veel muzikanten, wat schaamt over zijn heel commercieel werk in de jaren tachtig. Nu is hij weer de kunstenaar van vroeger.

U zaait ook verwarring door bekende smeuïge verhalen een andere draai te geven? Zoals de scène waarin Colette haar man Slade in bed aantreft met Curt Wild, wat natuurlijk doet denken aan het verhaal van Angie Bowie die haar man in bed betrapte met Mick Jagger?

Haynes: Ik heb de legendarische verhalen niet opzettelijk vertekend, maar gooide het allemaal door elkaar, wat essentieel is voor het glamrockfenomeen. De glamrockmuzikanten waren druk in de weer met het creëren van een fictie rond hun persoon, denk maar aan de Ziggy Stardust-mythe van Bowie of het podiumvermaak van Iggy Pop. Dat was allemaal een vorm van zelfpromotie. Toen al was de waarheid moeilijk te achterhalen en spraken de getuigenissen elkaar tegen.

Voorts ga ik er ook van uit dat niemand precies weet wat mensen in bed doen. Het enige waarover we zekerheid hebben, is wat ze in het publiek doen. En die glamrockers liepen met hun privé-leven te pronken. Ze zaten in het openbaar te tongzoenen. Voor de jongelui die dit zagen, was dit veel meer dan wat zich afspeelde achter gesloten deuren. Ik put uit alle verhalen, alle mystificaties uit die periode, niet om tot de waarheid te komen maar om een mozaïek te krijgen van verhaaltjes, vermommingen, poses, statements.

Toen Bowie Ziggy Stardust creëerde, stal hij van iedereen rondom zich. Hij heeft dat nooit ontkend. Waarom zou hij? Het ging immers om briljant jatwerk. Hij was net een menselijke Xeroxmachine die alle invloeden opneemt en naar eigen inzicht verknipt, mengt, anders combineert. Dat heb ik met mijn film ook gedaan, niet alleen met Bowie maar met allerlei cultfiguren die me fascineren: te beginnen met Oscar Wilde en later Marc Bolan, Lou Reed, Bryan Ferry, Iggy Pop.

Was u meteen een fan van glamrock?

Haynes: Als Amerikaan heb ik de glamrock pas later ontdekt. Toen in Engeland de glam schitterde, kickte mijn generatie nog altijd op de sixtiesmuziek, de singer/songwriter-esthetiek. Creedence Clearwater Revival, Joni Mitchell, Neil Young, Bob Dylan. Muziek die ik nu nog altijd bewonder. Maar de ironie en humor van glamrock gingen op dat moment aan de Amerikanen voorbij.

Wat zegt u tegen mensen die voortdurend willen checken of wat u toont ook klopt?

Haynes: Hou op met “Velvet Goldmine” als een waar gebeurde film te bekijken. Je ziet toch meteen dat het allemaal artificieel is: de personages praten in epigrammen van Oscar Wilde, zijn gekleed in goudlamé. Net als de glamrockers gebruik ik de taal van de overdrijving, maak ik het camp, uitzinnig, onwerkelijk.

Voor veel lieden blijft film het meest realistische medium dat er is; ze klampen zich dan ook wanhopig vast aan die notie van het waarachtige. Mij interesseert integendeel de grote leugen van de film. Film is geen realiteit, maar één grote constructie waarbij zowel onze gedachten als gevoelens voortdurend worden gemanipuleerd, meestal ook totaal onverantwoord. Ik manipuleer natuurlijk ook: het verschil is dat ik er tenminste vraagtekens bij plaats.

Het was de bedoeling om met “Velvet Goldmine” een totaal kunstmatig verhaal op te bouwen dat hoe dan ook een waarachtige emotionele weerklank heeft. Mijn grote voorbeeld op dat vlak is Douglas Sirk: zijn hele kunst is gebouwd op de paradoxale combinatie van ironische afstandelijkheid en oprechte gevoelens. Sirk slaagt er met zijn melodrama’s in het publiek emotioneel mee te slepen en ze dan afstand te laten nemen van wat ze voelen. Wat een bijzonder moeilijke evenwichtsoefening is. Al vanaf mijn eerste film, “Superstar: The Karen Carpenter Story”, ben ik in die mechaniek geïnteresseerd. Daarin vertelde ik de lijdensweg van de aan anorexie lijdende easy listening-zangeres met behulp van Barbiepoppen. Ik probeerde dat zo meticuleus en subtiel te doen zodat je vergeet dat je naar poppen zit te kijken, je gevoelsmatig opgaat in het verhaal tot je jezelf betrapt op het feit dat je iets voelt voor plastic spullen.

U wekt de indruk dat in glamrock mode en pose belangrijker zijn dan de muziek zelf?

Haynes: De glamrockers beseften voor het eerst dat alles wat ze op het podium deden – en wellicht ook alles wat wij in het leven doen – een opvoering is, een theatraal gebaar. In de jaren zestig had je het publiek mee door in een blue jeans een liedje te zingen, zonder dat daar enige opmaak kwam bij kijken. De glamrockers vonden dit onzin. Meer recent probeerde Kurt Cobain wanhopig om als rockster zijn integriteit te bewaren en bij zijn fans authentiek over te komen. De druk en de contradicties van de kapitalistische muziekindustrie zorgden er uiteindelijk voor dat hij zich een bedrieger voelde. De glamartiesten waren hem een paar stappen voor: ze erkenden meteen het element van vervalsing. En hun poses sloegen natuurlijk aan bij adolescenten die met hun identiteit overhooplagen. Plotseling kregen tieners uit de suburbs prachtig opgetutte, bijna onwezenlijke rolmodellen.

Glamrock verkondigde dat verandering en transformatie de gewoonste zaak ter wereld was, niet de vaste patronen die hen werden voorgespiegeld: zo snel mogelijk trouwen, vader worden, een vaste baan vinden. Nee, die muziek leerde hen dat het totaal anders kon, dat ze evengoed van jongens als van meisjes mochten houden, dat het niets uitmaakte of je er als een jongen of een meisje uitzag, dat het cool was om je een outcast te voelen. De radicale boodschap van die tijd was het vervagen van al die grenzen. Natuurlijk werd in de jaren tachtig de klok snel teruggedraaid en vervielen we in dezelfde hokjesmentaliteit van weleer: homo’s en hetero’s, blank en zwart, jongens en meisjes keurig gescheiden.

Maar dat zoeken naar de identiteit en het aftasten van de grenzen waren toch al begonnen in de jaren zestig?

Haynes: Beslist, het is zeker niet uit het niets gekomen. Het verschil is dat daar in de muziek van de sixties alleen maar mee geflirt werd, het bleef bij een subtekst, een knipoog. Bij de glamrock vormen deze ideeën het verhaal van de muziek.

Waarom hebt u voor een “CitizenKane”-achtige structuur gekozen?

Haynes: Ik wilde van meet af aan dat we Brian Slade leerden kennen via getuigenissen, dus leek die flashbackstructuur de aangewezen manier om die getuigenissen en standpunten te ordenen. Ook Orson Welles was al aan het jongleren met de vorm, hij heeft die flashbackstructuur niet verzonnen: het was een barokke, auto-referentiële herschikking – vaak ironisch – van bestaande procédés. Er zijn elementen in “Citizen Kane” die heilig zijn voor mij, maar zeker niet de opbouw.

Zit er enige politieke boodschap in “Velvet Goldmine”?

Haynes: De film is een pleidooi voor een soepele en veranderlijke seksuele identiteit, een protest tegen de vaste patronen die ons door de maatschappij worden opgedrongen. Als homo reageer ik met “Velvet Goldmine” ook tegen die geriefelijke gettomentaliteit van de gay-gemeenschap. In Engeland is er nu een “anti-gay” gay movement van mensen die meer geïnteresseerd zij in androgynie en biseksualiteit. Het is ook een reactie tegen de commercialisering van de gay life style, als een clubje dat dezelfde kleren draagt, naar dezelfde muziek luistert en dezelfde tijdschriften leest. Elke homobar ter wereld ziet er precies hetzelfde uit. Kun je je iets vervelender voorstellen? Wij homo’s bootsen nu keurig alle structuren na die we aanvankelijk zouden neerhalen. Dat is wat de glamrock in vraag stelt.

“Velvet Goldmine” is vanaf 13 januari in de bioscoop.

Patrick Duynslaegher

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content