Ze wil een alternatief bieden voor het dominante denken. De Leuvense sociologe Nadia Fadil over het meertalige Vlaanderen, de emanciperende kracht van religie bij een deel van de moslimgemeen-schap en het netto-effect van het maatschappelijk debat over de multiculturele samenleving.

De meeste Vlamingen zitten nog vast in het idee dat de allochtonen zich moeten aanpassen aan de autochtonen‘, zegt Nadia Fadil. ‘Omdat die allochtonen zich cultureel nog niet geïntegreerd zouden hebben. Ook de allochtonen zelf denken er vaak op die manier over, velen onder hen beschouwen zichzelf ook nog als buitenstaanders, als mensen die hier eigenlijk niet thuishoren. Maar dat is verkeerd. Het gaat niet om een cultureel probleem. Het gaat over de maatschappelijke participatie van minderheden die vooral te kampen hebben met heel wat sociaaleconomische problemen. Maar de prangendheid van die problemen wordt door de dominante groep in de bevolking niet aangevoeld, omdat het voor hen allochtone problemen zijn. Als een blanke persoon het moeilijk heeft om rond te komen, wordt dat beschouwd als kansarmoede. Armoede bij een allochtone persoon wordt meteen gezien als een integratieprobleem. Dat is vandaag het dominante discours. Terwijl we armoede moeten behandelen als armoede, schoolachterstand als schoolachterstand, en werkloosheid als werkloosheid – welke groepen in de samen-leving er ook door worden getroffen.’

Nadia Fadil werkt als postdoctoraal onderzoekster aan het Centrum voor Sociologisch Onderzoek aan de K.U.Leuven. Samen met onder meer Bambi Ceuppens, Sarah De Mul en Meryem Kanmaz publiceerde ze onlangs het boek Een leeuw in een kooi. De grenzen van multicultureel Vlaanderen. Daarin pleiten de auteurs voor een radicaal andere visie op de Vlaamse samenleving. ‘We kunnen kiezen’, legt Fadil uit. ‘Ofwel gaan we naar een Vlaanderen waarin iedereen die er leeft tot de nationale verbeelding wordt gerekend. Ofwel blijven we met een Vlaanderen zitten dat altijd zal spreken over ‘de andere’ – in dit geval de moslims, die hier zogezegd niet thuishoren omdat Europa joods-christelijke wortels heeft enzovoort. Gaan we naar een Vlaanderen waarin herkomst of taal niet meer die cruciale rol speelt, of blijft Vlaanderen als het ware gekooid zitten in een homogeen zelfbeeld, dat blind blijft voor de diepe veranderingen die plaatsvinden? Dat zijn twee totaal verschillende visies op Vlaanderen. Twee verschillende polen in het debat. Een ander zeer belangrijk inzicht, dat voor het eerst expliciet wordt geformuleerd door Bambi Ceuppens en Sarah De Mul in ons boek, is dat de manier waarop Vlaanderen vandaag over allochtonen spreekt, te vergelijken is met de manier waarop men vroeger over de inwoners van de Belgische kolonies sprak.’

Fadil is zich ervan bewust: het is een complexe boodschap. ‘En die krijg je vandaag nog moeilijk verkocht in de mainstreammedia’, zegt ze. ‘Op televisie is dat haast onmogelijk geworden. Je krijgt maar vijftien seconden om je boodschap te vertolken. “Het is een integratieprobleem”, dat heb je in twee seconden gezegd. De andere visie, die wij in ons boek verdedigen, is niet zo simpel. Redacteurs gaan er al te gemakkelijk van uit dat alleen oneliners kijkcijfers opleveren, en daar ben ik niet van overtuigd. Een ander probleem met de media is dat onderwerpen waar minderheden bij betrokken zijn steevast worden behandeld als interculturele thema’s, in plaats van gelinkt te worden aan de gewone economische of politieke berichtgeving. Bovendien wordt het debat vandaag gegijzeld door een veel te eenvoudig kampendenken: aan de ene kant de rechtse rakkers, aan de andere kant de zogenaamde politiek correcten. Je boodschap wordt enkel gehoord als je in een van die twee kampen kunt worden gesitueerd. En dat is met onze boodschap niet het geval.’

Taal moet minder belangrijk worden, zegt u. Is kennis van het Nederlands niet net cruciaal om te kunnen slagen in deze samenleving? In het onderwijs, om te beginnen?

nadia FADIL: Natuurlijk is talenkennis een belangrijk instrument om het goed te doen op school. De vraag is in hoeverre een eenzijdige focus op taal de ultieme oplossing is om het probleem van de schoolachterstand op te lossen. Meertaligheid is vandaag een realiteit. En dus hebben we de keuze. Blijven we vasthouden aan een pedagogisch project dat de eentaligheid van kinderen als de norm neemt? Of vertrekken we vanuit de realiteit, en beschouwen we meertalige kinderen voortaan als een van de normen? In Antwerpen heeft de helft van de schoolgaande kinderen een andere moedertaal dan het Nederlands. Gaan we dat als een uitzondering blijven beschouwen, een uitzondering die steeds groter en groter zal worden? Of vertrekken we vanuit de multiculturele realiteit, om vandaar uit Vlaanderen opnieuw vorm te geven?

Gelooft u dat dat laatste ooit mogelijk zal zijn?

FADIL: Er zijn genoeg redenen om pessimistisch te zijn. Een deel van Vlaanderen, en van Europa in het algemeen, is kennelijk niet bereid om de diversiteit als vertrekpunt te nemen. Je merkt dat vandaag zelfs aan het zogenaamde linkerfront, waar standpunten worden ingenomen die we vroeger alleen met extreemrechts associeerden. Toch verplicht ik mijzelf om optimistisch te zijn. Net doordat het nationalistische denken zo dominant is geworden, klinken de tegenstemmen ook steeds luider. Ik weet niet of we al kunnen spreken van een open strijd, maar ik merk wel dat steeds meer mensen, collega’s aan de universiteit bijvoorbeeld, schrikken van de manier waarop het debat wordt gevoerd. Ik hoop dat dit een kantelmoment is, dat er net zoals in de jaren zestig een echt breed maatschappelijk debat op gang komt, waaraan steeds meer geëngageerde intellectuelen deelnemen.

Is dat al niet het geval?

FADIL: Dat is volop aan het gebeuren, ja. Omdat het mensen niet onberoerd laat. Zo vond ik het ongelooflijk boeiend wat er gebeurde na de beslissing van het gemeenschapsonderwijs om de hoofddoek in alle scholen te verbieden. Het protest tegen die maatregel was vrij krachtig, en kwam uit soms onverwachte hoek. Ik wil maar zeggen: ik denk niet dat Jean-Luc Dehaene elke dag een petitie ondertekent. Nu deed hij dat wel, hij steunde een tekst waarin fel van leer werd getrokken tegen dat verbod, maar ook tegen de toon van de discussie, tegen de manier waarop de moslimgemeenschap altijd wordt geviseerd. Dat zegt toch wel iets. Ik denk dat we niet mogen onderschatten hoeveel mensen behoefte hebben aan die andere kijk. Hoeveel mensen niet langer willen dat het debat wordt gevoerd in termen van ‘normen en waarden’, en in het kader van een ‘botsing der beschavingen’. In academische kringen wordt vandaag al over heel andere invalshoeken gediscussieerd.

Geeft u eens een voorbeeld.

FADIL: Heel wat studies tonen aan dat het emancipatietraject bij veel moslims via religieuze lijnen verloopt. Vele moslima’s beroepen zich op de islam om gedwongen huwelijken tegen te gaan, bijvoorbeeld. Of om het recht op te eisen om te gaan studeren, of om te gaan werken. Voor veel mensen zal dat een verrassing zijn, maar sinds de jaren negentig doet men daar onderzoek naar. Ook naar het verschil tussen een religieus en een seculier emancipatietraject. Het onderzoek naar religieus feministisch denken houdt zich onder meer bezig met de vraag: hoe kan de notie van autonomie worden verzoend met goddelijke voorschriften? Over dat soort vragen wordt veel gepubliceerd. Maar kan ik het daarover hebben in de mainstreammedia? Wordt daar naar geluisterd? Als je zegt dat moslima’s religieuze voorschriften volgen omdat ze vinden dat God het van hen vraagt, dan zullen veel mensen vinden dat ze niet kunnen nadenken, dat ze niet voldoende geschoold of ontwikkeld zijn. Terwijl het gewoon om een andere invulling van autonomie gaat. Ook in bepaalde christelijke tradities handelt een gelovige niet louter uit eigen wil, maar ook met het oog op wat God van de gelovigen vraagt, met het oog op het hiernamaals.

Is het dragen van een hoofddoek dan een vrije keuze, bijvoorbeeld?

FADIL: Meisjes dragen die hoofddoek uit vrije keuze, omdat ze geloven dat God dat van hen vraagt. Vanuit een strikt liberaal en seculier standpunt lijkt dat een contradictie, maar dat is het niet. Het is een complex verhaal, hoor. Maar laat ik een voorbeeld geven: sommige vrouwen zien studeren als een religieuze plicht, en trekken zich niets aan van wat hun ouders daarvan vinden. Zo kan religie emanciperend werken. Ook in christelijke tradities vinden we zulke redeneringen terug. Maar omdat het over moslims gaat, krijg je dat soort complexe boodschappen niet verkocht. Als de kardinaal zich bijvoorbeeld uitspreekt tegen het homohuwelijk, dan noemen we hem conservatief. Als een imam dat zou doen, dan zullen velen hem onaangepast noemen, dan is het plotseling een integratieprobleem, dan hoort hij hier niet thuis. Niet iedereen in deze samenleving wordt even sterk bezield door de seculiere normen en waarden. Maar ten aanzien van moslims wordt het aanvaarden van die waarden wel als een aanvaardingstest beschouwd.

U hebt ooit een tekst ondertekend waarin een aantal mensen zich bekende tot de AEL-generatie. Wat bedoelde u daarmee?

FADIL: Die tekst heb ik geschreven na de veroordeling van de Arabisch-Europese Liga, in eerste aanleg weliswaar, omdat Dyab Abou Jahjah medeplichtig zou zijn geweest aan de rellen na de moord op Mohammed Achrak in november 2002. Die veroordeling is later in beroep ongedaan gemaakt, maar wij wilden toen onze solidariteit met de beweging uitdrukken, als een soort erkenning voor de rol die de AEL heeft gespeeld in de politieke bewustwording van mijn generatie, die in 2002 nog op de schoolbanken zat. Wij voelden ons als jonge twintigers aangesproken door het maatschappelijk debat dat de beweging toen losmaakte. Dyab Abou Jahjah debatteerde niet op een reactieve manier, maar op een offensieve manier. Niet iedereen vond dat altijd even geslaagd, maar hij heeft wel iets teweeggebracht. Hij was de eerste die hardop durfde te zeggen dat het concept ‘integratie’ niet meer van toepassing was op mensen van de tweede generatie. Of dat de multiculturele samenleving een autochtoon probleem was en geen allochtoon probleem. Die assertiviteit was toen nieuw.

Is het een gemiste kans dat Abou Jahjah zijn werk niet heeft kunnen afmaken? Dat hij op een bepaald moment werd uitgesloten van het debat?

FADIL: We hebben toen de kans gemist om het debat tot op het bot te voeren, ja. Maar dat zijn wij nu aan het doen. Dyab Abou Jahjah was trouwens niet de enige die in die periode van alles heeft losgemaakt. Er was bijvoorbeeld ook Tarik Fraihi, die een radicale kritiek heeft geleverd op het structurele racisme en de integratieindustrie.

Ziet u een parallel met de Amerikaanse zwarte burgerrechtenbeweging?

FADIL: De context is helemaal anders. Het enige wat wel vergelijkbaar is, is de manier waarop een bepaalde gemeenschap niet wordt opgenomen in de collectieve geschiedenis. De vraag is hoe je de nationale verbeelding aanpast aan de realiteit. Hoe zorg je ervoor dat een onzichtbare groep toch zichtbaar wordt in de collectieve verbeelding? In de geschiedenisles op school wordt er bijvoorbeeld weinig gezegd over de achtergrond van minderheden, of over de geschiedenis van hun voorouders. Hun feestdagen worden niet op dezelfde manier gevaloriseerd door de samenleving, door de school. En ga zo maar door. Dat zijn allemaal wel parallellen met de strijd van de Amerikaanse burgerrechten-beweging.

Voelt de allochtone burger zich vertegenwoordigd door onze parlementariërs?

FADIL: Daar kan ik niet op antwoorden, aangezien ook bij minderheden alle verschillende politieke opvattingen aanwezig zijn. Het is wel zo dat er in onze parlementen weinig ruimte is voor een radicaal andere kijk op multiculturaliteit. Het rechtse paradigma is zo dominant geworden dat politici daar niet meer tegen willen of kunnen ingaan. Het lijkt tegenwoordig het enige geloofwaardige perspectief. Het is de enige manier waarop je jezelf als politicus aanvaardbaar kunt maken bij andere politici, bij de media en bij een groot deel van het electoraat. Ingaan tegen dat dominante denkkader, dát zou pas van politieke moed getuigen.

U hebt onderzoek gedaan naar de religiebeleving bij mensen van de tweede generatie, wier ouders uit de Maghreb hier naartoe gekomen zijn. Wat heeft dat onderzoek u geleerd?

FADIL: Dat er een breed palet bestaat, een grote diversiteit die niet altijd even zichtbaar is. Voor veel mensen van de tweede generatie is de islam een van de belangrijkste kaders waarmee ze voor zichzelf een identiteit creëren. Maar er bestaan evengoed mensen van de tweede generatie die zich helemaal niet als praktiserende moslim beschouwen of niet gelovig zijn. Nu, veel moslims die zelf niet geloven, zitten wel met een worsteling: als ze zichzelf nadrukkelijk als seculier opstellen, dan hebben ze het gevoel dat ze hun gemeenschap afvallen – omdat de moslimgemeenschap nu eenmaal zwaar onder vuur ligt van de seculiere islambashers. Voor niet-gelovige moslims is dat een gewrongen positie, omdat ze het gevoel hebben dat ze partij moeten kiezen in die polarisatie. Ik maak mij soms zorgen over de opgroeiende jongeren: hoeveel ruimte hebben zij nog om te experimenteren met hun identiteit? Het is heel moeilijk om in de huidige maatschappelijke context op een complexloze manier te experimenteren met het geloof, of met het afvallen van dat geloof. Maar die diversiteit in geloofsopvattingen binnen de moslimgemeenschap bestaat dus wel degelijk.

Het debat wordt momenteel op het scherp van de snee gevoerd, maar is dat uiteindelijk geen goede zaak? Is zo’n debat niet heilzaam voor een samenleving?

FADIL: Er is een debat, ja, allemaal goed en wel. Maar de vraag is: waar leidt het toe? Wat is het netto-effect van het hoofddoekendebat ondertussen? Dat steeds meer scholen de hoofddoek verbieden. Wat is het netto-effect van het debat over huwelijksmigratie? Dat men steeds strengere maatregelen voorbereidt. Het debat dient momenteel dus vooral om disciplineringsmechanismen te legitimeren. De slotsom is altijd dat minderheden stevig in het gareel moeten worden gehouden. En dat is geen eerlijk debat. Misschien is het een vorm van onderhoudend amusement voor bepaalde intellectuelen, maar de mensen over wie het debat gaat, ondervinden er wel de gevolgen van. Het is niet zomaar onschuldig wat er vandaag allemaal wordt gezegd over de islam, over moslims, over minderheden. Geen wonder dat heel wat mensen zich hier niet langer thuisvoelen, zich hier niet welkom voelen. Of dat autochtonen een verwrongen beeld hebben van hun islamitische medeburgers. Als we effectief een grotere sociale cohesie willen nastreven, dan moeten we in de eerste plaats letten op de manier waarop het debat wordt gevoerd.

DOOR JOëL DE CEULAER / FOTO’S DIMITRI VAN ZEEBROECK

‘Blijven we vasthouden aan een pedagogisch project dat de eentaligheid van kinderen als de norm neemt, of vertrekken we vanuit de realiteit?’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content