De “Universele Verklaring van de Rechten van de Mens” werd goedgekeurd op 10 december 1948. Ze belijdt het geloof in de menselijke waardigheid.

De Tweede Wereldoorlog had net het bewijs geleverd dat de voordien gangbare manier om de internationale betrekkingen te beheersen, over de hele lijn had gefaald. De kwetsbaarheid van individuen en volkeren tegenover de georganiseerde barbarij had de behoefte aan een nieuwe structuur overduidelijk aangetoond.

Tegen die achtergrond zou de idee van een Organisatie van de Verenigde Naties (opnieuw) veld winnen. Een organisatie met als opdracht de vrede en de internationale veiligheid te handhaven en het respect voor de elementaire rechten van de mens te bewerkstelligen.

Van in het begin – tijdens de derde zitting van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties – werd de Universele Verklaring omschreven als “het gemeenschappelijke ideaal dat alle volkeren en alle staten zouden moeten nastreven”. Met deze verklaring voor ogen zouden alle “individuen en alle segmenten van de maatschappij zich moeten inspannen om door middel van onderwijs en opvoeding, het respect voor die rechten te ontwikkelen en, door geleidelijke maatregelen op nationaal en op internationaal vlak, de erkenning en de universele en daadwerkelijke toepassing ervan te verzekeren”.

Als “gemeenschappelijk ideaal” heeft de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens dus geen juridische draagwijdte.

Bij de stemming, in de Algemene Raad in 1948, hebben alle communistische staten zich overigens onthouden uit protest tegen de “individualistische” filosofie achter de Verklaring. De burgerlijke en politieke rechten kregen volgens hen te veel aandacht, vergeleken bij de economische en sociale rechten, waaraan nauwelijks vijf artikelen werden besteed.

De onthouding van de communistische staten zou een spanningsveld blootleggen dat tot op heden als een rode draad door de geschiedenis van de mensenrechten loopt. De burgerlijke en politieke rechten – exponenten van het maatschappijbeeld van de periode van de Verlichting – worden de rechten van de “eerste generatie” genoemd. Ze leggen de staat een verbod op tot inmenging in bepaalde domeinen van het leven van de burger. Klassieke voorbeelden: het recht op leven, de vrijheid van gedachte, van mening en van meningsuiting…

De economische, sociale en culturele rechten – de rechten van de “tweede generatie” – leggen de staat precies de plicht op om op te treden, teneinde de ongelijkheden op te heffen of te verzachten. Die bekommernis om de sociale rechtvaardigheid komt onder meer tot uiting in het recht op arbeid, het recht op sociale zekerheid, op opvoeding, op gezondheid…

DE MENSENRECHTEN ZIJN ONDEELBAAR

Bij het tot stand komen van de Verklaring en ook daarna nog – tijdens de Koude Oorlog – bleef er een duidelijke scheiding in de geesten bestaan: de liberaal-kapitalistische wereld wierp zich op als de vurige pleitbezorger van de burgerlijke en politieke rechten, terwijl de communistische en socialistische landen opkwamen voor de sociale en economische rechten. Ook nu de “socialistische” staten zich bekeren tot de vrijemarkteconomie, blijft de kwestie van de “achterstelling” van de tweede-generatierechten een steeds wederkerend thema. Vooral vanuit de derde wereld wordt een en ander geregeld ter sprake gebracht. Maar ook in de westerse wereld maken sociale tragedies, zoals bijvoorbeeld de sluiting van Renault-Vilvoorde, pijnlijk duidelijk dat de sociaal-economische rechten in de praktijk weinig voorstellen. Het blijft meer dan ooit een uitdaging om een juist evenwicht te vinden tussen beide categorieën van mensenrechten.

Na het tot stand komen van de Universele Verklaring, was het zaak om teksten op te stellen die de staten zouden binden. Na bijna twintig jaar moeizaam werken, werden in 1966 twee internationale pacten boven de doopvont gehouden: een met betrekking op de burgerlijke en politieke rechten en een ander met betrekking op de economische, sociale en culturele rechten. Die pacten geven de principes uit de Universele Verklaring een juridische draagwijdte.

De optie om voor elke categorie van rechten een specifiek pact in het leven te roepen, verschaft de staten de mogelijkheid om, indien gewenst, slechts één van de pacten te ondertekenen.

De radicaal verschillende accenten die door beide “kampen” worden gelegd, mogen ons niet doen vergeten dat de mensenrechten ondeelbaar zijn; met andere woorden dat er geen echte menselijke vrijheid mogelijk is zonder sociale rechtvaardigheid. En vice versa…

Deze reeks is een gemeenschappelijk initiatief van de Liga voor de Rechten van de Mens, Amnesty International Vlaanderen, Artsen zonder Grenzen, Oxfam-Solidariteit en de redactie van Knack.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content