Zit de kerk op goud? Geert Delbeke, oud-medewerker van de Katholieke Televisie- en Radio Omroep (KTRO), zoekt een antwoord op die vraag in zijn pas verschenen boek ‘Het geld van de kerk’.

In zijn inleiding merkt Delbeke (66) wat ironisch op dat hij de benaming ‘kerk’ niet heeft willen monopoliseren, maar dat het aantal pagina’s van het boek nu eenmaal waren beperkt. Daarom zet hij van bij het begin de krijtlijnen uit: ‘kerk’ wordt hier gehanteerd als afkorting van ‘rooms-katholieke kerk’.

Is die kerk nu puissant rijk, zoals vaak wordt gehoord? Of toch veeleer arm, helemaal in de geest van de geloften die religieuzen vaak moeten afleggen? Waarheid en fictie verdringen elkaar vaak. Is het boek over het geld van de kerk ontstaan uit irritaties over vele kwakkels die Delbeke hebben bereikt?

‘Nee. Bij de KTRO wilden we een tiental jaar geleden al een aantal programma’s maken rond dat onderwerp. Omdat geld een belangrijk thema is. Maar algauw bleek het antwoord zo ingewikkeld dat één uitzending te oppervlakkig zou zijn, terwijl we het niet verantwoord vonden om heel wat van onze schaarse zendtijd te besteden aan één onderwerp.’

‘Maar de idee bleef leven en gedurende zes à zeven jaar bleef ik informatie verzamelen rond de financiële situatie van de kerk in België en in een aantal Europese landen. Pas nadat ik met pensioen was gegaan, had ik de tijd om die informatie te klasseren en er een lijn in te krijgen.’

Delbeke heeft zijn boek opgesplitst in drie delen. Het eerste deel behandelt de geschiedenis van het financieringsstelsel van de organisatie ‘kerk’. Het Belgische systeem is gebaseerd – zoals dat hier te lande met wel meer zaken het geval is – op de napoleontische wetgeving. In dit deel brengt de auteur ook enkele termen aan die in onze taal geen betekenis meer hebben of een andere betekenis hebben gekregen.

De lezer krijgt ook heel wat wetenswaardigheden over de kerk aangereikt. Bijvoorbeeld waarom de minister van Justitie bevoegd is voor de erediensten. Of wat een kerkfabriek nu eigenlijk is en wat zij doet. En in een tijd waarin begrippen als pastoor, deken of kapittel geen vanzelfsprekendheden meer zijn, kan de woordenlijst achterin het boek zijn nut hebben.

In dit deel sneuvelen voorts enkele mythes. Bijvoorbeeld dat kardinaal Godfried Danneels de baas van de Belgische bisschoppen zou zijn en dat de Franse Revolutie de scheiding van kerk en staat heeft gecreëerd.

Het is een vlot, zij het wat docerend geschreven deel, waaruit kan worden geconcludeerd dat de hele geschiedenis van de kerk doordrongen is van discussies over geld. Vanuit de kerk zelf is via concilies geprobeerd paal en perk te stellen aan diverse mistoestanden en een eenvormige en controleerbare regeling op te dringen. Binnen de kerk groeiden overigens ook tegenbewegingen, die terug naar de oorspronkelijke armoede wilden. De reformatie is begonnen op basis van discussies over geld. Geld was dus wel degelijk belangrijk.

Duidelijk is ook hoe de macht van de kerk in de loop van de geschiedenis sterk is geslonken. Daarin speelde – en speelt – de politiek een belangrijke rol. Die heeft zijn invloed op de financiering van de kerk en dus op het geld.

FLEXIBILITEIT

Het tweede en meest lijvige deel gaat over de ingewikkelde structuur en de huidige financiering van de kerk. Daarin is een apart hoofdstuk opgenomen over de kloosters en abdijen, die op hun beurt een aparte structuur hebben.

De lezer merkt dat ‘de bonte wereld’ van ordes, congregaties en kloosters niet alleen de last van de geschiedenis torst, maar ook vrij flexibel omspringt met het tekort aan nieuwe leden en de gevolgen van een snelle vergrijzing.

Een bijzonder leuk stukje daarin gaat over de afschaffing van parochiekerken en de reacties daarop van parochianen en niet-kerkelijken. De auteur gaat uitvoerig in op de situatie in Charleroi, waar een onderzoek werd gedaan naar wat de bevolking dacht over het afschaffen van een aantal kerken. De resultaten waren onthutsend: de ondervraagden – van wie de meerderheid helemaal niet katholiek was – verzette zich heftig tegen het sluiten of afbreken van de kerken.

Dit tweede deel van het boek heeft een technischer karakter, maar blijft door de mengeling van theorie en praktijkvoorbeelden vlot leesbaar. Opvallend is dat de auteur in dit deel – dat volledig over inkomsten en uitgaven gaat – niet in een defensieve houding vervalt. Integendeel, het blijft een wat droog maar helder betoog over de geldstromen binnen de kerk, inclusief de belastingen en de lonen van de kerkelijke bedienaren.

Eigenlijk geeft het boek antwoorden op de vragen: waar komt het geld vandaan, waar gaat het geld naartoe, wie controleert de inkomsten en de uitgaven?

De auteur heeft bisdommen, kloosters en congregaties afgedweild om de gegevens te verzamelen. Delbeke: ‘Maar de hoofdbrok van de cijfers komt natuurlijk uit een studie van Jean-François Husson. Die specialist in gemeentelijke financiën maakte voor het Centre de recherche et d’information socio-politiques (CRISP) een uitgebreide studie over de financiering van de erediensten en van de georganiseerde vrijzinnigheid in ons land. Die studie is verschenen in 2001 en is voor iedereen toegankelijk.’

‘Maar bij het veldwerk, voor de lokale kerk, was de belangrijkste hindernis dat de meeste mensen dat aspect onbelangrijk vonden, omdat de kerk voor hen draait om de evangelische boodschap en niet om geld. Maar juist daardoor wordt de indruk gewekt dat er iets te verbergen valt. En dat is niet zo: de cijfers zijn bekend. Iedereen kan ze nagaan. En dat hoort ook zo: het gaat om gemeenschapsgeld en de besteding ervan moet transparant zijn. Ik had ook niet de bedoeling om aantijgingen te weerleggen of me te mengen in de discussie of katholieken al dan niet te veel subsidies krijgen. Ik wilde gewoon tonen hoe de portemonnee van de kerk in elkaar zit. En dat is al ingewikkeld genoeg.’

DE BUREN

In het derde deel wordt een vergelijking gemaakt met de situatie in enkele andere Europese landen. Kort maar helder wordt uitgelegd hoe de kerkfinanciering in Italië, Frankrijk, Duitsland en Nederland is geregeld. Ook dáár is die historisch gegroeid en daardoor anders dan in België.

Dit deel is zeer summier gehouden. Delbeke: ‘Over elk van die landen zou je een lijvig boek kunnen schrijven. Maar dat is natuurlijk niet de bedoeling geweest. Die buitenlandse stukken moeten de mensen aan het denken zetten over onze situatie. Want het debat bestáát natuurlijk. Binnen en buiten de kerk.’

Door die vergelijking wordt inderdaad een en ander duidelijk. Niet alleen dat historische achtergronden vaak de lokale situatie bepalen, maar ook de noodzaak van een zo groot mogelijke openheid. ‘We weten bijvoorbeeld uit Nederland dat die grote openheid heeft geleid tot meer betrokkenheid van de parochianen bij hun kerk’, zegt Delbeke. ‘Vanuit katholiek oogpunt kan openheid alleen maar helpen. En dat weten de mensen binnen de kerk ook.’

Misjoe Verleyen

Het geld van de kerk, Uitgeverij Davidsfonds, 290 blz., a 29,95.

‘Het gaat om gemeenschapsgeld en de besteding ervan moet transparant zijn.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content