De Gouden Zaal van het Weense Musikverein geldt als een van de beste concertruimten ter wereld. Vanwaar haar aparte akoestiek ?

Karlsplatz 6, het gebouw van de Gesellschaft der Musikfreunde, hartje Wenen. In de Grosser Musikvereinssaal dirigeert de Fransman Georges Prêtre zich druipend aan Richard Wagner ?Siegfried-Idyll? en ?Die Walküre?. De romantische zeventiger sist naar de muzikanten, blaast, dreunt op de bok. De zaal zit vol en vangt de geringste uithaal op tot in de nok. Tenor Frederic Kalt doet zijn best om zo discreet als het kan een slok water te drinken.

De voorste rijen zien beekjes zweet ontspringen op de boezem van sopraan Deborah Voight. De honderd kunstenaars van en rond de Wiener Symphoniker oogsten tien minuten applaus. Niet mis.

Zo mogelijk nog bekender dan de Symphoniker zijn de Wiener Philharmoniker, de thuisclub in het Musikverein-gebouw. Twaalf tot vijftien jaar wachten om een jaarabonnement op het dertigtal concerten van de Philharmoniker te bemachtigen, behoort tot de ritus in de Oostenrijkse hoofdstad. ?Wie in 2000 hun nieuwjaarsconcert wil bijwonen, heeft zijn plaats nu al besteld,? zegt een fan. ?Televisie of cd vallen natuurlijk goedkoper uit dan een ticket voor het Neujahrskonzert. En wie bij andere gelegenheden in het Verein een paar duizend frank achterliet, kan het evenement wel verinnigen bij het beluisteren van de plaat. Maar echt is anders.?

Voorin de zaal, tussen de balkons, hangen fijne draden met minimicrofoons, ten behoeve van de tientallen tv- en cd-opnamen die ieder jaar de wereld rondgaan. Waarom verkiest de muziekbusiness de Gouden Zaal uit 1870 boven veel andere concertruimten, die met recenter achitectonisch weten en nieuwer materiaal zijn opgetrokken ? ?Keulen bouwde een zaal gelijk met de Rijn. Een suppoost moet er de rollerskaters van het dak jagen, ze moeten er het verkeer omleggen, voor er aan een opname kan worden begonnen,? lacht een geluidstechnicus.

DE KARIATIDEN ZIJN HOL EN VAN BLIK

Uitleg over de akoestiek in de Grote Zaal ? Gids van het Musikverein, Irene Koller, laat ons op een ochtend meelopen met een groepje Japanners uit de muziekbranche. Die gnuiven bij haar opwarmingsverhaal over de gezworen vijanden Johannes Brahms (1833-1897) en Anton Bruckner (1824-1896). Nieuwlichter-stedeling Brahms en conservatief-provinciaal Bruckner overgoten elkaars composities met cynische kritiek. De twee pleegden in hetzelfde Gasthaus te eten, maar op verschillende tijdstippen. Toen ze een keer samen aan tafel werden geloodst, converseerden ze uitsluitend over de kwaliteit van de Knödel.

We volgen de weg die dirigenten en zangers naar de orkestvloer van de Grote Zaal leidt. Een vertrek van vijf meter lang bij twee meter breed, tussen twee deuren, vormt de ultieme sluis. Tussen de spiegelwanden corrigeren de gladiatoren nog wat aan hun haar en kledij, voor de duik in de arena. ?Mochten ze op deze plek een voet breken, ze zouden het niet eens merken. Zo sterk is hun concentratie gespitst,? vertelt Koller. ?Sopraan Christa Ludwig liep tweehonderd keer door deze gang. Ze beweerde maar drie keer helemaal tevreden over zichzelf naar huis te zijn teruggekeerd, zoals ze bij het opladen van haar concentratie al had voorvoeld.?

De gids klapt in haar handen in de lege zaal. Er volgt een lichte echo, wat zich nooit voordoet als de ruimte vol zit. Want tweeduizend toeschouwers dempen dan mee de trillingsgolven. Daartoe dienen ook de tientallen kariatiden, de vrouwenbeelden tegen de wand. Ze zijn hol en van blik. ?Aanvankelijk stonden ze vier meter verder naar het midden. De kariatiden moesten de balkons stutten. In 1911 werden ze vervangen door dunnere, metalen schoorzuilen. Bij de ombouw van toen kreeg de zaal haar gouden akoestiek. De klankgolven glijden nu langs de gipsen muren, buigen om de kariatiden heen. Het gips, het zeteltextiel, de bezoekers zuigen het geluid op. Een klankgolf sterft na twee seconden bij de achterwand van de zaal, zonder storende naklank achter te laten.?

De muren zijn niet rechtstreeks met het dak verbonden. Het houten plafond, beschilderd met Apollo en zijn muzen, rust zelfs niet op de muren : het hangt in de zaal. De parketvloer is aangebracht op eiken dwarsbalken en daaronder ligt een hol, houten ruim van 1 meter 80 diep. Die klankkast is 60 meter lang bij 30 meter breed, zo groot als de zaal zelf. Een hypothese wil dat een opgedroogde rivierarm van de Wien, die tussen het Musikverein en de Karlskirche loopt, de akoestiek nog zou verfijnen. Maar die bewering doen architecten en muziekdeskundigen af als onzin.

?Japanners speelden ooit met de gedachte de zaal in hun land na te bouwen. Ze beseften op tijd dat je iets als de Notre-Dame niet kan verplanten,? zegt Koller. ?Het gaat om een levend geheel, een symbiose van materiaal, mensen en elementen in een massaal architecturaal geheel. Neem de luchtvochtigheid. Gedurende 127 jaar plooide de zaal zich moeiteloos naar winterse en zomerse omstandigheden. Nergens barstte het hout. Twee jaar geleden installeerden we met de grootste omzichtigheid een klimaatregelingssysteem, dat bij elke toevloed van publiek drie uur wordt aangezet. De roosters van de airconditioning zijn aangebracht in de stootborden van de trappen. Tijdens de pauze klappen we de raampjes bij de zoldering open. Er gebeurde nog niets onheilspellends door de toevoeging van luchtregeling aan de biotoop, maar we blijven op onze hoede voor het verstoren van het zo lang succesvolle evenwicht.?

De naaldhouten orkestvloer zit vol putjes en ziet er sleets uit. Maar het is nog altijd de originele, uit 1870. De orkesttreden, boven alweer een holle ruimte, kunnen worden uitgebreid. Bij grote koorbezetting of bij uitvoering van symfonisch werk van Dmitri Sjostakovitsj. Het monumentale orgel siert een hele wand en roept vanzelf Johann Sebastian Bach op. Terzijde : de Gentenaar Philippe Herreweghe, een psychiater van opleiding die via Parijs naar het muzikale firmament doorstoot, staat in de paasperiode geprogrammeerd met de ?Johannespassion? van Bach. Op 22 en 23 maart dirigeert hij in de Gouden Zaal de Wiener Philharmoniker en het Gentse Collegium Vocale.

We belanden op het hoogste balkon. ?Luister,? gebiedt Koller. ?U kan het gedempte gesprek van de twee bodes daar beneden volgen. Zelfs gefluister dringt tot vijftig meter ver door. Zangers zeggen dat de klanken als het ware uit hun mond worden gerukt. Op de orkestvloer horen ze zichzelf slecht, maar de toeschouwer hoort alles perfect. Een probleem voor orkesten die onze zaal niet gewoon zijn. Ze kunnen niet om tests en repetities heen. Het Philadelphia Orchestra trad hier een keer zonder proefstomen aan en het was eraan te horen.?

De balkons zijn opgesmukt met bustes van voor 1870 overleden componisten. ?Bach, maar geen Brahms dus. De vergankelijkheid van waardeoordelen blijkt uit de rij. De naam van sommige geportretteerden klinkt muziekliefhebbers onbekend in de oren.?

Of de zaal te lijden had onder de bombardementen van 1945, wil een Japanner weten. ?Een enkele bom sloeg linksvoor een krater in het dak. De vensters en de luchters lagen aan diggelen. Swarovski, de fabrikant van luxeglas en sierraden, maakte na de Tweede Wereldoorlog de huidige lusters. Een hele tijd later geraakte dirigent Leonard Bernstein met de Philharmoniker eens een paar seconden van de wijs ter wille van een dreun ; een aardbeving, maar die richtte geen schade aan.?

DE ARCHITECT KWAM UIT DENEMARKEN

Herbert von Karajan vond de Gouden Zaal de beste concertruimte ter wereld, zoals het een artistiek directeur van de Gesellschaft der Musikfreunde betaamt. Maar vele niet-betrokken partijen deelden en delen zijn mening, zonder zich al te lang af te vragen waar de kwaliteiten van de zaal vandaan komen. Ook de huidige vice-president van het Musikverein, baron Dieter Kriegs-Au, de verantwoordelijke voor de toestand van het gebouw, weet daarover niets meer te vertellen dan gids Koller. Of de Technische Universiteit van Wenen al onderzoek deed naar het fenomeen ? Neen. Of daarom al gevraagd is ? Niet bij zijn weten.

Het verschijnsel ontspruit veeleer aan het toeval en aan de intuïtie van de Deen Theophil von Hansen (Kopenhagen 1813 – Wenen 1891). Hansen was een van de belangrijkste architecten die de Ringstrasse om Wenen uittekenden. Hij ontwierp het Parlement, de Academie voor Beeldende Kunst, de Beurs en das Musikvereinsgebäude, dat in 1867-1869 werd opgetrokken. De Gouden Zaal (zo genoemd vanwege het overvloedige verwerken van een legering van koper en tin, geen bladgoud) goldt als een van zijn meesterwerken. ?De harmonische kleurenpracht schenkt het gevoel in een ideale wereld te zijn beland,? schreef een van zijn tijdgenoten.

In januari 1870 had de eerste muzikale test plaats. Een akoestisch vierluik : vioolconcert (Bach) ; koor en orkest ( Joseph Haydn) ; acapella ( Franz Schubert) en symfonie ( de vijfde van Ludwig van Beethoven). Het gebouw van het Musikverein ging de reputatie achterna, verspreid door de Orfeusmythe die in het voorgevelfronton staat gehouwen Orfeus speelde zo betoverend op zijn lier dat zelfs bomen en rotsen ontroerd raakten. De muzen Literatuur, Zang en Muziek (boven de ingang) onthaalden de volgende jaren een plejade van musici die om de hoek, in Hotel Imperial, pleegden te logeren.

In het gebouw staan nu vijfhonderd concerten per jaar op het programma. Want het telt andere zalen dan de Gouden. De Brahms-zaal met haar zevenhonderd plaatsen wordt onder meer gebruikt voor kamerconcerten en zangavonden. Er is niet in een podium voorzien en er kunnen ten hoogste vijfentwintig muzikanten optreden. De bezoekers komen er ook niet omwille van de akoestiek, maar om te worden gezien.

Gangen leiden naar het atelier van vioolbouwer Otmar Lang (zie kader). Een deel van het gebouw is afgehuurd door pianobouwer Bösendorfer. In de kelders staan kisten gestouwd waarin de instrumenten reizen. Andere onderdelen bevatten het muziekarchief van het Musikverein, dat naar geschatte waarde het vijfde ter wereld zou zijn. Het origineel van de Derde van Beethoven behoort tot de topstukken. Secretaris-generaal Thomas Angyan runt zijn bedrijf, een VZW, met vijftien vaste medewerkers. Een boekhouder weet dat Schubert het eerste honorarium ontving dat de Gesellschaft der Musikfreunde ooit uitbetaalde : honderd gulden.

Dat gebeurde begin vorige eeuw. Om verwarring te vermijden : de Vereniging van de Muziekvrienden is ouder dan het Musikverein-gebouw. Ze werd in 1812 gesticht door directeur Joseph Sonnleithner van het Theater an der Wien (librettist van Beethovens opera Fidelio). De vereniging van edelvrouwen, die in het Belvederekasteel graag concerten hield, vond in hem een secretaris. En op zijn beurt kreeg hij steun los in de familie Habsburg. De Gesellschaft is nu eigenaar van het Musikverein-gebouw, dat wordt verhuurd aan de Philharmoniker.

DE MOEILIJKE GEBOORTE VAN HET SYMFONIEORKEST

In de achttiende eeuw had, bijvoorbeeld, Haydn het geluk te kunnen werken voor de prinsen Esterhazy, die rijk genoeg waren om er in Eisenstadt een privé-symfonieorkest op na te houden. Inmiddels bestonden in Wenen alleen professionele orkesten aan het keizerlijk hof en in theaters. Voor het overige brachten ensembles, deels samengesteld uit amateurs, het werk dat solisten of componisten bij het publiek wilden introduceren. Wolfgang Amadeus Mozart huurde in 1785 het Operaorkest van het Hof voor zes concerten. Beethoven volgde dezelfde werkwijze in 1800, voor de première van zijn Eerste Symfonie. Zijn Negende werd voor het eerst in 1824 uitgevoerd door het Hofoperaorkest, bijgestaan door het Hofkoor en het orkest van de Gesellschaft der Musikfreunde.

Eind de achttiende eeuw ontstond dus de vraag naar, of de drang naar de oprichting van een groot, professioneel orkest buiten de Kroon om. Begin negentiende eeuw zette de Beierse componist en dirigent van het Hofoperatheater Franz Lachner het Künstler Verein op, maar na vier publieke voorstellingen klapte zijn opzet in mekaar. In maart 1842 forceerde Otto Nicolai van het Kärtnertortheater tenslotte de doorbraak met een Grosses Konzert in de Redoutensaal van de Hofburg, het keizerlijk paleis. Hij liet het orkest van het Hofoperatheater aantreden als ?Philharmonische Academie?.

Het ?Philharmonische gedachte? ontlook op grondslag van een viertal hoofdregels. Alleen muzikanten van de Hofoper (nu Staatsoper) kunnen lid zijn van de Philharmoniker. De organisatie is beleidsmatig, artistiek en financieel onafhankelijk. Belangrijke beslissingen worden democratisch genomen, op algemene vergaderingen waaraan alle actieve leden kunnen deelnemen. Een democratisch gekozen comité van twaalf leden staat in voor de administratie.

Het stond gelijk met de revolutie preken, zes jaar voor ze echt losbrak (in 1848 tegen de dictatuur van kanselier Klemens Fürst von Metternich). In de opstandigde jaren verwaterde echter het initiatief. Het kwam pas tot volle bloei na de bouw van het Musikverein. Hans Richter bezorgde de Philharmoniker wereldfaam in de periode 1875-1897 (Wagner koos hem ook uit om in 1876 de volledige ?Ring des Niebelungen? op het Festival van Bayreuth te dirigeren).

Wagner, Giuseppe Verdi, Bruckner, Brahms en Franz Liszt werkten samen met het orkest. Het speelde voor het eerst in het buitenland, op de Wereldtentoonstelling van 1900 in Parijs, onder leiding van Gustav Mahler, de opvolger van Richter. Er ontstonden nauwe banden met Richard Strauss en Arturo Toscanini, voor het nazi-regime de Philharmoniker in 1938 ontbond. Zes leden kwamen om in concentratiekampen.

Na de Tweede Wereldoorlog namen groten als Claudio Abbado de dirigeerstok ter hand. Telkens voor een jaar verkozen door de orkestleden zelf. Voor 1997 is Riccardo Muti herkozen. U zag hem misschien op de televisie in actie gedurende het nieuwjaarconcert.

VROUWEN BESTORMEN NU HET MANNENBOLWERK

Meer dan een eeuw was er niets aan de hand als muzikanten van de Weense Opera ook het petje van de Philharmoniker opzetten. Maar nu vinden de vrouwen het toch al te gortig worden dat ze, op een harpiste na, nog altijd niet kunnen inbreken in het orkest. Statutair mogen ze geen lid worden van de Philharmoniker, terwijl aan de Hogeschool voor muziek zestig procent vrouwen afstuderen. Vrouwelijke afgevaardigden zwaaiden vorig jaar tot in het parlement met de wet over gelijke behandeling om de gang van zaken te keren bij het Musikverein en in de Spaanse Rijschool, de laatste mannenbastions in Wenen.

?Vorstand? Werner Ressel wierp tegen de politieke en publieke druk een dammetje op : ?Waar gaan we heen met musici van beiderlei kunne in onze kring ? Hoe vangen we alle zwangerschapsverlof op ? Een orkest als het onze behoeft continuïteit. Als we vrouwen engageren, moeten we onze talsterkte met twintig procent opvoeren, tot boven de grens van honderd vijftig leden.?

Ressel schermt met het argument dat een privaatrechterlijke onderneming niet is onderworpen aan das Gleichbehandlungsgesetz. Maar als de Philharmoniker musiceren in overheidsdienst, in het orkest van de Weense Staatsopera, geldt de wet over gelijke behandeling wel. De groen-liberale oppositie stelde voor de drie miljoen frank subsidie aan de Philharmoniker te schrappen, een peuleschil voor die van het Musikverein. Maar vervolgens kwam de socialistische kultuurminister Rudolf Scholten eraan met een verordening voor het Staatsopernorchester : voortaan moeten vacatures geslachtsneutraal worden uitgeschreven. En dat deed orkestchef Ressel een octaaf lager zakken : ?Vrouwen, jawel, als er onvoldoende mannelijke opvolgers zijn.?

Aan de ene kant pronken met de veren van democratie avant la lettre en aan de andere kant de grootste bevolkingsgroep uitsluiten, getuigt van een dufheid die de volgende eeuw niet haalt. De Wiener Sängerknaben staan sinds vorig jaar oktober voor het eerst in vijf eeuwen onder leiding van een vrouw. Tot groot leedwezen van de uitstervende traditionalisten liet de nieuwe Dirigentin, Agnes Grossmann, zich ontvallen dat ze zich ook een ?meisjeskoor zeer goed kan voorstellen.? Het onderwerp reikt nog wel een tijd stof aan voor gesprekken aan de bar van het Musikverein. Zo van, komaan, Brahms zette honderd jaar geleden zijn vriendin Clara Schumann toch meteen achter de piano bij het openingsconcert in de tweede zaal…?

Frans Vuga

De Gouden Zaal van het Wiener Musikverein dankt haar naam aan de beschildering met een legering van koper en tin, maar vooral aan haar klankkwaliteit.

Openingconcert op 5 januari 1870. Een test op vier muzikale gebieden.

De Philharmoniker, nog altijd zonder vrouwen. Het orkest hoort zichzelf slecht, maar de toeschouwers horen alles des te beter.

Het plafond rust niet op de muren, maar hangt in de zaal. De kariatiden stonden tot 1911 vier meter van de wand verwijderd.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content