Jacques Sys
Jacques Sys Jacques Sys is een Belgische sportjournalist

De Belgische renners domineren het lopende veldritseizoen. Volgende zondag verzamelen ze in Soumagne voor de nationale titelstrijd. Ex-crosser Rudi De Bie debuteert dan als assistent-bondscoach.

De magere jaren zijn voorbij, België bevindt zich op de veldritladder weer waar het hoort: op de bovenste trede. Maar zelden voordien was de top zo breed als dit seizoen, nooit werden de belangrijke wedstrijden zo door Belgen gedomineerd en geanimeerd als deze winter. Mario De Clercq, de drager van de regenboogtrui bij de beroepsrenners, Sven Nijs, de inmiddels naar het profleger overgestapte en van klasse barstende wereldkampioen bij de beloften en Bart Wellens, een andere ruwe diamant: ze degradeerden de buitenlanders tot figuranten en zorgden voor heroïsche duels die passen in de rijke traditie van deze sport. Door dit bijna verpletterend overwicht bloeit het veldrijden weer als vanouds en is er op alle wedstrijden sprake van een gigantische belangstelling. Dat zal zondag niet anders zijn op het nationaal kampioenschap in het Waalse Soumagne.

De nieuwe opmars van het Belgisch veldrijden heeft ongetwijfeld te maken met de inbreng van bondscoach Eric De Vlaeminck. De zevenvoudige wereldkampioen en beste cyclocrosser aller tijden kneedde de afgelopen jaren het prille talent op de hem eigen wijze. Maar de bijna 54-jarige De Vlaeminck heeft steeds meer moeite met de stress die aan zijn job hangt, met de talrijke buitenlandse verplaatsingen die hem doen missen wat hem na een turbulent leven zo dierbaar is geworden: de familiale geborgenheid. Daarom heeft hij bij de Belgische wielerbond versterking gevraagd en gekregen: sinds 1 januari moet ex-crosser Rudi De Bie hem als assistent bijstaan.

Rudi De Bie (43) toeft al meer dan twintig jaar in dit besloten wereldje. De broer van ex-wereldkampioen Danny De Bie bouwde een fraaie carrière uit, ook al hoorde hij nooit echt bij de elite. “Daarvoor ontbrak het me aan klasse”, weet De Bie die heel zijn carrière lang met respect voor zijn gebreken reed: “Ik probeerde altijd in het begin van het seizoen zoveel mogelijk te winnen, daarop was mijn hele voorbereiding afgestemd. Dat liet me toe om een paar contracten te krijgen voor de grote crossen. Ik wist dat ik daarin toch nooit een hoofdrol kon spelen.”

Toch werd De Bie één keer nationaal kampioen bij de amateurs (in 1988) en won hij een jaar eerder de Superprestigewedstrijd van Asper, de mooiste overwinning uit zijn loopbaan “omdat ik een paar dagen daarvoor door mijn sponsor, Marc-Zeepcentrale, op straat werd gezet op een manier die ik verre van netjes vond.” Maar die topprestatie kon hij weinig herhalen: “Ik moest het hebben van mijn karakter, van mijn doorzettingsvermogen. En ik bokste op een sterke generatie, op een uitzonderlijk kampioen als Roland Liboton, de beste crosser tegen wie ik reed. Ik heb nooit een renner gezien met zo’n indrukwekkende combinatie van kracht en klasse als Liboton. Eigenlijk heeft hij ondanks vijf wereldtitels veel te weinig uit zijn mogelijkheden gehaald. Zijn omgeving is voor hem altijd een rem geweest op zijn carrière. Hij had nooit in de gaten dat de mensen die rond hem hingen, hem niet steunden maar van hem wilden profiteren.”

In navolging van vele andere veldrijders zocht Rudi De Bie de afgelopen jaren zijn toevlucht tot het mountainbiken. Hij geraakte gefascineerd door deze discipline waarin het uiterste van het lichaam wordt gevraagd. De Bie: “Als cyclocrosser moet je één uur lang alles uit het lichaam persen. In wezen bestaat een veldrit uit een lange, explosieve inspanning. In het mountainbiken duurt die inspanning drie uur. Je moet heel vlug van start gaan en vervolgens toch iets doseren. Daarom is het veldrijden een goeie basis: omdat je leert sturen, omdat je leert diep gaan.”

Het blijkt Rudi De Bie goed te liggen: in de herfst van zijn carrière werd hij vorig jaar wereldkampioen in het Canadese Mont St. An. Veel eerder al had de Belgische wielerbond overwogen om zijn ervaring ten dienste te stellen van de veldrijders en de mountainbikers. Dat is nu, na tal van vergaderingen en discussies, gebeurd. Rudi De Bie is sinds 1 januari de assistent van Eric De Vlaeminck en draagt, samen met José De Cauwer, als bondscoach de verantwoordelijkheid over de mountainbikers. Maar dat laatste doet hij dan wel in combinatie met zijn eigen carrière. Waarmee De Bie het wel heel druk krijgt: hij is overdag ook nog werkzaam als bouwvakker.

Rudi De Bie: Ik vind het heel belangrijk dat ik als mountainbiker kan doorgaan, omdat ik denk dat ik dan veel beter zal kunnen functioneren als bondscoach. Wat is vaak het probleem in deze job? Je staat langs de kant, je weet nog wel wat er gebeurt, maar je voelt het niet meer. Terwijl ik precies zal kunnen tonen hoe het moet. Al begint dat werk maar vanaf maart, april. Nu ligt het accent op het veldrijden.

Wat wordt je belangrijkste taak?

De Bie: Ik ga me vooral bezighouden met het trainen van juniores en beloften. Ik ben met die gasten de afgelopen maanden een paar keer op stage geweest, ook al ben ik officieel pas op één janauri met die job begonnen. Heel belangrijk is dat je die jongeren voor overdaad behoedt, dat is nog altijd de grootste fout die wordt gemaakt. Als ze goed rijden, willen ze vaak nog een tandje bijsteken, ook als het niet meer kan. Nu heb je door die hartslagmeters wel de mogelijkheid om dat goed te controleren, maar de meesten hebben de neiging om zich te forceren. Het belangrijkste is en blijft nog altijd dat je traint op je gevoel, dat je luistert naar je lichaam. Daarom moet je al die trainingsschema’s relativeren. Als je ochtendpols te hoog is, dan heeft het geen enkele zin om hard te trainen, dan moet je bijsturen. Ik merk dat de flexibiliteit om een bepaald programma aan te passen nog altijd onbreekt. Ze willen altijd maar meer doen.

Terwijl je vaak hoort dat er in België te weinig wordt getraind.

De Bie: Naar mijn idee wordt er te eenzijdig getraind, dat is de grote fout die ook wegrenners hier nog altijd maken. Jongeren zijn te veel gefixeerd op die fiets. Ze ontspannen zich te weinig, ze beoefenen geen andere sporten. Het is altijd maar trappen en trappen. Met als gevolg dat het lichaam zich niet mee ontwikkelt, dat wielrenners geen kracht krijgen in hun armen, wat vooral in het veldrijden heel belangrijk is. Er zijn er nog altijd die nooit aan stretching doen, terwijl je daarmee toch blessures vermijdt. Ondanks alle nieuwe methodes wordt er nog te conservatief getraind, je merkt dat tijdens zo’n stage heel goed. Belangrijk voor een jonge renner is dat je op een speelse manier al je spieren ontwikkelt. Je moet je amuseren, gaan zwemmen, een partijtje badminton spelen, het kan allemaal geen kwaad. Ik constateer dat bijvoorbeeld bij Sven Vanthournout, de beste junior van dit moment, een kanshebber op de wereldtitel. Dat is iemand die heel afwisselend traint. Als je altijd met die fiets bezig bent, leidt dat op de duur tot overconcentratie. Vaak wordt dat van thuis uit aangemoedigd, daar wordt veel mee stuk gemaakt. Ook dat blijft een probleem in de wielersport: de prestatiedrang van de ouders is vaak groter dan deze van de renners zelf.

Het neemt niet weg dat het Belgisch veldrijden op dit moment in weelde baadt.

De Bie: Het gaat zelfs te goed, we zijn te verwend. Als iemand in een grote wedstrijd wat minder op dreef is, dan staat er een andere klaar om de fakkel over te nemen. Het is duidelijk dat de ene zich aan de andere optrekt. Als je ziet dat iemand als Marc Janssens nu een hoop ereplaatsen verzamelt en dat dit in stilte voorbijgaat. Tot voor twee jaar zou alle publiciteit nog naar hem zijn gegaan. Dat zegt alles over de ommekeer.

Er is sprake van een heel sterke generatie. Met Sven Nijs als vaandeldrager.

De Bie: Nijs is technisch briljant. De gestroomlijnde manier waarop hij op zijn fiets zit, dat is heel mooi om zien. Maar hij kan op andere vlakken nog verbeteren. Zeker qua kracht: hij moet lichamelijk groeien, hij is nog maar 22 jaar, hij gaat op natuurlijke basis nog sterker worden. Sven is nog een jongen, hij is nog geen kerel. Vandaar dat hij op een gegeven moment een lichte inzinking kende, heel logisch, hij stond er al van de eerste wedstrijd. Heel belangrijk bij Sven Nijs is dat hij kan terugvallen op een heel rustige omgeving: echt kalme mensen, het ene woord niet harder dan het andere. Het is ideaal om zo te kunnen opgroeien. Want daardoor voel je de stress veel minder. Dat zag je nu heel goed bij Sven: in de periode dat hij minder reed, verviel hij niet in paniek. Bovendien heeft hij met Rabobank voor de ideale sponsor gekozen. Hij kan terugvallen op Adri van der Poel die voor hem een heel goeie leermeester is en die heel duidelijk bereid is zijn ervaringen door te geven. Terwijl hij vroeger altijd de indruk gaf dat die rol hem niet zou liggen. Sven kan in die ploeg ook in alle rust een aantal wegwedstrijden afwerken, etappekoersen van zes, zeven dagen waarin je beter wordt zonder dat ze je druk opleggen.

Als je zegt dat Nijs meer aan kracht moet bijwinnen, betekent dit dan dat hij een seizoen zonder verzwakking moet kunnen doorkomen?

De Bie: Dat is heel moeilijk, alleen Roland Liboton is daar ooit een keer in geslaagd. Het seizoen is te zwaar om constant op hoog niveau te rijden. Zeker ook door de manier waarop deze discipline evolueerde: de omlopen zijn sneller, er wordt dus ook veel sneller gereden. En er wordt ook anders getraind. Als je hoort dat er in deze periode nog renners zijn die tweehonderd kilometer op de weg trainen: toen Roger De Vlaeminck destijds tijdens het cyclocrossseizoen honderd kilometer op de weg reed, verklaarden ze hem voor gek. De intensiteit ligt in de wedstrijden veel hoger, dat is toch het grote verschil met vroeger: je kan je niet meer veroorloven om ook maar even stil te vallen. Een topconditie duurt nooit langer dan zes, zeven weken. Het komt erop aan die goed te plannen, niet te scherp te beginnen en je op een gegeven moment wat in te tomen. En belangrijk is dat je in die periode gezond blijft. Want ziekte, dat blijft in deze sport de grootste vijand. En vanaf het moment dat je op je minimum gewicht staat, ben je heel gevoelig voor infecties, zeker omdat je altijd in wisselvallig weer moet rijden.

Sven Nijs is het paradepaard van een nieuwe lichting. Maar Bart Wellens moet bij momenten niet veel voor hem onderdoen.

De Bie: Bart is een heel ander type, veel uitbundiger, zot is voor hem niet zot genoeg. Als veldrijder zit hij ook heel anders in mekaar: ofschoon hij twee jaar jonger is dan Nijs heeft hij veel meer natuurlijke kracht. Als je ziet welk verzet hij ronddraait: hij voelt zich sterk en hij gebruikt dat gewoon, ook al liep hij al een paar keer met zijn hoofd tegen de muur. Dat kan geen kwaad, dat hoort bij je groeiproces, zo word je sterker, zo verleg je je grenzen. Belangrijk is ook de manier waarop hij met druk omgaat, heel los.

Ook Mario De Clercq heeft als regerend wereldkampioen kennelijk geen last van die stress.

De Bie: Mario toont welke mentale stimulans het geeft als je die regenboogtrui draagt. Ik heb dat vroeger bij mijn broer ook gezien. Plots is dat zelfvertrouwen zo groot, je gaat naar een cross, je staat daar in die trui en je denkt: er kan me niets meer overkomen. Het verbaast me absoluut niet dat Mario De Clercq dit peil haalt. Want al als wegrenner zag je dat hij heel hard kon fietsen. Alleen: hij leverde die inspanningen in dienst van een ander. Toen hij ging crossen, zag je meteen dat hij daar voldoende inhoud voor had. Hij moest alleen een zekere basis verwerven. Die scherpe kantjes zijn er nu af: hij stuurt beter, hij maakt geen fouten meer bij het op- en afspringen. Maar hij heeft vooral de andere manier van trappen onder de knie gekregen. Op de weg moet je altijd maar dat groot verzet ronddraaien, stampen en blijven stampen. Terwijl het veldrijden heel anders is. Je moet constant omschakelen van een groot naar een klein verzet. Die bruuske tempowisselingen, die moeten de benen kunnen verwerken. Ook de overgang van het lopen naar het rijden, je moet dan meteen weer goeie benen hebben. Hij heeft daar heel hard aan gewerkt. Want Mario heeft die gedrevenheid om te willen trainen, de drang om te willen presteren. Hij legt zich dat gewoon op. Dat is bijvoorbeeld het probleem van iemand als Erwin Vervecken die ook over heel veel talent beschikt maar het fanatisme mist, de ambitie om er in iedere koers te willen staan.

En dan word je vaak weggekegeld.

De Bie: Omdat het niveau zo verschrikkelijk hoog ligt. Je merkt ook dat alle veldrijders heel compleet zijn, dat de toppers niet langer specialisten zijn van bepaalde omlopen, dat ze zowel in het zand als op een verhard parcours voor een vrijwel identieke prestatie zorgen. Alleen de onderlinge sfeer is de afgelopen jaren niet veranderd. Het veldritwereldje blijft een grote familie: zonder naijver, maar met heel veel wederzijds respect. Dat heeft me altijd zo aangesproken in dit milieu: de harde en eerlijke strijd die je in deze vriendschappelijke sfeer altijd weer kan en mag leveren.

Jacques Sys

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content