Dirk Draulans
Dirk Draulans Bioloog en redacteur bij Knack.

Vorig jaar de dioxinecrisis, dit jaar de gekkekoeienziekte. De Belg sukkelt met de veiligheid van voedsel. Hoe reëel is het risico? Een gesprek met voedingsconsultant Piet Vanthemsche.

Het was een bewogen jaar voor dierenarts Piet Vanthemsche, die in 1986 na zes jaar privé-praktijk in het hart van de West-Vlaamse veesector naar het ministerie van Landbouw overstapte. Hij werd kabinetschef van minister van Landbouw Karel Pinxten (CVP) en kwam midden in de storm van de dioxinecrisis terecht. Begin dit jaar stapte hij uit de ambtenarij, uit verontwaardiging over de manier waarop de parlementaire onderzoekscommissie Dioxine zijn ambtenaren schoffeerde. Hij richtte het bureau PVT Consult op, dat bedrijven en beroepsfederaties over voedselveiligheid adviseert. Vanthemsche is dus de juiste man om een oordeel te vellen over de ware aard van de vele gevaren die de Belgische consument lijken te bedreigen.

Was het moeilijk om als ambtenaar opnieuw naar de privé-sector te stappen?

Piet Vanthemsche: Nee hoor. Ik stelde snel vast dat de wereld niet rond ministeries draait en dat het bedrijfsleven anders tegen het concept van de voedselveiligheid aankijkt dan de administratie.

De ene legt normen op, de andere…

Vanthemsche: …probeert eronderuit te geraken? Dat is wat te simpel. Je moet er wel van uitgaan dat bedrijven uit een welbegrepen eigenbelang handelen. Het afleveren van een veilig product is welbegrepen eigenbelang, al was het maar door de aansprakelijkheid. Ook commercieel is het voor bedrijven vitaal om op een consistente manier een veilig product af te leveren.

Hoe verhouden hun ideeën over voedselveiligheid zich tot die van de overheid?

Vanthemsche: De tijd is voorbij dat een bedrijf individueel besliste aan welke specificaties een product moest voldoen. Dat doet nu de markt, de afnemers. In de jaren vijftig was de landbouw de sterkste schakel in de voedselketen. Boeren vormden een belangrijk deel van de bevolking en in de strategische beslissingen die Europa toen nam, was voedselvoorziening een topprioriteit, want er was onvoldoende aanbod. Boeren zaten in een vraagmarkt en bepaalden wat er geproduceerd werd. Nu is de distributiesector de grote macht. Daarin opereren gigantisch grote bedrijven die een centrale aankooppolitiek voeren, waarin de nadruk sterk op veiligheid ligt, maar ook op dierenwelzijn en verantwoorde productiemethodes. Zelf dwingen ze de hele keten om hun normen te volgen, tot de boer en de producenten van veevoeder toe. Daarom is het nu meer dan ooit noodzakelijk dat boeren over landbouworganisaties beschikken om hun belangen te verdedigen: ze raken sociaal, economisch en maatschappelijk in de verdrukking.

Veiligheidsnormen werden dus een aspect van vraag en aanbod?

Vanthemsche: Inderdaad. Sommige merken worden gecreëerd en gepromoot op grond van voedselveiligheid. Er zijn distributieketens die zich op biologische landbouw profileren. Dat is grotendeels uit commercieel oogpunt. Vanuit dat eigenbelang ontstond een heel privaat systeem van kwaliteitsgaranties.

Toch blijven de mensen bang, hoewel onze voeding veiliger is dan ooit.

Vanthemsche: Wij leven in een zeer welvarend deel van de wereld. In de jaren vijftig ging ongeveer de helft van een gezinsbudget naar voeding, vandaag nog slechts tien procent. Wie maar een tiende van zijn budget aan voeding moet besteden, kan kieskeurig zijn. Voorts is de consument een stedeling geworden, die niet meer vertrouwd is met de processen die aan de basis van zijn voeding liggen. Het productieproces is ook ondoorzichtiger geworden. Vroeger werd de voeding in de nabijheid geproduceerd – de Walen gebruiken die proximité nog altijd om hun landbouw te promoten. Vandaag eten veel consumenten bereide maaltijden in scholen of bedrijfsrestaurants. Het thuis met verse ingrediënten koken, heeft aan belang ingeboet. De consument krijgt iets in een verpakking. Hij is dus niet alleen van de productie vervreemd, maar ook van de bereiding van voedsel.

Maar verklaart dat de paniek bij een dioxine- of een gekkekoeiencrisis?

Vanthemsche: De paniek die met food scares gepaard gaat, is moeilijk uit te leggen. Men kan met objectieve cijfers aantonen dat het voedsel nooit eerder zo veilig was. De consument lijkt echter te verwachten dat er géén risico verbonden is aan zijn voedsel. Hij aanvaardt niet dat zo’n nulrisico niet bestaat.

Zijn we te verwend?

Vanthemsche: Toen ik als kabinetschef met problemen van die aard geconfronteerd werd, konden wij met statistieken in de hand bewijzen dat de risico’s gering waren. Maar de mensen begrepen er niks van of geloofden ons niet. De media doen aan incidentenjournalistiek en de consumenten vertrouwen alleen nog de dingen waarmee ze vertrouwd zijn. Het verkeer is waarschijnlijk, na een oorlog, de onveiligste situatie waarin een mens zich kan begeven. Maar toch voelt iedereen zich veilig in een wagen, vooral als hij zelf achter het stuur zit. Dat is een subjectief gevoel: je denkt dat je de situatie controleert, terwijl dat niet zo is. Inzake voeding wordt de paniek gevoed door het gevoel de zaken niet in de hand te hebben.

Is dat een gevolg van de industriële factor in het productieproces?

Vanthemsche: Dat speelt zeker een rol. In een bereide lasagne zitten ingrediënten uit de hele wereld, zoals kruiden en additieven. Zo’n product is niet meer herkenbaar als vis of vlees. Sommige mensen reageren daarop en gaan weer hoeveproducten gebruiken. Dat zijn mensen die zoeken naar meer kwaliteit in hun leven, ook in de voeding. Bewuste consumenten die door hun gedrag de voedselketen willen beïnvloeden.

Terwijl de meesten alleen biologische producten kopen tijdens een voedselcrisis en snel weer in hun oude gewoontes vervallen?

Vanthemsche: Ik vermoed dat dat correct is. Enkele weken geleden maakte ik op een internationaal congres de voorstelling van een marktstudie over de biologische consument mee. Bleek dat die consument niet bestaat, maar dat er wel momenten zijn waarop consumenten biologische producten eten. Kwaliteitsmomenten meestal, zoals het ontbijt en het weekend. Toen ik kind was, aten wij elke week hetzelfde: maandag worst, vrijdag vis, zondag kip of rosbief. Dat patroon van consistentie is verdwenen.

Een gevolg van het verhoogde aanbod?

Vanthemsche: Nee, van een totaal andere manier van leven. Er zijn geen vaste maaltijden meer in de week. Vroeger was het ondenkbaar dat iemand voor een snelle hap een snackbar binnensprong. Als er om twaalf uur geen eten op tafel stond, was er een probleem.

Begrijpt u dat mensen zich zorgen maken als ze beseffen dat er massaal karkassen van zieke dieren in de voedselketen terechtkwamen?

Vanthemsche: Iedereen in de sector wist dat het gebeurde en niemand had er problemen mee. De recyclage van een aantal afvalproducten in dierenvoer was tien jaar geleden perfect aanvaard, relatief milieuvriendelijk en veilig. Niemand stelde dat ter discussie. Dat had natuurlijk te maken met het feit dat er niet over gecommuniceerd werd. Maar met de crisis rond de gekkekoeienziekte (BSE) kwam dat plots in beeld en las ik krantencommentaren die het schandalig vonden. Dat is een gevolg van het verschil in perceptie tussen mensen in de sector en mensen erbuiten. En de jongste tien jaar is de maatschappij zo geëvolueerd dat de perceptie van buitenaf doorweegt: men eist transparantie.

Zet zoiets het recyclageproces op de helling?

Vanthemsche: Ik hoop van niet. Recyclage is niet verkeerd. Het nieuwe verbod op het gebruik van dierenmeel in veevoeder zal verstrekkende gevolgen voor het milieu hebben. Er zijn niet genoeg ovens in Europa om die enorme massa afval, die vroeger gerecycleerd werd, te verbranden en er is geen alternatief. Wetenschappers wezen er al op dat de nadelen op lange termijn groter kunnen zijn dan de voordelen op korte termijn, hoewel misschien minder zichtbaar.

Nadelen op lange termijn?

Vanthemsche: Er is geopperd dat de langdurige opslag van onverwerkt dierenafval zou kunnen leiden tot een algemene verspreiding via ratten en muizen van de prionen die BSE veroorzaken. Ik had een sterk déjà-vugevoel met de politieke besluitvorming rond BSE. De politiek slaagt er niet in duidelijk met de consument te communiceren. Er ontstaat een food scare en ze probeert die in de hand te krijgen. Maar BSE is een probleem met te veel onbekende variabelen om een sluitend oordeel te kunnen vellen. Dan speelt het voorzorgsprincipe: vermijden dat het eventueel misloopt. Er worden evaluaties met brede marges gemaakt en de politiek moet beslissingen nemen in een maatschappij die niet aanvaardt dat er een half procent risico blijft. Dat krijg je niet meer uitgelegd en dus komen er verregaande maatregelen.

U vindt dat verbod op het gebruik van dierenmeel geen goede zaak?

Vanthemsche: Nee, maar niemand durft dat publiek te zeggen. En ik loof een brevet voor moed en zelfopoffering uit voor de politicus die zal proberen dat besluit weer ongedaan te maken. Weinig mensen beseffen hoeveel energie en mankracht zo’n crisis vergt, terwijl andere en misschien wel ernstiger problemen ondertussen blijven liggen, zoals de bacteriële besmetting van voedsel. De inspanning die Europa vraagt om het dierenafval te vernietigen, is enorm. Voor België is de kostprijs berekend op twaalf miljard frank per jaar – mijns inziens een conservatieve inschatting. Dat is meer dan tien procent van de omzet in de betrokken sector en meer dan het jaarbudget van het ministerie van Landbouw.

Als transparantie ertoe leidt dat problemen onbeheersbaar worden, is er dan niets mis met transparantie?

Vanthemsche: Dat is natuurlijk de vraag. De beslissingen die inzake BSE genomen zijn, kaderen in politieke pogingen om de mensen gerust te stellen. Maar onder druk van de paniek heeft men de redelijke aanpak laten varen. Politici hebben steeds meer schrik dat zij verantwoordelijk gesteld worden als er iets misgaat – dat hebben we gezien op het bloed- en aidsproces in Frankrijk en in mindere mate met het ritueel van de dioxinecommissie in ons land. Men had nu wat meer tijd kunnen nemen om maatregelen te implementeren. Men had een systeem kunnen uitwerken waarin alleen meel van pluimvee aan zoogdieren wordt gevoederd, en omgekeerd – dit om de opstapeling van soorteigen prionen in de voedselketen tegen te gaan. Ik vind ook dat het thuis slachten van schapen verboden zou moeten worden, in het licht van het inzicht dat BSE de sprong naar schapen zou kunnen maken.

Als men blijft toegeven aan de druk van de publieke opinie zal behoorlijk bestuur onmogelijk worden?

Vanthemsche: ( zonder aarzelen) Juist. Als men geen risico’s wil nemen in de besluitvorming, is er maar één besluitvorming mogelijk: die zonder risico’s. Dat is een perverse logica. Als men op wereldschaal bekijkt wat wij hier in Europa doen, dan zijn we vreselijk egoïstisch. Wij hebben de neiging om onze eisen op het vlak van voedselveiligheid veel hoger te stellen dan de rest van de wereld, omdat we het kunnen betalen. Wij voeren een voedselbeleid dat steeds meer op het migrantenbeleid lijkt: het fort Europa bestaat ook voor de voeding.

Zoals met de genetisch gemanipuleerde gewassen.

Vanthemsche: Precies. In de Verenigde Staten zijn veertig tot vijftig gewassen waarin vreemde genen werden ingebracht voor gebruik erkend. In Europa geen enkel. Dat is een ethische discussie, over leefmilieu en biodiversiteit, die op dit ogenblik niets met voedselveiligheid te maken heeft. Je ziet overal een enorme kloof tussen Europa en de rest van de wereld. Op het vlak van salmonellose bij kippen – een bacteriële besmetting die voedselvergiftiging veroorzaakt – is de aanpak in de VS eenvoudig: de kippen gaan op het einde van de slachtbank door een bad waarin ze ontsmet worden. Europa aanvaardt dat niet. Wij vinden dat salmonellose op de landbouwbedrijven moet worden aangepakt, wat niet de meest efficiënte manier is omdat het een heel algemene kiem is.

Maar zo beschermen we onze markt tegen buitenlandse producten?

Vanthemsche: Inderdaad. De vraag is hoe ver we daarbij kunnen gaan. In het niet-rijke deel van de wereld is de prioriteit zoveel mogelijk mensen elke dag 2250 calorieën geven. Als dat iets minder veilig moet, aanvaardt men dat. Ik hoorde ooit op een internationale bijeenkomst hoe een Europees ambtenaar uitleg gaf over dierenwelzijn tijdens het transport, over vrachtwagens met ventilatie en drinkinstallaties. Na afloop stond er een Ethiopiër recht die geschandaliseerd was en vertelde dat in zijn land kuddes te voet werden getransporteerd over duizenden kilometers waarbij de helft van de dieren onderweg stierf. Wij remmen landen in hun economische ontwikkeling door eisen inzake voedselveiligheid te stellen waaraan ze niet kunnen voldoen.

Vindt u het dan fout dat Gaia wantoestanden op veemarkten aanklaagt?

Vanthemsche: ( aarzelend) Gaia heeft zijn eigen doelstellingen en handelt heel professioneel. Ik heb de vereniging als kabinetschef in de discussie over kippenbatterijen meegemaakt en haar vertegenwoordigers waren toen beter geïnformeerd dan mijn ambtenaren. Ik ben er zeker van dat Gaia’s actie ervoor zal zorgen dat er op de veemarkten behoorlijker met dieren wordt omgegaan. Maar ik begrijp de frustratie van veehandelaars die daar al veertig jaar komen en niet snappen waarom ze zich ineens anders moeten gedragen. Ze zullen moeten leren dat de maatschappelijke gevoeligheid veranderd is.

Waarom neemt men draconische maatregelen om het gebruik van dierenmeel te bannen, maar blijven noodslachtingen toegelaten?

Vanthemsche: Ik pleit al jaren voor het afschaffen van noodslachtingen. Drie jaar geleden hebben we na de varkenspest de noodslachtingen van varkens afgeschaft. Een crisis kan, als ze goed wordt beheerd, positieve gevolgen hebben. Wij hebben zoveel overschot aan vlees dat het niet nodig is om zieke dieren rechtstreeks in de voedselketen te brengen. De boer heeft er niks aan – de winst gaat naar schimmige tussenpersonen die niet tot de economie behoren. Men komt soms aandragen met het argument van het dier dat zijn poot gebroken heeft, maar het spijt me: zo’n dier wordt niet vervoerd, dat wordt geëuthanaseerd. Men voert ook aan dat een verbod tot een parallelcircuit zal leiden voor zieke dieren die niet naar het slachthuis gebracht worden. Daar kan ik in komen. Maar niets zegt dat dat circuit nu niet bestaat.

Zal dat ook niet met het dierenmeel gebeuren?

Vanthemsche: Daar kan je in de voedselketen niet mee weg, tenzij je het naar ontwikkelingslanden exporteert en ook daar BSE introduceert. Het meel zal zo goedkoop worden dat die landen zullen zeggen: laat maar komen. De Europese Commissie verbood export, maar de druk voor fraude zal groot worden – dat is dikwijls zo in de afvalsector. Tot nu toe was dierenmeel een product dat je kon verkopen, nu moet je betalen om het weg te krijgen. En begin maar eens alle boten in Europese havens te controleren.

Is de oprichting van het Federaal Agentschap voor de Voedselveiligheid een goede zaak?

Vanthemsche: Ik hoop het.

En gelooft u het?

Vanthemsche: ( glimlachend) Ik ben een CVP’er: geloof, hoop en liefde blijven belangrijk. Het moet gewoon lukken met dit agentschap. Het is een historische kans om het voedselbeleid om te gooien. De Europese regelgeving over voedselveiligheid verwees tot nu toe naar een artikel in het verdrag over het vrije verkeer van diensten en goederen. Het was in wezen een reglementering om handel mogelijk te maken, waarbij de regels over voedselveiligheid op elkaar werden afgestemd. Met het nieuwe Europese Witboek over de voedselveiligheid verandert dat. Het beleid spitst zich nu op volksgezondheid toe. De maatschappij evolueert zo dat de twee belangrijke punten in de landbouw de volgende jaren plattelandsbeleid en volksgezondheid zullen zijn. Dus gaat men enerzijds diensten concentreren rond het plattelandsobjectief, waarin de landbouweconomie nog slechts een kleine rol zal spelen. En anderzijds trekt men de inspectie samen rond de volksgezondheid.

En de twee worden verondersteld samen te werken?

Vanthemsche: Toen ik bij de overheid ging werken, kwam ik bij een stam terecht – bij landbouw – en er was een naburige stam bij volksgezondheid, waarmee we af en toe een stellingenoorlog uitvochten. Maar meestal bleef iedereen zorgvuldig op zijn terrein. Dat is niet meer van deze tijd. We moeten weg van het corporatisme en de archaïsche hiërarchie. De kennis van de diensten is complementair, en er zit veel competentie in de administratie – mijn verontwaardiging was niet gespeeld toen ik in de naweeën van de dioxinecrisis opstapte. Het agentschap is een unieke gelegenheid om de competenties in elkaar te schuiven en de zaken efficiënt te managen. De bedrijven zijn nu verantwoordelijk voor de kwaliteit van hun producten. Wat betekent dat de overheidsinspecteurs de veiligheid van de producten niet meer moeten controleren, maar auditeurs van een productieproces moeten worden. Het beleid moet wel normen en een reglementering maken waarmee de bedrijven hun kwaliteitsdoelstelling kunnen realiseren.

Is er dan nog een Europees Voedselagentschap nodig?

Vanthemsche: Zeker. Nationale agentschappen zijn in de mode en rijzen als paddestoelen uit de grond, maar er zijn er geen twee die op elkaar gelijken. Het Europese Witboek legt sterk de nadruk op degelijk advies door onafhankelijke wetenschappers. Maar in de beef war tussen Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk zag je algauw dat de wetenschappers de stellingen van hun regeringen ondersteunden. De Franse wetenschappers vonden het Britse vlees levensgevaarlijk, de Britse zeiden dat er nergens in Europa veiliger vlees was. Zo gaan ze hun maagdelijkheid natuurlijk snel verliezen. Er is dus een overkoepelend wetenschappelijk forum nodig om tot conclusies te komen en ervoor te zorgen dat de anderen zwijgen als die conclusies er zijn.

En dan nog de wereld?

Vanthemsche: Er bestaat een wereldautoriteit: de codex alimentarius in de schoot van de Wereldgezondheidsorganisatie en de Food and Agricultural Organisation (FAO). We zullen daar rekening mee moeten houden. We leven in een globale economie. Europa is geen eiland. Onlangs hoorde ik een voordracht van een Braziliaan die vertelde hoe hij tegen het Europese voedselbeleid aankeek. Hij zei dat Europa niet zou kunnen volhouden wat het aan het doen was en hij gaf een prachtig voorbeeld. Europa dacht lang dat de Russen met tanks zouden komen, maar nu komen ze te voet. En ze zullen blijven komen. Europa kan zich niet achter een muur opsluiten en zeggen: wij hebben het goed en willen het nec plus ultra op het vlak van de veiligheid.

Gelooft u dat het mogelijk is om absolute controle over de voedselveiligheid te verwerven?

Vanthemsche: Mijn grootoom begon in 1900 als dierenarts en besteedde de helft van zijn professioneel leven aan het uitroeien van tuberculose (tbc) bij runderen. De sanatoria zaten vol mensen die na het drinken van melk tbc kregen en er uiteindelijk door stierven. Pas toen Louis Pasteur ontdekte hoe melk ‘gepasteurizeerd’ kon worden, werd de kwaal uitgeroeid. We staan nu voor een nieuwe generatie bedreigende zoönosen – ziekten die van dier naar mens overgaan. Er was bijvoorbeeld de kippengriep in Hongkong die een aantal mensen doodde en er is natuurlijk BSE.

Binnenkort sanatoria voor mensen met de ziekte van Creutzfeldt-Jakob?

Vanthemsche: Dat beeld zou ik niet gebruiken. Het grootste probleem momenteel is volgens mij de groeiende resistentie van bacteriën tegen antibiotica, zodat ze niet meer bestreden kunnen worden. Het gaat hier niet om dieren enerzijds en mensen anderzijds, maar om een systeem dat beide treft. Voor BSE is dat hetzelfde. Neurologen en veterinaire epidemiologen zitten samen aan tafel om de gekmakende prionen te bestrijden. Dier en mens zijn één ecosysteem geworden.

Dirk Draulans

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content