Oorlog dreigt tussen Iran en Afghanistan, waar de zegevierende Taliban aan elke rede dreigen te ontsnappen. Wat bezielt hen?

Langs de lange grens die Iran met Afghanistan gemeen heeft – daar waar Afghanistan plat is, en de stad Herat niet ver weg -, had Teheran zeventigduizend soldaten liggen. Die hielden daar een paar weken geleden militaire manoeuvres. Nu heeft de legerleiding beslist die troepen daar maar te laten, en hun aantal op te drijven tot tweehonderdduizend, voor nieuwe manoeuvres in de laatste week van september. Indrukwekkende rijen oorlogsmateriaal staan daar al klaar om in beweging te komen.

Om in beweging te komen tegen de Afghaanse Taliban, de “studenten”, bij wie de stoppen doorgeslagen lijken. Waarom? De Taliban controleerden tot voor de zomer ruwweg de zuidelijke twee derden van het Afghaanse grondgebied. Het noordelijke derde deel was in handen van een bonte coalitie, gedeeltelijk op grond van religieuze en etnische factoren. De Hazara’s van Mazar-i-Sharif en Bamiyan, sjiïeten, de Oezbeken en Tadzjieken van het noordoosten gaan niet goed samen met het absolute gezag van de soennitische Pathanen in de Talibanbeweging. De Taliban worden als regering slechts erkend door hun bondgenoten Pakistan (waar ze vandaan komen) en Saudi-Arabië (waar ze wellicht gefinancierd worden). Ze maken aanspraak op de internationale erkenning, die hen de Afghaanse zetel in de VN moet opleveren. Daartoe hopen ze op de stilzwijgende sympathie van de Verenigde Staten, om zo Afghanistan erkend te krijgen als veilig en geschikt voor de aanleg van een olie- en gaspijp die van Turkmenistan recht naar de Arabische zeehavens van Pakistan moest leiden. De VS zouden hier achter staan omdat het een manier was om een pijplijn door het gewantrouwde en al lang vijandige Iran te vermijden. Iran dat, samen met Rusland en enkele Centraal-Aziatische republieken, de noordelijke Alliantie steunt.

Toen volgden de gebeurtenissen van de voorbije zomer. De Taliban veroverden Mazar-i-Sharif en de noordelijke alliantie verloor zeer veel terrein. Taliban-strijders zouden in Mazar van huis tot huis gegaan zijn om alle mannen de keel over te snijden. Bij hen bevonden zich negen Iraanse diplomaten, de bemanning van het consulaat in Mazar, en een Iraanse journalist. Die werden als “verdwenen” opgegeven. Teheran eiste luid dat ze losgelaten zouden worden, stelde dat ze vermoord waren, eiste hun lichamen op. Hield dus militaire manoeuvres aan de grens. De Taliban gebaarden eerst een tijd van niets, maar gaven dan toch toe dat de tien vermoord waren “door ongecontroleerde militieleden”, die ze zelf wel zouden bestraffen.

President Mohammad Kathami ging de lijken ophalen aan de grens. In Iran gingen stemmen op om de Taliban – die nog een grote mond opzetten ook – te bestraffen. Vorige week werd het Iraanse leger, dat een half miljoen eenheden telt, in staat van alarm gesteld. De geestelijke leider van Iran, ayatollah Ali Khamenei, verklaarde dat niemand oorlog wou, maar dat “een zeer groot en wijd gevaar zeer dicht genaderd is”. De Taliban dreigden met Scud-raketaanvallen op Iraanse steden bij het minste incident.

Incidenten zijn mogelijk omdat Teheran de sjiitische vluchtelingen uit Afghanistan die het te logeren heeft, zou kunnen bewapenen en trainen (wellicht is het daar nu mee bezig), en ze daarna terug naar huis sturen om tegen de Taliban te vechten. En het grote Iraanse leger, geregeld, getraind en opgeleid door echte officieren, zou de Taliban zelf wellicht moeiteloos tot aan de Hindoe Koesj voor zich uit kunnen schuiven. Waarna het wellicht in moeilijkheden zou zijn. Dat soort incidenten zou Pakistaanse eenheden kunnen impliceren, waarbij van een oorlogje een echte oorlog zou kunnen komen. Een groot en wijd gevaar dus.

TWEE REUSACHTIGE BOEDDHABEELDEN

Na de verovering van Mazar-i-Sharif door de Taliban op 9 augustus, en de feitelijke ineenstorting van het front van de Noordelijke Alliantie tegen de “studenten”, was het allicht maar een kwestie van tijd voor ook Bamiyan zou vallen. Dat gebeurde dan zondag, 13 september.

Bamiyan, hoofdstad van de gelijknamige provincie en gelegen in de Bamiyanvallei in het centrale Afghaanse bergland, was – en, hopelijk, is – speciaal om vele redenen. Het is een rustpunt pal in het midden van de Hindoe Koesj-bergketen die Afghanistan van oost naar west in twee verdeelt. Het vormt, in zijn provincie, een soort bastion hoog in de bergen, dat niet gemakkelijk veroverd wordt. Dertien september was het voorlopige eindpunt van een belegering en uithongering die ruim anderhalf jaar geduurd heeft. Het heeft een oude geschiedenis, die terugloopt tot de antieke zijdeweg en de boeddhistische expansie in Azië. Het wordt bewoond door Hazara’s, stammen van wellicht Mongools-Tataarse afkomst, die fysiek sterk verschillen van de Pathanen die in het zuiden van het land – en traditioneel in de regering -, en bij de Taliban de meerderheid uitmaken. Deze Hazara’s zijn sjiïeten. Zij geloven vast dat de profeet Ali in Mazar-i-Sharif begraven ligt. En zij hebben/hadden hun eigensjiitische moedjehedin-milities: de Hezb-i Wahdat, die ondereen natuurlijk ook weer verdeeld waren (hoe kan men anders de oorlog verliezen?), maar hier onder leiding stonden van Karim Khalili. Die had dus een natuurlijk bondgenootschap met Oezbekengeneraal Rasjid Dostum in Mazar, in het noorden, en met de Tadzjiekenveldheer Ahmed Sjah Massoed in het noordoosten. “Natuurlijk” volgens de geijkte Afghaanse breuklijnen: zuid en noord van de Hindoe Koesj, Pathaans-soenni-taliban versus niet-Pathaans en sjiitisch. Dit tegenover het “onnatuurlijke” maar snel groeiende bondgenootschap van die alliantie met Iran, Rusland, Oezbekistan, Tadzjikistan…

De Hazara’s van Hazarajat, in hun bergbastion, kleden zich anders en kleuriger dan de Pathanen, verplichten hun vrouwen niet de afschuwelijke burqa te dragen, en worden traditioneel door de Pathanen en het gezag nog erger met de nek aangekeken dan de toch al niet gewaardeerde Tadzjieken. De Taliban, moet men veronderstellen, beschouwen hen als weinig méér dan heidenen. Misschien vooral omdat ze daar, tegen de abrupte muur van hun vallei, die twee gigantische, wereldberoemde boeddhabeelden in de rotswand uitgehouwen hebben staan. Het zijn er twee grote, 33 en 55 meter hoog, maar die zijn over de rest van de façade omringd en geflankeerd door andere, kleinere beelden in nissen en door grotten met schilderingen, en trappen, en kelders – allemaal in de loop van vele eeuwen uitgehouwen in de rode zandsteen van de wand.

Deze twee staande boeddhabeelden zijn uniek, al hebben ze er hun gezichten en hun handen (naar verluidt oorspronkelijk verguld) bij ingeschoten, net als hun verf en versieringen en wat er verder ook roofbaar of verslijtbaar aan was. Ze dateren volgens schattingen uit de derde tot de vijfde eeuw. Tijdenlang waren ze het centrum van pelgrimages, met Bamiyan een rustplaats op de zijderoute. Tot het boeddhisme in Midden-Azië verging en vervangen werd door de zegevierende islam. Voor de islam, die geen afbeeldingen van God of van levende wezens toelaat, waren de boeddhas afgodenbeelden, en het feit dat ze er nog staan, is waarschijnlijk alleen maar te wijten aan hun afmetingen en – in latere tijden – de vergeetachtigheid van de mensen. Zodat nu de Unesco er zich mee kan bemoeien.

Aan de voet van deze majestueuze, kosmische boeddha’s ligt het stadje met zijn bazaar en zelfs zijn fort nietig te zijn. Het is niet moeilijk voor een bezoeker met oog voor symboliek om de kern van het anders-zijn van deze plek veeleer te gaan zoeken in de zwijgende beelden met al hun geheimen dan in de babbelende sjiïeten in hun bazaar. Zodat de Taliban al lang verkondigden dat zij, als ze Bamiyan in handen zouden krijgen, de heidense afgodsbeelden daar zouden opblazen. Met dynamiet zouden ze de klus wel voor elkaar krijgen, die eeuwen Afghanen onafgewerkt gelaten hebben. Wie enig oog had voor de Taliban – die er een punt van maken om te doen wat ze beloven -, wist dat dit dreigement ernstig moest genomen worden. Temeer daar het een publiek, zij het onbevestigd, geheim was dat Karim Khalili in de grotten onder de grote boeddha zijn explosieven verborgen had.

BLOEDBADEN IN MAZAR EN BAMIYAN

Jammer genoeg heeft de val van Bamiyan andere en gruwelijker zorgen de wereld ingestuurd. Bamiyan, en de grotten van de boeddharotswand, zaten al een jaar vol vluchtelingen uit het noorden, die Mazar in gevaar wisten. Met reden: Amnesty International en Human Rights Watch vertelden na de val van Mazar al dat de Taliban daar massaal Hazara’s aan het uitmoorden waren, en dat de slachtoffers van het bloedbad in de duizenden geraamd moesten worden. Volgens dezelfde bronnen, die ook VN-getuigenissen bevestigen, is het er in Bamiyan even erg of erger toegegaan. Werden alle mannen boven de zestien jaar vermoord, werden sommige vrouwen en kinderen de handen afgehakt, werden massagraven aangelegd. Dit alles in een blijkbare etnisch-religieus geïnspireerde wraakoefening en etnische zuivering die, hoewel menigeen ze had zien aankomen, toch door niemand in die afmetingen verwacht was.

Dit, méér nog dan de officiële aanleiding van de tien in Mazar vermoorde Iraniërs, moet voor Teheran een casus belli zijn, zelfs onder zogenaamde geloofsgenoten. Of misschien vooral.

Wat de Taliban – en ook wat Pakistan – dezer dagen bezielt, is moeilijk te schatten. Zijn ze euforisch door hun overwinningen in het noorden? Overwinningen die, volgens de Russischevice-minister van Buitenlandse Zaken Boris Pastukhov, alleen maar mogelijk waren door actieve hulp van Pakistaanse legereenheden en luchtmacht.

Maar die overwinningen kunnen nu niet meer van dienst zijn. Sinds de Amerikaanse cruise missile-aanval op de trainingskampen van de Saudi-vrijbuiter Osama bin Laden, zijn de allianties immers gekeerd. De bombardementen in Sudan en het Afghaanse Khost veroorzaakten een grote woede in een toch al ontvlambare islamitische bevolking in Pakistan en Afghanistan zelf. Die zag opnieuw de VS als de grote agressor – de VS die toch al de grote kracht achter de economische sancties tegen Pakistan waren, na de nucleaire testen eerder dit jaar. Bedreigd door de combinatie van een economisch en financieel bankroet en een fundamentalistische vloedgolf met Taliban-bijtonen, dreigt Pakistan, nochtans een traditionele bondgenoot van de VS, oncontroleerbaar te worden. En lijkt premier Nawas Sharif daar tot het zotste bereid te zijn om zijn zetel te kunnen behouden.

Wie dat zag aankomen, was de Amerikaanse oliegigant Unocal, de maatschappij die de fameuze pijplijn door Afghanistan wou trekken. Na de bombardementen klasseerde die prompt het pijplijndossier in kwestie, en trok zich terug uit Afghanistan en Pakistan. Heeft dit, in de plaats van euforie, de woede van de Taliban gewekt?

Ineens bleek dat de Taliban niet alleen in naam en door Pakistan, maar ook in realiteit en voor iedereen oncontroleerbaar geworden waren. Nu in het noorden de Alliantie niet meer werkte, sloten Tadzjikistan en Oezbekistan hun grenzen met Afghanistan en mobiliseerden hun leger. Rusland stuurde meer troepen naar Centraal-Azië. Gezamenlijke luchtmachtmanoeuvres worden georganiseerd – ineens ook in samenspraak met Kirgizstan en Kazachstan. Vier Pakistani’s werden gedeporteerd uit Tadzjikistan wegens het verdelen van pro-Talibanliteratuur in de moskee van Doesjanbe. Zelfs Turkije, dat ver genoeg verwijderd ligt, riep op om de Taliban-opmars te stoppen.

En juist nu heeft Washington geen middelen meer om de Taliban te beïnvloeden. De pijplijn is van de baan, en alle reële plannen om een uitweg voor olie en gas uit Centraal-Azië te vinden die niet langs Iran loopt, lijken daarmee opgegeven.

DE WARE AARD VAN DE TALIBAN

In deze dynamiek moeten natuurlijk alle fronten, alle allianties hertekend worden. Als het tot een echte oorlog kwam met Iran in Afghanistan, zou Pakistan wellicht meegesleept worden – Pakistan, dat trouwens zelf al te kampen heeft met een halve burgeroorlog tussen sjia- en soenni-moslims. Dan zou het einde zoek zijn.

Om zoiets tegen te houden, zouden de VS en Iran hun wederzijdse opwarming moeten versnellen, en front vormen en Islamabad onder druk zetten, om te helpen de Taliban te kalmeren. Daarbij zou Saudi-Arabië een sussende rol moeten spelen. Saudi-Arabië was twintig jaar lang de aartsvijand van Iran en zijn islamitische revolutie, maar zoekt sinds de Islamitische conferentie in Teheran van vorig jaar weer toenadering, al lijkt het ook een steeds voorzichtiger bondgenoot van Washington te worden.

Alle rampscenario’s voor Afghanistan blijven intussen overeind. Als de berichten van de massamoorden bevestigd worden, zullen die slechts nieuw voedsel geven aan een oorlog die veel Afghanen net door de Taliban gestopt hadden willen zien. Zij waren de zogenaamde vredestichters die in naam van de Profeet de rotzooi kwamen opruimen en in stad en land met open armen ontvangen werden. Maar inmiddels hebben ze hun ware aard getoond. Na een jaar of wat zijn ze afgegleden naar het niveau van de gewone Afghaanse moordenaarsbende. Goed voor jaren wraak, zelfs als het tot Afghanistan beperkt blijft.

Sus van Elzen

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content