De eindfase van het vredesproces tussen Israëli’s en Palestijnen had volgens de agenda van Oslo allang voorbij moeten zijn. Maar de gesprekken zijn vorige week pas goed begonnen.

Met veel ceremonieel zijn vorige week maandag, 13 september, in de grenspost Erez op de overgang tussen de Gaza-strook en Israël, de officiële onderhandelingen over het eindstatuut van de Palestijnse gebieden van start gegaan. Exact zes jaar na de plechtige ondertekening van de Oslo-akkoorden in Washington, 1993.

Volgens de kalender die begin september in Charm-el-Sjeik afgesproken werd, moeten die besprekingen uiterlijk over een jaar, op 13 september 2000, een definitief akkoord opleveren. Omdat dit weliswaar afgesproken maar ook onwaarschijnlijk is, wordt er een tussenetappe ingelast: op 13 februari zullen de partijen zien hoever ze staan en kunnen ze een algemeen kader vastleggen. Als zou blijken dat de onderhandelaars er niet op tijd uitkomen, zou in februari de mogelijkheid worden gecreëerd om langdurige interim-akkoorden te sluiten en de echt moeilijke kwesties (Jeruzalem, vluchtelingen) in de komende vijf tot tien jaar te behandelen. Dat is min of meer wat de Israëlische premier Ehud Barak lijkt te willen. Maar aangezien dat laatste voor veel Palestijnen absoluut onaanvaardbaar is, zouden de Palestijnen ingeval van obstructie door de Israëli’s of bij afgesprongen onderhandelingen in september 2000 eindelijk zelf hun eigen onafhankelijke staat kunnen uitroepen. Dat lijken de Palestijnen te zeggen.

Intussen gaat het er van hard tegen onzacht. Zoals het in een serieuze onderhandeling hoort, vertrekken beide kampen van diametraal tegengestelde posities en niemand zegt nog dat “alles bespreekbaar is”. Men weet dat het principe van Oslo, zes jaar geleden, was dat men eerst het haalbare ging bespreken – “Gaza and Jericho first” – om een vredesproces op gang te kunnen brengen, en men de moeilijke of “onmogelijke” kwesties voor zich uit zou schuiven tot de eindstatuutonderhandelingen. Maar volgens de kalender van Oslo hadden die eindstatuutbesprekingen allang voltooid moeten zijn in een wederzijdse sfeer van samenwerking en goede wil. In werkelijkheid was Oslo een jaar geleden nog virtueel dood, afgezwakt in tussentijdse akkoorden over Hebron, Wye en nu Charm-el-Sjeik, terwijl het wederzijds vertrouwen onder nul ligt en het kleine beetje samenwerking in drie jaar regering van Benyamin Netanyahu praktisch afgebroken is. De hete hangijzers van het eindstatuut: de Palestijnse staat en zijn grenzen; de vluchtelingen; de waterverdeling; de joodse kolonisten en hun inplantingen in Palestijns gebied; en de bestemming van Jeruzalem – alles lijkt nog even onoplosbaar als voorheen.

De Israëlische minister van Buitenlandse Zaken en hoofd van het Vredesproces, David Levy, haalde in Erez vier “principes” aan waar de Israëli’s zich aan wilden houden: géén terugkeer naar de grenzen van 1967 (de zesdaagse oorlog); Jeruzalem eengemaakte hoofdstad onder Israëlische soevereiniteit; geen vreemd leger ten westen van de Jordaan; en “blokken” van joodse inplantingen in Palestina die onder Israëlische soevereiniteit blijven. Over de vluchtelingen van 1948 en 1967 die hun recht op terugkeer en/of schadeloosstelling willen, had hij het niet eens.

De Palestijn Mahmoed Abbas (Aboe Mazen) had het over een Palestijnse staat in de grenzen van 1967, met Jeruzalem als hoofdstad, een oplossing voor het probleem van de vluchtelingen en de ontmanteling van de inplantingen.

HET ONMISKENBARE BEGIN

Dat begon dus onheilspellend, maar er was toch een begin. Dat ging gepaard met de uitvoering van enkele beloften van de Wye-Akkoorden: 350 Palestijnse gevangenen die vrijgelaten werden (in plaats van de 400 die Yasser Arafat gevraagd had), aanstalten van het Israëlische leger om zich weer uit een beetje Cisjordanië terug te trekken. Men kan het proces zo moeizaam maken als men maar wil: de oorlog duurt al honderd jaar. Daarom was de volgende stap van Barak verrassend: in de nacht van donderdag hadden Arafat en Barak een geheime bijeenkomst (beide heren zijn nachtraven), bij Barak thuis in Israël, om over de onderhandelingen en hun aanpak van gedachten te wisselen. Als dit, wat de Israëli’s lijken te impliceren, een nieuwe manier van werken aankondigt – die meer aansluit bij de werkwijzen onder de vorige Labour-regering van Yitzakh Rabin -, dan kan er toch nog iets van de grond komen.

Er zijn twee factoren die, tegen alle negatieve indicaties in, een zeker optimisme rechtvaardigen (hoewel men nooit moet denken dat er al iets bereikt is).

Ten eerste de luid en duidelijk aangekondigde wil van Ehud Barak om de honderdjarige oorlog te beëindigen: met Libanon, met Syrië, en met de Palestijnen. Ondanks heersende kwade voorgevoelens lijkt hij er toch mee begonnen te zijn. Ten tweede het feit dat er in de coulissen wel degelijk de hele tijd gepraat werd tussen Israëlische en Palestijnse experts over mogelijke paden die bij de eindfase-onderhandelingen bewandeld kunnen worden. Heel wat verkenningswerk is zo op officieuze manier verricht. De bekendste oefening in die zin was het fameuze gesprek tussen Yossi Beilin en Aboe Mazen, over een mogelijke oplossing voor Jeruzalem – een plan dat opgeschreven maar nooit ondertekend werd omdat Rabin vermoord werd en nadien een mythisch en spookachtig leven ging leiden. Het is hoe dan ook tijd om er echt over te beginnen praten, en te zien hoe onverzettelijk de posities echt zijn.

We zijn hier tenslotte in het Midden-Oosten, en wat met veel misbaar aangekondigd wordt, is misschien maar een vertrekpunt. Zegt Daniel Seidemann, de advocaat van de Israëlische Peace Now-beweging en specialist inzake Jeruzalem: “Kijk, hoe dan ook weet iedereen wel ongeveer hoe dat eindstatuut er zal uitzien.”

Er zijn veel mensen, politieke krachten en belangen die dat niet willen toegeven, zegt Seidemann, men bouwt wegen en bruggen op de westelijke Jordaanoever die Israël moeten verbinden met nederzettingen, om een realiteit te bezweren die onvermijdelijk in aantocht is. In Jeruzalem maakt men zich zorgen over provocaties van religieuze fundamentalisten.

Daniël Seidemann: Je hebt kleine groepen kolonisten die proberen in Oost-Jeruzalem joodse inplantingen te realiseren. Har Homa, Silwan, Aboe Dis, Ras el Hamoed. Onbeduidend in getal, maar politiek betekenisvol. Ik kan in Oost-Jeruzalem rondwandelen, met mensen praten, zien wat er gaande is. In Hebron kan ik dat niet. In Hebron zou ik daar een bataljon parachutisten voor nodig hebben. In Hebron bestaat geen coëxistentie, maar een evenwicht van afschrikking. Alleen de aanwezigheid van Israëlische troepen en Palestijnse politie houdt daar het geweld van de straat: neem ze een moment weg, en het bloed vloeit. In Oost-Jeruzalem is dat niet het geval. Daar heb je al coëxistentie sinds de elfde eeuw: in afgescheiden wijken wonen Palestijnen, christenen, joden, die mekaar met rust laten en alleen aan de rand wat vermengen. Die mozaïek van de stad wordt ondermijnd door de kolonisten in Oost-Jeruzalem. Wat zij bezig zijn te doen, is in essentie de Hebronizering van Jeruzalem, waar een evenwicht van terreur het samenleven vervangt. Dat zijn mensen met messianistische aspiraties voor de Tempelberg, die de Palestijnse bevolking willen verjagen – hoe klein hun aantal ook is, hun politieke betekenis is zeer groot. Daarom maken wij ons zorgen.

Gelooft u in de optie Aboe Dis voor een Palestijnse hoofdstad?

Seidemann: Ik denk dat het noodzakelijk is, maar niet genoeg. Als alternatief voor het probleem van Oost-Jeruzalem is het verkeerd. Als onderdeel misschien – maar je hebt het over soevereiniteit, en planning, en eigendom en onteigeningen en wat niet al, en als je Aboe Dis daarbij neemt, kan het nuttig zijn. Maar anders niet. Het zou aanvaard kunnen worden door de Palestijnen, bijvoorbeeld omdat het even ver van de Tempelberg ligt als de Knesseth. Jeruzalem is heilig, maar de administratieve lijnen die het bepalen, niet.

In colloquia en gespreksgroepen is al veel gepraat over het eindstatuut. Gelooft u daarin?

Seidemann: Ik heb zelf aan enkele ervan deelgenomen. Maar wat het eindstatuut aangaat, niemand is in staat het hoofdstuk Jeruzalem aan te pakken. De dossiers zijn leeg. Iedereen loopt naar een magische oplossing te zoeken, en die is er niet. De verwachtingen zijn incompatibel, de stad is te complex, de plattegrond is te moeilijk. Maar je kan het niet vooruit blijven schuiven. En met de juiste politieke leiding moet het mogelijk zijn om, uitgaande van de realiteit, iets op te bouwen.

Iedereen weet wel hoe het eindstatuut eruitziet, maar niemand wil dat toegeven. Er zijn kwesties van precieze grenzen die moeten worden bepaald, dingen in de marge, maar de essentie is duidelijk, en het is nu alleen nog de vraag hoeveel botsingen en bloedvergieten we nog nodig zullen hebben voor we tot die conclusie komen. De Palestijnen zullen dan zo’n 85 tot negentig procent van de westelijke Jordaanoever krijgen, de rest zullen blokken inplantingen van joodse kolonisten zijn. Er zal een Palestijnse nationale zetel in Aboe Dis komen, met een aantal autonomieaspecten. In Oost-Jeruzalem misschien een Palestijnse vlag op de tempelberg. En sommige gebieden zullen gedemilitariseerd worden, en soms zal dat werken en soms ook niet, en dan zullen we aan crisismanagement doen. Dat is wat zal gebeuren, de vraag is alleen wanneer.

Sus van Elzen

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content