Onder het motto ‘alles laat sporen na’ helpt forensisch onderzoek om misdadigers te klissen die anders vrijuit waren gegaan. In deel 2 van deze exclusieve reeks: waarom rechercheurs houden van bromvliegen, larven en poppen.

Lang geleden, in de dertiende eeuw, vond men in een rijstveld het lijk van een Chinese boer. Zijn keel was overgesneden. In de wonden krioelden de vliegenmaden. De Chinese magistraat Sung Ts’u onderzocht het stoffelijk overschot. Dat het een geval van moord was, stond buiten kijf. Maar wie was de dader? De magistraat ondervroeg alle mogelijke getuigen. Vruchteloos. Geen spoor. Iedereen hield de lippen op elkaar.

Groot was de verbijstering toen de magistraat een nooit gehoord bevel uitvaardigde. ‘Alle mannen van het dorp moeten zich vandaag op het dorpsplein verzamelen. Elk met zijn eigen sikkel in de hand’, zei hij. De mannen stonden even later in de hete zomerzon te wachten op wat de magistraat zou doen. Elk met zijn sikkel in de hand. De magistraat keek niet naar hun gezichten. Hij wachtte ergens op. Hij keek naar de lucht. Zijn gezicht klaarde op toen hij een zwerm bromvliegen zag aankomen. Ze vlogen recht op de sikkel van één man af. De magistraat wenkte de man met de sikkel vol vliegen. Hij wuifde de vliegen weg en zag op het lemmet en het handvat bloedresten en menselijk huidweefsel. De eigenaar van de sikkel bekende de moord.

In 1235 schreef Sung Ts’u een boek over zijn bevindingen. Hij gaf het de titel Het wegwassen van het kwaad. Het is het eerste boek in de geschiedenis dat aangeeft hoe insecten een hulp kunnen zijn in het gerechtelijk onderzoek. Sung beschrijft het gedrag van bromvliegen in lichaamsopeningen en wonden, hij onderzoekt de relatie tussen de larven en de vliegen, en het tijdstip waarop ze in een lijk terechtkomen. Hij is de eerste forensisch entomoloog ter wereld.

DUIZENDEN BEESTJES

Bijna 800 jaar later zit de 28-jarige Matthias Gosselin in zijn lab in Neder-over-Heembeek in het Nationaal Instituut voor Criminalistiek en Criminologie (NICC). Van jongsaf is hij gefascineerd door insecten. Aanvankelijk wou hij alles weten over de hommel, maar de laatste jaren heeft hij zich verdiept in de bromvlieg en andere insectensoorten die zich rond lijken ophouden.

Soms stapt hij ter plaatse af op de plaats van de misdaad. Dan verzamelt hij eitjes, larven, poppen en imago’s (volledig ontwikkelde insecten) van vliegen, kevers en andere insecten die zich rond een lijk verzamelen. Met een handnetje, penseel of entomologische tang. ‘Op een warme zomerdag hebben zich na een paar dagen duizenden insecten op en rond een lijk verzameld’, zegt hij. Het is de natuur die zichzelf opruimt. Nog voor de locus delicti is schoongemaakt, wil Gosselin zeker 10 procent van de aanwezige populatie van de laagste diersoort in een potje mee naar zijn lab nemen.

In de oogkassen, neus, oren, mond, anus en de wonden van een dood lichaam vindt hij de eitjes, larven en imago’s. Rond het lichaam circuleren de migrerende larven en zijn de poppen te vinden. ‘Sommige larven zullen om zich te verpoppen een afstand van tien meter afleggen.’

Het liefst heeft hij te maken met de eerste generatie vliegen. Omdat insecten levende organismen zijn, wordt hun ontwikkeling door veel factoren beïnvloed. Om de berekeningen zo juist mogelijk uit te voeren, moet een aantal factoren bekend zijn. Een juiste beschrijving, met fotomateriaal van de plaats van delict is zeer belangrijk. Men moet weten of het lichaam in direct zonlicht lag (temperatuur en licht spelen een rol), of er ramen openstonden (speelt een rol qua temperatuur en toegang tot het lichaam), en of er bijvoorbeeld geneesmiddelen in de buurt van het lichaam werden gevonden.

Gosselin is een van de weinige forensische entomologen in België. Hij verzamelt en analyseert de soort en het aantal en de leeftijd van de insecten die op een lijk leven. Om zijn kunde uit te breiden, doet hij onderzoek bij dode varkens ‘omdat die het meest op de mens lijken, zowel qua gewicht als qua ingewanden.’

‘In de meeste gevallen wordt forensische entomologie gebruikt als hulpmiddel bij een moordonderzoek’, zegt Gosselin. De wetsdokter kan het moment van de dood vaststellen aan de hand van de stijfheid, het oogvocht en de lichaamstemperatuur. Maar dat model kan niet gebruikt worden wanneer een lichaam zich in de open natuur bevindt en de temperatuurschommelingen groot zijn. Als een lijk meer dan drie dagen oud is, kan een forensisch entomoloog heel wat klaarheid brengen.

Gosselin: ‘Na een minuut komen de eerste vliegen al naar het lichaam. Na enkele uren leggen ze eitjes.’ De levenscyclus van de bromvlieg is nauwgezet bestudeerd. Een volwassen bromvlieg legt een twintigtal eitjes in clusters. Na een dag ontwikkelt zich een larve. Die larve vreet zich vol, groeit en na een tiental dagen verpopt ze zich. Na ongeveer een week komt uit de pop weer een nieuwe bromvlieg. ‘We kunnen door het bepalen van het ontwikkelingsstadium, het gewicht en de lengte van de larven veel gegevens afleiden. Niet alleen het tijdstip van overlijden van de persoon, ook of het lijk verplaatst is of niet. Als er geen of nauwelijks insecten gevonden worden op een lichaam, duidt dat erop dat het lichaam bevroren is geweest of goed ingepakt.

Gosselin, die sinds 2002 op het NICC werkt, heeft intussen samen met zijn collega de fauna op 73 menselijke kadavers onderzocht. ‘Maar de wetenschap wordt ook gebruikt in gevallen van kinderverwaarlozing en mishandeling. Vliegen gaan ook af op vastgebonden kinderen of kinderen met open wonden die zich niet meer kunnen bewegen. Ook bij dit soort slachtoffers vinden ze een plaats om eieren te leggen.’

het parfum

Vliegen ruiken de dood. Van kilometers ver. Beter dan wie of wat ook. Met hele kolonies komen ze eropaf. Wat zijn de geurcomponenten van het parfum van de dood? ‘SO2 – zwaveldioxide of de geur van rotte eieren -, DMDS, DMTS, phenol, p-cresol, 1-butanol, 3-methul-1-butanol, trimethylamin, butanoic acid, 2-methylbutanoic acid, 3-methylbutanoic acid, indole, butanal, hexanal, heptanal, nonanal en nog een honderdtal andere’, zegt Matthias Gosselin. ‘En natuurlijk putrescine en cadaverine.’ Insecten komen in een voorspelbare, chronologische volgorde naar het lijk. De grote blauwen en groene vliegen zijn er altijd eerst. Ze worden gevolgd door een grote groep van aasetende insecten.

Het ongedierte is van wezenlijk belang om het post-morteminterval (PMI) te berekenen, de tijd die sinds het moment van het overlijden is verstreken. Dat moment van overlijden is voor politiemensen van wezenlijk belang om moordzaken op te lossen.

Een forensisch onderzoeker zoals Gosselin brengt de aanwezigheid van die insecten op een lijk in kaart. Hij legt de omvang en het stadium van hun ontwikkeling vast. Hij berekent de invloed van de temperatuur op de plaats van de misdaad en de omgevingsfactoren. Zo kan hij met relatieve zekerheid verklaren wanneer de dode overleden is. Hij weet van de meest voorkomende insecten in wat voor milieu ze leven, wanneer ze op het lijk afkomen en hoelang het bij bepaalde temperaturen duurt voordat hun eitjes zich tot volwassen dieren ontwikkelen. ‘Het probleem met insectenonderzoek is dat de insectenfauna in ieder land anders is, soms verschilt het zelfs van streek tot streek’, zegt Gosselin. Hij verdiept zich ook in het moleculaire onderzoek van insecten. ‘De mitochondriale DNA-analyse kan helpen bij het benoemen van de ontwikkelingsstadia van de insecten. En als het lijk verplaatst werd, vinden we soms op de plaats waar de persoon vermoord is mitochondriaal DNA.’

Als men de DNA-patronen heeft van alle insecten die op een lijk kunnen voorkomen, dan kan men van de gevonden eitjes en larven een genetisch profiel afnemen om ze te identificeren. Met hedendaagse DNA-technieken is het zelfs mogelijk om het bloed te analyseren dat muggen hebben opgezogen van mogelijke verdachten en slachtoffers.

Meestal hoeven de forensisch entomologen niet actief op muggenjacht: soms zeggen dode insecten op de voorkant van een wagen iets over de plek waar een verdachte is geweest. Zo werd in de VS een man verdacht van moord op zijn vrouw en dochter. Ze waren in de familiewoning in Californië vermoord teruggevonden. De man had een perfect alibi. Hij zou op het tijdstip van de moord op zijn vrouw op een congres in Ohio hebben gezeten. Er was geen enkele indicatie dat hij op het tijdstip van de moord in Californië was. Helaas voor hem: op de snuit van zijn wagen plakten nachtinsecten die alleen in Californië voorkwamen. Het was geen bewijs, wel een aanwijzing voor zijn aanwezigheid. Dát kleine element kraakte de verdachte. Hij bekende.

HET KIND ACHTER DE HAARD

‘Het gebruik van insecten in het forensisch onderzoek is pas de voorbije veertig jaar ten volle tot ontwikkeling gekomen’, zegt Gosselin. Het is een wetenschapsgeschiedenis die met horten en stoten is geevolueerd. De Chinezen mochten dan al in de dertiende eeuw op de hoogte zijn geweest van het belang van vliegen in een moordonderzoek, het Westen was veel trager met het ontdekken van het verband tussen vliegeneitjes en larven. Het heeft tot in de jaren 1600 geduurd voor men wist dat de zogenaamde ‘wormen’ – eigenlijk gaat het om larven – op een lijk afkomstig waren van vliegen. ‘Het was een wetenschap waar mensen bang voor waren. Men heeft het lange tijd verdrongen’, zegt Gert De Boeck, afdelingshoofd toxicologie bij het NICC, die vaak samenwerkt met Gosselin. Voor 1668 dacht men nog dat ‘wormen’ spontaan op een dood lichaam verschenen. Maar in de zeventiende eeuw bestudeerde Francesco Redi lange tijd rottend vlees. Hij bracht aan het licht dat de zogenaamde wormen eigenlijk larven waren van vliegen die hun eieren legden op vlees en ontbindende lichamen. Pas twee eeuwen later, in 1855, zou zijn kennis van het gedrag van vliegen in een moordonderzoek worden gebruikt.

In een buitenstad van Parijs werd een huis verbouwd. Achter de haard werd het gemummificeerde lichaam van een kind ontdekt. Het jonge koppel dat het huis liet verbouwen werd onmiddellijk als hoofdverdachte aangewezen. Een Zwitserse arts, Bergeret d’Arbois, werd belast met de autopsie. Zijn conclusie luidde dat het kind gestorven was in 1848. Vanwaar die trefzekerheid? Hij voerde aan dat een dambordvlieg, de sarcophaga canaria, het kinderlijk had gebruikt en dat mijten het jaar daarna hun eitjes hadden gelegd op het uitgedroogde lichaam. Bergeret gebruikte in zijn analyse een methode die nog steeds wordt gebruikt door forensisch entomologen wanneer ze het tijdstip van het overlijden moeten schatten. Hij ging uit van een vrij voorspelbaar patroon van de opeenvolging van verschillende insectensoorten die worden aangetrokken door een dood lichaam. Hij wees ook op het belang van de duur van een levenscyclus van die verschillende soorten. Het onderzoek van Bergeret op het gemummificeerde kind zette het onderzoek dat de politie had uitgevoerd kracht bij. Niet het jonge stel maar de bewoners van het huis in 1848 werden uiteindelijk schuldig bevonden aan de moord.

In 1894 verscheen het standaardwerk La faune des cadavres: Application de l’en-tomologie à la médecine légale‘ van J.P. Mégnin, een Franse dierenarts. Hij wees artsen en rechters op het nut van entomologisch onderzoek. Mégnin ging ervan uit dat het post-morteminterval kon worden bepaald door de opeenvolging van verschillende soorten van ongedierte die teruggevonden konden worden op een lijk, zoals de insecten, de kevers en spinnen. Hij maakte al snel duidelijk hoe belangrijk de identificatie van de juiste soort belangrijk is voor de herhaalbaarheid van de resultaten. De Belg M. Leclercq werkte in de twintigste eeuw de theorie van de opeenvolgende golven van insecten op een lichaam in ontbinding uit.

Hoewel het hedendaagse onderzoek is afgestapt van de al te rigide tijdstabel van het verschijnen van de insectensoorten, is het onderzoek van Bergeret d’Arbois van wezenlijk belang geweest voor politiemensen.

VERSLEEPTE LIJKEN

Soms klopt er iets niet in een moordonderzoek. Dan zeggen vliegen veel. De Nederlandse entomologen Jan Krikken en Hans Huijbregts beschreven zo’n zaak in het tijdschrift Natuur en techniek.

Op een geblindeerde bovenverdieping van een stadswoning trof de politie op en rond een lijk massa’s dode maden en levende en dode groene bromvliegen van de soort lucilia sericata aan. Ze vond ook larven van museumkevers.

‘Een groene bromvlieg in een geblindeerde bovenverdieping, dat is hoogst eigenaardig. De groene vlieg zet enkel haar eitjes af in zonnige omstandigheden. Conclusie: iemand heeft het lijk van de zon naar de schaduw versleept. Het slachtoffer moet overdag buitenshuis aan zijn einde gekomen zijn.’ Dat leidden de onderzoekers af uit het feit dat er al veel bromvliegen waren uitgekomen en uit de aanwezigheid van museumkeverlarven omdat de museumkever tot ontwikkeling komt op dode bromvliegen. Conclusie van de entomoloog: ‘De insectenfauna komt niet overeen met de omgeving waarin het lijk is gevonden.’

Of nog. Het mysterie van de ontbrekende bromvliegen: ‘De dagen voor het vinden van het ontklede lijk waren heet geweest. Geen schaduw had het lijk gespaard. Zo leek het op het eerste gezicht. Maar er was iets mis met het lijk. Er ontbrak iets. Het had overwoekerd moeten zijn met lucilia of welke bromvlieg dan ook. Toch vond de politie op het lijk alleen enkele vliegeneitjes. Iets of iemand had het lijk afgeschermd tot kort voor de vondst. Hoogstens een dag ervoor. De vliegen hadden duidelijk niet de kans gekregen een kolonie te vestigen op het dode lichaam. Getuigen verklaarden dat ze de verdachte met een container hadden gezien. Hij werd in hoger beroep veroordeeld.’

HET GIF IN DE POP

Waar een wetenschapper als Matthias Gosselin niets mee kan, is de pop van de larve. Hij verzamelt ze wel. Zijn collega, de toxicoloog Gert De Boeck, is daar dolgelukkig mee. ‘Bij een lichaam in ontbinding verdwijnen urine, bloed en zacht weefsel als bron voor toxicologisch onderzoek. Uit het onderzoek van de poppen van larven kunnen we afleiden of het slachtoffer verdoofd is geweest.’

Gosselin en De Boeck hebben samen onderzoek verricht in het lab in de kelder van het NICC. Ze beschikken in België niet over een hectarengroot domein waarop het vergaan van menselijke lichamen wordt onderzocht, zoals de Amerikanen in Knoxville, Tennessee, wel hebben. De Boeck, Gosselin en hun team kweekten in de kelders van het NICC een paar kolonies van honderden vliegen. Ze wilden het gedrag van de vliegen nagaan. De onderzoekers brachten biefstuk mee van thuis. Ze vermaalden het vlees met valium en keken wat er gebeurde. Natuurlijk kwam de bromvlieg er als eerste aan, aangetrokken door de geur van rottend vlees. Ze ontwikkelde zich en de nieuwe vlieg liet een pop achter. In die pop werden resten van de valium aangetroffen. Daarna deden ze de test over met varkens. De Boeck: ‘We zagen dat de larven voorkeuren hadden voor bepaalde ingewanden. Ze eten heel graag van de lever.’ Ze deden de studies met verschillende soorten vliegen en verschillende soorten verdovende middelen over. Wat bleek? Met de verfijnde technieken van het lab konden de onderzoekers de aanwezigheid van cocaïne terugvinden in de het lege omhulsel van de pop.

De Boeck: ‘Bij een levend persoon blijft gif een dag in het bloed en enkele dagen in de urine. Een dood lichaam ontbindt wel, maar de meeste stoffen kan men er nog in terugvinden. Ook uit haaranalyse kan blijken of iemand vergiftigd is. Het larvenonderzoek wordt toxicologisch belangrijk als het lichaam begint te degraderen, als de weefsels beginnen te verrotten en de lichaamsvochten verdwijnen.’

‘Het zijn zeer uitzonderlijke zaken, maar een pop van een larve is een van de elementen die in een moordzaak van belang kunnen zijn’, zegt De Boeck. En soms zegt de grootte van de larve iets. Gosselin: ‘Cocaïne, zware metalen, of zelfs kruitsporen op een lichaam hebben een invloed op de groei van de larven.’

‘De blauwe bromvlieg is een prachtig beest, maar we slaan ze achteloos dood’, zegt Gosselin. ‘De mens vernietigt veel zonder te beseffen wat de waarde ervan is. Ik ben er steeds meer van overtuigd dat ieder levend wezen ons dichter bij de waarheid kan brengen.’

DOOR ANNA LUYTEN

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content