‘Ik hou heel erg van kunst die door een hoofd is gegaan’, zegt Mark Manders. Al meer dan twintig jaar is de kunstenaar bezig met zijn Zelfportret als Gebouw. De jongste uitvoering staat in het SMAK. Een gesprek over het beeld in de tijd.

Goedkoop schrijfgerei op de vloer vormt de omtreklijnen van een plattegrond. Dat was, in 1986, de aanzet voor het huis. Het eerste werk in een nog immer aangroeiende rij, het superproject Zelfportret als Gebouw. ‘Ik wil alles wat ik dacht gewoon in dat gebouw projecteren’, zegt de Nederlandse kunstenaar Mark Manders. Het schrijfgerei verraadt dat hij alles ook had kunnen neerpennen – wou hij eerst immers geen schrijver worden? – maar de manier die hem het beste lag, was ook de meest directe: beelden maken in de ruimte. De zalen in het Gentse SMAK zijn gereserveerd voor The Absence of Mark Manders, richtte hij in als kamers van het gebouw. Sommige lijken geschikt om in te zitten of te slapen, andere om in te schrijven of een bad te nemen. In werkelijkheid zijn hun functies zó grondig gestript dat iedereen beseft dat het om gedachte ruimten gaat.

De gebruikte dingen, van koffiekopjes tot kleifiguren, zijn zo aan elkaar geschakeld dat ze processen in de hersenen lijken na te bootsen. Ze creëren verhoudingen die zowel ruimtelijk, poëtisch als sculpturaal precies afgestemd zijn. Met die veelgelaagde eigenschappen vormen de werken strak geritmeerde zinnen, verhalen zelfs, in de eigen taal van de kunstenaar. Hun verschijningsvormen zijn subtiel ingebed in een geschiedenis van voorgangers in kunst en cultuur (een fijne rode draad van constructivisme is als een geheime kracht aan het werk). Wat er in het huis juist gebeurt, is van een raadselachtigheid die bij elke ontsluieringspoging groter en mooier wordt. Doodzonde zou het zijn om het klimaat van stilte en bevriezing te verstoren. Het is hetzelfde ambiente waarin de werken zijn ontstaan. ‘Het is interessant en gek dat al mijn ateliers van in het begin hetzelfde van sfeer zijn geweest’, zegt Manders. ‘Dat is iets wat kennelijk aan mij kleeft. Ik kan dat niet benoemen. Hoeft ook niet.’

Wat zou de bouwkundige logica achter het gebouw kunnen zijn? Wat leren ons de tegenstrijdigheden, het doormidden splijten en splitsen van objecten en figuren?

MARKMANDERS: Ik wil een groot werk maken dat ontzettend stil staat. Daar werk ik natuurlijk al heel veel jaren aan. Het wordt gewoon één groot stilstaand moment, een gebouw dat zojuist verlaten is. Die dubbelmomenten zijn misschien ontstaan uit jaloersheid op cinema. Ik probeer in dat stilstaande moment meer tijd te krijgen. Door die dubbelmomenten of die splits, het verschuiven van de figuren ten opzichte van elkaar, komt er ook een extra moment in het beeld. Je pakt meer tijd dan eigenlijk mogelijk is. Ik heb bijvoorbeeld twee figuren gemaakt waarvan de gezichten en de houding van de armen iets van elkaar verschillen, zodat het bijna twee filmstills zijn die naast elkaar staan. En als je ernaar kijkt, gaat je oog steeds heen en weer, waardoor een soort tijdsbolling ontstaat in de figuren. Het krachtigste principe van de beeldende kunst is gewoon het stilstaande beeld, het stilstaan van dingen. En naar dat stilstaande beeld kunnen kijken als je twintig bent, en dan dertig, en dan veertig. Al je denken slalomt om het beeld heen, en het beeld blijft gewoon hetzelfde. Dat vind ik ongelooflijk mooi.

In het huis van de kunstenaar trilt zijn voorgeschiedenis in de kunst mee.

MANDERS: Ik heb altijd tot doel om een werk heel scherp te maken, en helder. In die zin kom ik uit een Nederlandse traditie, van Mondriaan maar ook van Vermeer en Jeroen Bosch. Maar niet Rembrandt. Om eerlijk te zijn, ik heb nooit van De nachtwacht gehouden. Het wordt ook on-terecht als zijn beste werk gezien. Het is gewoon niet gestileerd. Ik hou er heel erg van dat kunst gestileerd is, door een hoofd is gegaan. Bij Rembrandt mis ik dat. Als ik naar een werk kijk, wil ik het idee hebben dat ik in het hoofd van een kunstenaar kijk. Bij Vermeer heb ik dat wel, en dat is heel vreemd. Vermeer staat veel meer stil dan Rembrandt. Hij heeft het werk stil gedacht.

In welke zin?

MANDERS: Misschien heeft het toch te maken met de taal die een kunstenaar spreekt. Toen ik als kunstenaar begon, werd ik erg geraakt door de laatste schilderijen van Picasso. Je kon hem constant zien denken, constant zijn handelingen lezen uit zijn schilderijen. En ook, hoe die handelingen in een schilderij over elkaar heen lagen.

Ik dacht aan de jonge Picasso. In 1909 portretteerde hij zijn vriendin Fernande Olivier ‘als een gebouw’, een kop als een kubistische constructie. Daar begint het.

MANDERS: Ja, en ook hoe hij meer tijd in een ding wil krijgen. Als je je oog over dat schilderij heen laat gaan, gaat er tijd voorbij, terwijl het schilderij stilstaat. Een tentoonstelling probeer ik vaak zo te maken dat je als bezoeker bijna een soort camera wordt die door een ruimte heen gaat. Dat is een soort streven, zeg maar: dat je oog een denkende camera wordt.

Zelfportret als Gebouw is een levenswerk. Het huis verandert, de kamers worden herschikt en er komen nieuwe bij, elk element kan opnieuw gebruikt worden. Ook de veranderende omgeving laat zijn sporen na in het gebouw. Is het huis nooit af?

MANDERS: Het mooie is juist dat het altijd af is. Ik heb ooit de vergelijking gemaakt met een encyclopedie, die is ook op elk moment af. Alleen, er komen altijd nieuwe dingen bij. En doordat er nieuwe dingen bijkomen, veranderen andere dingen van betekenis.

Zijn er recent markante veranderingen aangebracht, in relatie met je persoon?

MANDERS: Mijn persoonlijke leven is niet echt in mijn werk terug te vinden. Ik kan wel over losse werken spreken. Bijvoorbeeld, een werk dat op dit moment Unfolded Figure heet. (zie foto)

Ja, dat meerkoppige godenbeeld, met monsterachtige en menselijke trekken.

MANDERS: Ik ben er lang mee bezig geweest in mijn hoofd. Ik wilde een ultiem kannibalistisch beeld maken, veel dingen die elkaar opeten. Het is gebaseerd op een klein beeld van brood dat uit verschillende figuren bestond, ooit gemaakt door een gevangene in Zwitserland. Ik heb er een boel dingen in samengeschraapt, er zit zelfs een stukje uit een schilderij van Giotto in. Het geeft een heleboel mogelijkheden voor ander werk.

Zijn kannibalistische aspect maakt hem geschikt als waarschuwingsteken op de drempel.

MANDERS: Ik wilde dat het ook echt een ding zou worden, een gebruiksvoorwerp van een beschaving die er nooit is gekomen, maar wel samengesteld uit veel bestaande dingen uit de wereld. In de evolutie heb je steeds scharnierpunten. Het beeld is gemaakt alsof er in de evolutie een ander scharnierpunt is geweest. Als er een andere beschaving was gekomen, had dit een mogelijk beeld kunnen zijn.

Een onmogelijke beschaving die zichzelf opeet.

MANDERS: Het kannibalisme gaat al heel lang rond in de wereld, met alle culturen die elkaar opeten. Dat is niet per se iets negatiefs. Het is eigenlijk iets moois. Het gebeurt gewoon, en het is nodig. Het beeld zag ik fungeren als een ruimtelijk boek. In mijn atelier verzamelde ik allerlei dingen over kannibalisme, en natuurlijk kwam een mooi werk van Goya erin voor. Aan die bestaande beelden wilde ik één nieuw beeld toevoegen.

Wat heeft uw gebouw grote schoorstenen, terwijl er toch weinig wordt verstookt!

MANDERS: Euh, ja… (perplex) Het zijn echt wel fabrieken die binnenskamers horen te zijn. Huiskamerfabrieken. En één ervan werkt andersom. De Writing Machine werkt anders, omdat er iets in de pijp gaat, in plaats van eruit te komen. Denk aan een fototoestel. Als ik een foto van u zou nemen, dan zou u ook in het apparaat verdwijnen.

Pardon?

MANDERS: Een beeld van u zou in het apparaat gaan. Een fictief persoon zou in de ijzeren pijp (van de Writing Machine, zie foto) kunnen verdwijnen. Met behulp van verschuifbare ijzeren platen zou hij almaar verder van de buitenwereld afgesloten worden, tot hij in de bijbehorende kast belandt. Naast die kast ontstaat zo een perfecte plek om een boek te schrijven.

En meteen wordt duidelijk waarom dat apparaat zo groot moest zijn.

MANDERS: De maten kloppen behoorlijk, het zou zelfs vrij krap zijn, als je erin zit. (lacht)

Het gebouw is ook de werkplaats van een sculpteur.

MANDERS: Ik zou zelf nooit over een sculpteur of beeldhouwer spreken, wel over een werkplaats van een mens. In het gewone dagelijkse leven zou ik mezelf wel beeldhouwer kunnen noemen, maar binnen mijn werk niet.

Hoe verklaart u dan de aanwezigheid van uit klei gemodelleerde figuren?

MANDERS: Het zijn voor mij veel meer dingen die een mens maakt. Een van de dingen die een mens wil doen, is gewoon beelden maken. Net zoals je een kopje zou willen laten zweven, zo wil je ook beelden maken. En als je dan logisch nadenkt, dan maak je een beeld of van klei, of van zand, of van stof. Anders zou ik niet direct weten hoe dat zou moeten. Dat zijn de meest fundamentele dingen. Je pakt een hoop zand en je plakt dat bij elkaar tot een figuur, of je schraapt al het stof bij elkaar… De term sculpteur refereert te veel aan een beroep…

Wilt u dan een ontwerper genoemd worden?

MANDERS: Nee, nee, nee! Ik vind het ook geen mooi woord.

Het woord designer heb ik nog niet uitgesproken.

MANDERS: Dat is nog erger! (lacht)

Een aantal objecten refereert toch aan ‘design’.

MANDERS: Ja, in het werk met het bad en de drie figuren (Isolated Bathroom, zie foto) is het bad misschien op een bepaalde manier heel erg ‘ontworpen’. Maar wat ik heb geprobeerd is, toen het beeld eenmaal vaststond in mijn hoofd, het meest elementaire bad te maken. Een normaal bad is wit, heeft een kraan, ronde hoeken, en ook de maat staat min of meer vast. Maar als ik in dit werk ronde hoeken had gebruikt, dan werd het geen sterk beeld omdat het te veel refereert aan echte badkuipen. En ik wil dat je het woord bad echt vastpakt. Bleek dat ik dat het beste kon doen door de hoeken recht te maken. Dat heeft niets met de-sign te maken, maar meer met hoe een woord er op de meest elementaire manier uitziet.

Het bad lijkt een vanzelfsprekende plaats in het gebouw in te nemen…

MANDERS:… Ik was ook al jaren van plan om een schilderij te maken. Ten minste wil ik één schilderij maken, anders zou het werk niet volledig zijn. Maar ik zit er heel erg tegenaan te hikken, al heel veel jaren. Ik heb al een paar keer een doek opgespannen, maar het is dan niet de goede maat, en ik weet sowieso niet wat erop moet komen. Maar het is precies ook een vorm van logica dat ik het schilderij moet maken. Als je een bad maakt, moet je ook een schilderij maken, dat is logisch. Ik zit echt wel met een probleem omdat ik nog niet weet wat erop moet komen. Maar het komt eraan, ik voel het. (lacht)

De kleifiguren in het gebouw refereren aan modellen op basis waarvan mensen uit verschillende beschavingen zichzelf hebben afgebeeld.

MANDERS: Dat klopt wel. En dat is een vreemde, en ook mooie geschiedenis die ik eigenlijk niet heb uitgebuit. In eerste instantie heb ik die beelden gebaseerd op levende modellen die ik heb vervormd. En die vervorming heb ik dan weer gebaseerd op een vervorming die heeft plaatsgevonden bij vissen in de evolutie. Je kunt namelijk vervormingsschema’s afleiden uit de evolutie van de vissen. Een boek dat heel erg indruk op mij heeft gemaakt, is van D’Arcy Thompson, On Growth and Form. Het gaat over de vervormingen die optreden in onze evolutie, zoals ons hoofd is vervormd ten opzichte van apen, bijvoorbeeld. Zijn vervormingsschema’s heb ik toegepast op die figuren. Ik besliste ook dat ik popachtige figuren wou hebben. Voorts nam ik een model met een gebroken neus, omdat ik wou dat het refereerde aan Griekse beelden. In die zin zijn die figuren uit een heel grote mix van ideeën ontstaan. Maar ondertussen loop ik nog steeds rond met het idee dat ik nog mogelijkheden heb met die vervormingsschema’s. Ik zou die van de vissen bijvoorbeeld willen toepassen op voorwerpen. Op een schoen, bijvoorbeeld. Het mooie van een schoen is dat er een voet in hoort.

U lijkt blindelings gedachteassociaties te maken om tot amalgamen te komen. Bent u niet in de eerste plaats een speler?

MANDERS: Ja, natuurlijk. Ik ben stiekem een groot geworden kind, dat is zo. Ook als je in mijn atelier rondloopt: ik zit gewoon constant op de grond, met dingen, ja. Het is natuurlijk heel fijn dat ik dat mag zijn. Ik ben constant erg opmerkzaam. Als ik hier bijvoorbeeld (aan een tafeltje in het SMAK-café, nvdr) dit papiertje zou afscheuren, dan zou ik daar iets ongelooflijk moois mee kunnen maken, honderd procent zeker, al zou ik nu niet weten hoe dat zou moeten. Als je maar goed genoeg oplet, dan kun je die mogelijkheid vastpakken. Dat is misschien, los van liefde en zo, de mooiste menselijke eigenschap, in de zin van denken: mogelijkheden vastpakken en er toepasbare dingen mee maken. Fantastisch. Vogels kunnen dat niet, maar die kunnen wel vliegen. Wij ook wel, maar dat komt omdat heel wat voorgangers van ons zich hebben vastgebeten in het idee ‘wij willen vliegen’, en het is ons gelukt. In die zin is het denken ongelooflijk mooi, echt niet te onderschatten. En zo kan er ook met deze twee voorwerpen (een kopje en een pen, nvdr) iets moois worden gemaakt. Maar het rottige is: straks loop ik hier weg en jij neemt die pen van mij mee en dit ding verdwijnt dáár, en ik zal het waarschijnlijk vergeten. En dat is weer een beeld verloren.

Voorgangers hebben hun leven gegeven om te ontsnappen aan de zwaartekracht. U kiest banale voorwerpen en spint ze in tot iets moois. Dat is een geweldig verlies aan ambitie, en een toename van spel. We hebben de grote ambities nu wel gehad?

MANDERS: Nee, natuurlijk niet. Welke plek wil je zelf als mens innemen? Ik had ook uitvinder kunnen worden, wat als kind altijd mijn doel was. Ik heb ooit bij een uitvinder gewerkt. Maar als je met de echte wereld te maken hebt, dan krijg je veel meer met geld te maken, met productie en juridische aspecten. Dat stak me heel erg tegen. Maar dat is niet de hoofdreden waarom ik geen uitvinder ben. Als uitvinder doe je misschien één of twee belangrijke uitvindingen, en dan ben je de hele tijd bezig om dat goed in de wereld te zetten en te houden. Als kunstenaar ben je veel vrijer, en kun je veel niet-nuttige uitvindingen doen. In die zin is het veel mooier om kunstenaar te zijn dan uitvinder. Ik ga voor de vele dingen. Het is natuurlijk ontzettend mooi om een paperclip uit te vinden, maar dan teer je op een eenzaam moment. Terwijl ík wil uitbreiden naar heel veel momenten die samenhangen. Ik wil de paperclip van die man heel graag gebruiken. Ik wil er heel graag iets mee doen.

Het hele gebouw en zijn bewoners lijken te slapen, bevroren.

MANDERS: Bevroren is een goed woord, ja. Bevriezen is een eigenschap die constant in mijn werk is. De figuren kunnen geen bewegingen maken. Als een figuur die indruk geeft, dan is het omdat er voorwerpen onder hem geschoven zijn, waardoor die arm iets omhoog gaat. Ik heb dan zo zelf constant mijn twijfel of een aantal werken niet te veel bewegen. Bijvoorbeeld hier in dat bad, waar die pen wat beweegt op het water. Ik ben er steeds over aan het twijfelen of dat nu goed is of slecht. Nu ja, ik heb nog tijd om erover na te denken.

Misschien staat alles op het punt om te ontwaken.

MANDERS: Misschien wordt het gewoon constant ontdooid in de hoofden van mensen. Door erover te denken. Maar als je dan tien jaar later terugkomt, is het bevroren ding nog precies hetzelfde.

DOOR JAN BRAET

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content