HET BRUTO FESTIVAL PRODUCT

© REPORTERS

Van Sfinks en Mano Mundo tot Rock Werchter en Tomorrowland: met zo’n 350 evenementen is de Vlaamse festivalzomer uniek in de wereld. Er gaat ook veel geld om in de sector, maar de festivals zelf zijn er op financieel vlak vaak belabberd aan toe. ‘Zonder vrijwilligers moet je er niet eens aan beginnen.’

Om in de hemel te komen’ ,lacht Geert Robbrecht, promotor van Crammerock in Stekene, op de vraag waarom hij een heel jaar lang zowat al zijn vrije tijd gratis spendeert aan één weekend in september. Het is het meest originele antwoord op de vele keren dat we die vraag stellen, aan tal van vrijwillige medewerkers en organisatoren van de gulle festivalzomer die Vlaanderen rijk is.

Vorige week waren er elke dag dik 700 vrijwilligers in de weer op de Lokerse Feesten, tien dagen lang. Ook de zevenkoppige bestuursraad daarvan heeft er een druk jaar op zitten, zonder noemenswaardige vergoeding. Op Sfinks Festival en Mano Mundo komen respectievelijk 1300 en 900 vrijwilligers sloven, op Tomorrowland 450. Polé Polé zette tijdens de afgelopen Gentse Feesten 150 vrijwilligers per dag in. Organisatoren Erik Costeur en Jo Bonte factureren al twaalf jaar enkel hun onkosten. Van Rock Werchter en Pukkelpop zijn geen exacte aantallen bekend, maar er zijn honderden vrijwilligers aan de slag. Vergoedingen variëren van een T-shirt en enkele drankjetons op de Lokerse Feesten, over een dagvergoeding van rond de vijf euro op Mano Mundo, tot de officiële vrijwilligersvergoeding van 30 euro per dag op andere festivals. En de gratis tickets natuurlijk. Vaak worden die vergoedingen uitbetaald aan een vereniging of vzw, waartoe de vrijwilligers behoren. Rock Werchter heeft dat enkele jaren geleden zelfs verplicht gemaakt, om de administratieve rompslomp van al die individuele vrijwilligers te vermijden.

‘Er zijn mensen die voor de opbouw van de Lokerse Feesten vakantie nemen om erbij te zijn, en tijdens de Feesten zelf gaan werken’, zegt voorzitter Jan Cools. De reden waarom, naast goddelijke verlossing en de clubkas, is voor een groot deel dezelfde als waarom het publiek van festivals de afgelopen jaren zo gegroeid is: meer dan ooit zijn muziekfestivals een belevenis, een gebeuren waar mensen bij willen horen. ‘We zien dat aan de populariteit van de campings’, illustreert Patrick De Groote, coördinator van Sfinks. ‘Hier overnachten tegenwoordig mensen uit Antwerpen, tien minuten van het festivalterrein. Het zijn uitjes geworden, vakanties.’ Net zoals er jongeren zijn die liever een zomer naar festivals gaan dan naar Thailand, is er sprake van een vrijwilligerscircuit, van mensen die drie of vier festivals meedraaien. Hele groepen die in de loop van het jaar contact houden, en die vaak ook een specifieke taak op zich nemen. Sommige sportclubs verzorgen al jaren de camping op die of dat festival, of enkele togen, en regelen dat vrij autonoom.

Winst op Woodstock

Geert Robbrecht herpakt zich snel. ‘Nee serieus, dat van die hemel is mijn standaardantwoord. Ik doe het in de eerste plaats uit sociale overwegingen.’

Als het succes van de Vlaamse festivalzomer iets bewijst, dan wel de bloei en de gulheid van het Vlaamse verenigingsleven. Onze festivalzomer is uniek qua schaal. ‘Nergens ter wereld kun je in zo’n beperkt gebied en tijdsspanne zo veel bands gaan bekijken’, zegt Serge Platel, voorzitter van de Vlaamse Federatie voor Muziekfestivals. ‘De diversiteit is totaal: waar heb je zo dicht bij elkaar nog een Pukkelpop, Rock Werchter, Tomorrowland, Graspop en Dranouter? En met succes? Pinkpop in Nederland verkocht dit jaar bijvoorbeeld niet uit, iets wat de grote Vlaamse festivals vaak al maanden op voorhand doen. Als we alle muziekfestivals bij elkaar tellen, komen we uit op 350. En daarvan draait 90 procent op vrijwilligers.’

Een kleine halve eeuw nadat Jazz Bilzen de Vlaamse festivaltraditie al toonaangevend maakte, blijkt de samenhorigheid van die periode dus nog steeds springlevend.

Maar er is wel degelijk een groot verschil met toen. Een kostenbalans van Woodstock is waarschijnlijk nooit opgemaakt, maar vandaag zorgen de festivals wel voor een flinke economische meerwaarde. Sommige krijgen subsidies, maar zelden veel. Bij PoléPolé zijn subsidies goed voor zo’n vijfde van de financiering, de Lokerse Feesten – ondanks de duidelijke return voor de stad – krijgen geen financiële hulp, net als de grote meerderheid van de festivals. Zet daar de gerealiseerde omzetten tegenover, en je kunt spreken van een lucratieve Vlaamse cultuurindustrie.

Crammerock draaide in 2012 met 25.000 bezoekers in twee dagen een omzet van 1,2 miljoen euro. De Lokerse Feesten brachten vorig jaar zo’n 3,5 miljoen euro op aan omzet, Sfinks Festival dit jaar 1,1 miljoen, Mano Mundo in mei een half miljoen, de Zomer van Antwerpen normaal gezien rond de 3 miljoen. Polé Polé draait op de Gentse Feesten in tien dagen dik 600.000 euro, Genk on Stage in drie dagen 245.000 euro. Voor de grote jongens is het koffiedik kijken. Omzetcijfers worden angstvallig afgeschermd. Maar uit de jaarrekeningen valt bij handelsinformatiekantoor Graydon wel een en ander op te maken.

Zo diende vzw The Factory onlangs haar jaarrekening in. The Factory is de organisator van Pukkelpop, en verlengde zijn boekjaar tot 22 maanden, wegens de onzekerheid rond Pukkelpop na de storm van twee jaar geleden. In 2010 zette Pukkelpop een omzet neer van net geen 19 miljoen euro. Afgelopen boekjaar, en dus goed voor twee festivals, was dat dik 34 miljoen euro. Niet het dubbele van 2010 dus, het gevolg van twee geannuleerde dagen minder consumeren in rampjaar 2011. Uit het rapport blijkt overigens dat The Factory bijna 3,8 miljoen euro opzijzet voor risico’s en kosten. Lees: om eventueel de tickets terug te betalen aan de mensen die hun geld uit 2011 via de rechtbank terugeisen.

Voor Rock Werchter is het plaatje nog onduidelijker, omdat Live Nation Festivals stilaan met een hele rist festivals verbonden is. Zij tekenden in 2012 samen een omzet van meer dan 45 miljoen op. Ook Graspop maakt met een omzet van 9,5 miljoen euro indruk.

Wikinomics

Omzetten zeggen wel niets over de gezondheid van de organiserende vzw of onderneming. Bovendien zijn ze ook onderling onvergelijkbaar door de diversiteit van de festivals. Een gratis festival brengt minder op dan een betalend, een meerdaags meer dan een eenmalig. Wie de Rolling Stones boekt, trekt waarschijnlijk meer volk dan een optreden van Daan, maar maakt daarom niet meer winst – integendeel. Punt is dat de meeste van deze bedragen er niet zouden zijn zonder de vrijwillige arbeid. Organisatoren zijn formeel: ‘Zonder vrijwilligers moet je er niet eens aan beginnen.’

Het vrijwilligerswerk ligt dan ook aan de basis van een stilaan uit de kluiten gewassen sector, die in een economisch kalme periode voor meerwaarde zorgt. Het Bruto Festival Product: het is een verschijnsel dat Bruno Verbergt, professor cultuurmanagement aan de UA, aan Wikinomics doet denken, de term die enkele auteurs gaven aan een zakenmodel dat uitgaat van belangeloze arbeid. ‘Net als tal van mensen compleet vrijwillig meeschrijven aan de online encyclopedie Wikipedia, of hun recensies posten op sites als TripAdvisor en Yelp, zo werken deze festivals volgens eenzelfde logica. Zeker in de cultuurindustrie is er altijd sprake van een hoger belang, waardoor mensen er graag deel van uitmaken. Je zou als organisator maar een idioot zijn om daar geen gebruik van te maken. Bovendien mag je niet vergeten dat die vrijwilligers niet alleen een economisch belang vertegenwoordigen, maar ook een strategisch. Zo vormen ze vaak de link met de omringende regio, en geven ze een cultureel evenement de in die wereld zo noodzakelijke ziel. Zelfs mocht je het je dus kunnen veroorloven om zonder te doen, is het waarschijnlijk een goede beslissing om met vrijwilligers te blijven werken. Altijd maar meer professionalisering is niet noodzakelijk een goed idee.’

Zijn vrijwilligers die geld opleveren idioten? Maken zij anderen binnen de organisatie rijk? In de grote meerderheid van de gevallen niet, en dat is meteen het tweede opvallende aan het festivalmodel. Kijk naar de (magere) winstcijfers in de jaarrekeningen. Vorig jaar hielden de Lokerse Feesten 85.000 euro over aan hun 3,5 miljoen omzet. The Factory maakte vorig boekjaar een verlies van 13.000 euro, maar ook in 2010 bleef de bedrijfswinst beperkt tot een half miljoen op een omzet van 19 miljoen. Dat zijn winstpercentages van rond de vijf procent, een resultaat waar de meeste festivals blij mee zijn.

Er valt dan ook heel weinig te doen met eventueel verdiend kapitaal. Zowat alle spelers, de grote jongens uitgezonderd, zijn vzw’s. Die kunnen hun bestuurders dan wel een mooie som betalen – wat zelden gebeurt – maar het opgebouwde kapitaal kan nooit als een dividend van de winst naar de organisatoren gaan. Winst wordt op die manier enkel belangrijk om een buffer aan te leggen voor slechte jaren, of om de volgende editie te verfraaien. Festivals werken dan ook als een economisch doorgeefluik, een goedkoop handelsplatform waar festivalgangers en een hele rist cateraars, brouwers, dienstenleveranciers en adverteerders elkaar tegenkomen.

De Belgische podiumbouwer Stageco is het bekendste voorbeeld van hoe bedrijven een expertise kunnen ontwikkelen op de festivals, die ze vervolgens internationaal uitspelen. Maar er zijn nog veel andere: Barco is zowat het enige bedrijf ter wereld dat de installatie van Roger Waters’ The Wall aankan, en natuurlijk profiteren ook de Vlaamse bands mee van het succes van hun festivals. Zelfs de tourmanager van de Spice Girls was niet toevallig een Belg. Allemaal pikken ze mee van een zakenmodel dat bestaat omdat het de hoge Belgische arbeidskosten omzeilt, en maximaal werkt doordat de organiserende structuren er weinig aan overhouden. Dat laatste is uiteraard ook de achilleshiel van het model. Er gaat veel geld om in de festivalsector, maar de festivals zelf zijn er op financieel vlak vaak belabberd aan toe. Sfinks eindigde vorig jaar op een verlies van 155.000 euro. Zig Zag vzw, dat Couleur Café opzet, raakte het tweede jaar op rij net niet break-even. Mano Mundo kwam afgelopen mei op 50.000 euro verlies uit. Dranouter neigde naar het faillissement, met in 2011 het tweede zware verliesjaar, toen met bijna 400.000 euro. Dat verlies zou de afgelopen twee jaren volgens de organisatie wel zijn weggewerkt.

Maar het blijven cijfers die eraan herinneren hoe riskant het inzetten op enkele dagen per jaar wel is. Een verkeerde inschatting, een dag slecht weer, en je kunt onder nul eindigen. ‘In 2011 hadden we een dag verkeerd ingeschat, en een iets te grote naam gezet’, knikt Jan Cools van de Lokerse Feesten. ‘We kwamen meteen 167.000 euro tekort.’ De Lokerse Feesten hebben door de jaren heen een aanzienlijke oorlogskas bij elkaar gespaard, van 3,5 miljoen euro. Maar veel anderen hebben zo’n buffer helemaal niet. Sfinks had eind vorig jaar 8000 euro op de bank staan, Dranouter 22.000 eind 2011. Bij Mano Mundo is de rekening leeg, hopende dat het volgend jaar beter wordt. Schulden aangaan is ook zelden een oplossing. De Graydon-databank laat zien dat de schuldgraad van Dranouter in drie jaar is verdubbeld, tot 67 procent. Bij Sfinks is dat zelfs 99 procent. ‘Twee slechte jaren na elkaar zorgen ervoor dat je buffer weg is, en je facturen over het boekjaar moet tillen’, legt De Groote uit.

Lege rekeningen zijn een ramp in een sector waarin alles geprefinancierd moet worden. Behoor je niet tot het kransje dat ergens rond februari uitverkoopt, dan verdien je je eerste geld pas als alle infrastructuur er al staat. Bovendien eisen de meeste bands op voorhand hun gage. Regent je festival uit, dan zit je meteen strop. Pukkelpop kan ervan meespreken.

Betaalde knuffelmeisjes

Is het dan een zeepbel? Een boomende festivalzomer die al enkele jaren op het punt staat in elkaar te klappen onder failliete organisatoren? Dat lijkt niet het geval. Ten eerste vanwege de grote economische return, nog los van het bedrijfsresultaat van de vzw’s. De omzet van een festival is één zaak, de indirecte meerwaarde die zo’n evenement creëert, is vele malen groter.

Een studie van de Vlerick Management School over de Gentse festivals toonde aan dat elke door de stad geïnvesteerde euro er voor de overheid 1,5 opbracht – al is dat dan een andere overheid, in casu de federale. Elke voltijdse baan bij de festivalorganisatoren had er bovendien 2,7 tot gevolg in Oost-Vlaanderen. De stad Genk paste dit jaar 325.000 euro bij voor Genk on Stage. Ze rekent dat de return on investment voor de lokale economie tussen de 600.000 en de 1,2 miljoen euro ligt – of de 120.000 opgedaagde bezoekers die tussen vijf en tien euro uitgeven.

In het buitenland becijferen gespecialiseerde overheidsdiensten de economische impact van de lokale festivals. Zo zou Edinburgh Fringe, met 1,5 miljoen bezoekers het grootste kunstenfestival ter wereld, 70 miljoen pond in de lokale economie injecteren en goed zijn voor 1382 voltijdse banen. Koepelorganisatie Rotterdam festivals gaat er dan weer van uit dat een festivalganger 2,3 keer de waarde van het toegangsticket spendeert aan hotels, vervoer, drank, eten en andere.

Bovendien doen enkele spelers het financieel meer dan goed. Pukkelpop en Rimpelrock mogen dan al verlies geleden hebben, wanneer je het geld dat ze opzij hebben gezet voor de rechtszaak bij de winst zou rekenen, dan kom je op een winstpercentage van dik tien procent. Ook een bedrijfswinst van 9 miljoen euro, op een opbrengst van 45,5 miljoen voor Live Nation Festivals is meer dan behoorlijk. Maar het is Graspop Metal Meeting bvba die het hoogste winstpercentage behaalt: dik 3 miljoen winst op een bedrijfsopbrengst van net geen 11 miljoen, dat is bijna 30 procent. Metalheads blijken ook goede bankiers te zijn. ‘Het waren twee topjaren’, bevestigt Peter Van Geel. ‘Maar dit jaar was het al een stuk minder. We hebben dat geld nodig om een buffer op te bouwen en te investeren in de toekomst.’

Het is geen toeval dat Live Nation en Graspop MM bedrijven zijn, in plaats van vzw’s. Met hun winstpercentages zitten ze aan de rand van het festivalmodel als doorgeefluik. Het is maar normaal dat er uit de massa festivals niet enkel gespecialiseerde spelers als Stageco komen, maar ook enkele autonome festivalbedrijven zelf. Die uit zijn op groei, en de Vlaamse expertise internationaal kunnen aanwenden.

Tomorrowland

Neem nu Tomorrowland. Bij dat evenement in Boom werken elke festivaldag 4500 mensen, van wie slechts tien procent vrijwilligers. Al de anderen zijn ingeschreven: knuffelmeisjes, bellenblazers, modellen die ijsjes verkopen, als nonnen verklede receptionistes voor The Love Chapel, tot de speciaal uitgedoste hostess die bezoekers verwelkomt op de luchthaven van Tel Aviv. Dit is verre van een kortstondig doorgeefluik op een warme zomer, maar een bedrijf dat op termijn ook de andere 362 dagen actief wil zijn.

‘We hebben van Tomorrowland nu enkele hoofdstukken geschreven, maar dat moeten er nog een veelvoud worden’, klinkt het in de gonzende kantoren van ID&T, het bedrijf boven Tomorrowland.

‘Winst is nu niet het eerste doel. We willen uitgroeien tot een lifestylemerk, dat we over de hele wereld kunnen inzetten. En niet alleen met festivals. Waarom zou er geen Tomorrowland-kledinglijn kunnen zijn, of een muzieklabel? Daar zijn we zeker nog niet, maar om een idee van onze merkwaarde te geven: we hebben 4,2 miljoen fans op Facebook, en daarvan is 90 procent nooit op Tomorrowland geweest.’

De uitbouw van dat merk is een dure zaak. Het zal geen bezoeker van Tomorrowland ontgaan zijn dat alles wordt ingezet op comfort en kwaliteit. In 2011, het eerste jaar dat de drie dagen uitverkocht waren, maakte organisator ID&T België een kleine 2,5 miljoen euro winst. Hoeveel de omzet toen was, is een goed bewaard geheim, maar met evenveel bezoekers als Pukkelpop en dezelfde dagprijzen kun je zeker uitgaan van een soortgelijk bedrag.

Maar het is wel duidelijk dat Tomorrowland een bredere kostenstructuur heeft dan de meeste andere, en ook munt slaat uit de afgeleide inkomsten van festivals. Met hun Global Journey-pakketten verdienen zij bijvoorbeeld ook op de vluchten, vervoer en hotelboekingen van 13.000 internationale gasten. De andere 60.000 niet-Belgische bezoekers leveren elders heel wat geld op.

Het is een heel andere dynamiek dan op de vrijwilligersfestivals als de Lokerse Feesten en Dranouter. Maar Tomorrowland is wel het beste bewijs dat sommige festivals hun vleugels uitslaan.

Ook Polé Polé denkt erover om zijn Beach-editie, deze keer in Oostende, uit te bouwen tot een bedrijf met een merk dat een heel jaar doorwerkt. Niet alle festivals kunnen dat, maar het zijn opnieuw voorbeelden van de economische output die de Vlaamse festivalzomer genereert. Zonder festivaltraditie zou er geen sprake zijn van Tomorrowland. En zonder vrijwilligers zou er geen sprake zijn van een traditie. Allemaal om in de hemel te komen.

DOOR JELLE HENNEMAN

‘Nergens ter wereld kun je in zo’n beperkt gebied en tijdsspanne zo veel bands gaan bekijken.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content