Menno Wigman is een technisch virtuoze dichter. De droefenisvan copyrettes bevat de beste gedichten die hij tot nu toe schreef,door hemzelf gekozen.

Ingmar Heytze noemt hem ‘Met afstand de beste dichter van onze generatie’ en zegt verder: ‘Het zou me niet verbazen als Wigman later, veel later, als onze botten het stof hebben opgezocht, net zo zal worden gewaardeerd als Gerrit Achterberg, Maurice Gilliams en Martinus Nijhoff.’ Bijzonder mooie woorden, maar hoe objectief zijn ze? Wel, als volgens Van Dale een gedicht een zorgvuldig geconstrueerde tekst is waarin keuze en schikking van woorden, rijm, ritme enz. de expressieve en suggestieve waarde vergroten, dan is Menno Wigman inderdaad een meester-dichter.

Wat die zorgvuldige constructie betreft, zit het bij Wigman helemaal snor. Hij is een hopeloze perfectionist, die naar eigen zeggen schrijft als een slak. Aan een gedicht werkt hij ettelijke maanden, in enkele gevallen een jaar, maar het resultaat mag dan ook gezien worden. Over zijn poëzie zijn alleen maar lovende recensies geschreven, en critici, die veelal zelf ook dichters zijn, laten weleens doorschemeren of geven gewoon zonder omwegen toe jaloers te zijn op Wigmans superbe vakmanschap. Dat vakmanschap manifesteert zich in de muzikaliteit en vormvastheid van zijn gedichten. Menno Wigman was vroeger drummer bij het punkgroepje Human Alert, – een degelijke drummer beweren zij die daar ooit getuige van zijn geweest – ritme en cadans zitten hem dus in het lijf. Een andere eigenschap van Wigmans poëzie is dat elk woord tegelijkertijd het meest passende en verrassende lijkt. Neem nu de eerste twee strofen van het gedicht Spleen: ‘Oktober is het Irkoetsk van het jaar. / De regen, droever dan een roebel, praat / hoogmoedig op je in. Het heeft geen zin // om tussen kamerwanden te verwijven, geen zin om driftig naar de kust te rijden. / Het regent twijfels en gedachtestrepen. //’ Behalve de inmiddels klassiek geworden openingsregel, vinden we hier twee prachtige regenbeelden terug. Merk ook die voor Wigman zo typische klankkleur.

Citeren uit Wigmans gedichten is haast onbegonnen werk omdat er zo onmetelijk veel moois te vinden is. Nog eentje om het af te leren: ‘Nichtje, wild honingnichtje, hoe we speels / langs tafelpoten kropen, pumps en laarzen / beslopen, steeds naar veters grepen, stout // stout nichtje, blond je vlechten en van snoep / je mond, die sloep, die zomer en dat meer / waar ik het raadsel van je mond uitvond,//’. De kinderlijkheid van dit tafereel – een nichtje en een neefje, samen spelend – weerspiegelt zich in de taal: korte zinsdelen, herhalingen en enige opzichtige, simpele rechttoe, rechtaan rijmwoorden. Dat laatste als een doordachte ingreep van de dichter die eigenlijk bekendstaat als een expert inzake verborgen maar heel goed hoorbaar halfrijm.

Spleen is een voornaam thema in de poëzie van Menno Wigman. Aangeboren melancholie die zich laat verklaren noch verjagen, onvrede met zichzelf en de wereld, gecultiveerde eenzaamheid, existentiële verveling… In zijn prille werk is de invloed van de zwartromantische, negentiende-eeuwse Duitse maar vooral Franse dichters – met Baudelaire als exponent – duidelijk aanwezig. Toch is Wigman geen anachronisme. Hij mag dan wel teruggrijpen naar een vroegere traditie, zijn poëzie refereert niet zelden aan het moderne stadsleven en is daardoor op en top hedendaags. Trouwens, bij elke nieuwe bundel boette de introspectie aan belang in ten voordele van een wijdere blik op de wereld rondom. Zonder dat zijn poëzie aan kracht verloor, wel integendeel.

MENNO WIGMAN, DE DROEFENIS VAN COPYRETTES, PROMETHEUS, AMSTERDAM, 56 BLZ., 12,50 EURO.

Philip Hoorne

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content