Jan Braet
Jan Braet Jan Braet is redacteur cultuur bij Knack.

Amerika, op zoek naar de wortels van zijn grote modern-abstracte kunst, belandt bij de primitieve wevers uit de Andes. Een tentoonstelling in het PSK.

Op het programma van de Vereniging voor Tentoonstellingen van het PSK staan al enkele zomers lang consequent onderwerpen die niet door een drang naar succes ingegeven zijn. De behoefte aan een corrigerend perspectief op kunst en kunstgeschiedenis is groter. Met tentoonstellingen van Chantal Akerman, Elaine Reichek en nu Marthe Wéry ( Knack nr. 31) kreeg het oeuvre van sterke vrouwelijke persoonlijkheden een plateau dat het elders moest missen. In Borderline (1999) reveleerden eeuwenoude tapijten de intieme beeldwereld van vrouwen in besloten Noord-Afrikaanse plattelandsgemeenschappen. Samensteller Paul Vandenbroeck hees ze zonder meer op dezelfde hoogte als de modern-abstracte meesterwerken van de Amerikaanse kunst. Precies op het punt waarop Borderline zich met zo’n gratuite vergelijking wat vergaloppeerde, neemt de nieuwe PSK-tentoonstelling Abstractie en precolombiaanse kunst de draad op. Met plots veel vastere grond onder de voeten, zo lijkt het op het eerste gezicht. Samensteller César Paternosto (70) – een Argentijnse schilder, sculpteur en schrijver – wil aantonen dat een behartigenswaardig deel van de moderne abstract-geometrische kunst in Noord- en Zuid-Amerika opvallende parallellen vertoont met de textiele rasterpatronen en de tektonische structuren op de weefsels, het aardewerk, de stenen sculptuur en architectuur van de indiaanse civilisatie in het Andesgebied.

In tegenstelling tot Vandenbroeck draagt Paternosto argumenten en concreet vergelijkingsmateriaal aan. Daardoor vermijdt hij vooreerst in dezelfde val te trappen. Hij beweert niet dat er een rechtstreeks verband bestaat tussen de schilderijen van Barnett Newman, Josef Albers of Adolph Gottlieb enerzijds en de weefsels van de antieke Amerindiaanse traditie anderzijds, en ziet dus ook geen reden om ze per se op dezelfde waardeschaal te meten. Maar, zo laat hij er dadelijk op volgen, deze moderne kunstenaars hebben zich stuk voor stuk verdiept in de oude indiaanse cultuur – meer bepaald in de opvallende geometrische abstracte patronen die erin voorkomen. Dat heeft hun eigen betrokkenheid met de abstractie een gelaagdheid gegeven die er anders niet geweest ware, en die zij zelf gewillig interpreteren als een vorm van verworteling in de grote Amerikaanse cultuur waarvan ze deel uitmaken. De Engelse titel van de tentoonstelling is wat dat betreft veelzeggend: Abstraction, The American Paradigm.

SPIRITUELE VERWANTSCHAP

Een tweede strik die Paternosto handig ontloopt, is het maken van boude interpretaties over de betekenis van de Amerindiaanse abstractie. Veeleer neemt hij sprekende voorbeelden onder de loep van textiel of aardewerk, waarvan hij de sacrale, symbolische, rituele, sociale en communicatieve functie kan aanwijzen, evenwel zonder ze volledig accuraat te kunnen afbakenen. Vooral textiele producten zijn immers erg vergankelijk, en leverden weinig archeologische vondsten op.

Van een autonome schilder- of beeldhouwkunst zoals die in de Europese cultuur voluit sinds de Renaissance en de invoering van de perspectief in zwang geraakte, was in Amerika geen sprake. En terwijl Europa fundamenteel de – geïdealiseerde – afbeelding ( mimesis) van de menselijke figuur nastreefde, schijnen Maya’s, Inca’s en Azteken zich op het abstraheren te hebben toegelegd.

Eeuwenlang werden de voorwerpen uit de Andes gerekend tot de toegepaste kunst, de decoratie, het loutere ornament, en dus tot een lagere orde dan de ‘schone kunsten’. Ze maakten ook het voorwerp uit van archeologisch, nooit van louter esthetisch onderzoek. Paternosto verwerpt dergelijke classificaties. Het textiel, de pottenbakkerskunst, en de sculpturale steenarchitectuur zijn de centrale kunsten uit de Amerindiaanse cultuur, en moeten op grond van hun functies op dezelfde voet behandeld worden als de schilder- en beeldhouwkunst bij ons.

Door de aard van haar textiele structuur – het raster gevormd door de kruising van schering- en inslagdraden – heeft de weefkunst uit het Andesgebied altijd haar motieven moeten geometriseren en abstraheren, zonder afstand te doen van haar symbolische referenties. De tentoonstelling confronteert een aantal prachtexemplaren met werken van twintigste-eeuwse kunstenaars uit alle windstreken. Een Europese grootheid als Paul Klee (1879-1940), die in de musea voor volkskunst in Berlijn en München een ‘spirituele verwantschap’ met de primitivistische weefkunst ontwikkelde, had een bijzonder oog voor de subtiele kleurgradaties die de kruising van schering en inslag meebracht, en probeerde die in zijn abstracte schilderijen te evenaren.

Een minder bekende Europese kunstenares als Anni Albers (1899-1994) volgde lessen in het weefatelier van het Bauhaus in Weimar, waar ze zich vertrouwd maakte met de structuur van de Andeaanse weefsels. Nadat ze samen met haar echtgenoot Josef Albers naar Amerika emigreerde, reisde ze regelmatig naar de Andes, en ging ‘picturale’ tapijten weven die duidelijk de sporen van haar diepe bewondering voor de Amerindiaanse textielkunst verraden. Ze vertrok daarbij van een gedegen wetenschappelijke kennis die haar toeliet te stellen dat de betekenisoverdracht in Peru tot aan de verovering door de Spanjaarden via de hoog ontwikkelde textielkunst verliep, wat mee het ontbreken van een geschreven taal kan verklaren. Ook in haar eigen weefsels maakte Anni Albers gebruik van ideografische tekens die ‘het mysterieuze van lang vergeten talen oproepen’ (Paternosto).

Van de Noord-Amerikaanse moderne kunstenaars schijnen vooral Barnett Newman en Adolph Gottlieb zich in het Amerindiaanse verleden te hebben verdiept. In de door verticale stroken ‘samengevoegde’ kleurvlakken van Newman stelt Paternosto een ‘verrassende structurele overeenkomst met de weefpatronen van het Andestextiel’ vast, terwijl hij bij Gottliebs Pictografieën de ‘vlakke tektoniek’, en ‘hun filosofische wortels in de inheemse kunst van ons halfrond’ noteerde.

STENEN BLOKKEN

In de Latijns-Amerikaanse bijdrage tot de vorming van een ‘abstractie van eigen bodem’ op basis van het Amerindiaanse erfgoed, is de rol van de Uruguayaan Joaquin Torres-Garcia (1874-1949) amper te onderschatten. In Europa had deze beeldend kunstenaar, theoreticus en leraar zich met het neoplasticisme van Piet Mondriaan en Theo Van Doesburg vertrouwd gemaakt, een invloed die op de tentoonstelling zonneklaar blijkt. Maar zijn eigen concept van Universalismo Constructivo biedt ook plaats voor de diepe symbolistische connotaties en de tektonische structuren uit de Amerindiaanse cultuur. Het tektonische is wat aan de eis van de constructie of de structuur beantwoordt.

‘De kracht, het ritme en het diepe concept’ van de steenarchitectuur van de Inca’s zette hem aan tot zijn meest abstracte schilderijen en tot een indrukwekkende sculptuur als Monumento, met zijn min of meer rechthoekige, als stenen blokken in een muur samengevoegde onderdelen en pictografische beelden.

In Montevideo richtte Torres-Garcia een Taller (werkplaats) op, waar de ideeën van het ‘constructief universalisme’ werden verkondigd en in de praktijk toegepast. Onder de grote talenten die er een gedegen scholing kregen, bevonden zich de Uruguayanen Francisco Matto (1911-1995) en Gonzalo Fonseca (1922-1997). Ook hun sculpturale werk kreeg een prominente plaats op de tentoonstelling in het PSK, naast dat van de Argentijn Libero Badii (1916-2000) en de Colombiaan Eduardo Ramirez Villamizar (78). Dat hun namen ons zo goed als niets zeggen, heeft allicht te maken met het feit dat de kwaliteiten van hun werk niet binnen de parameters van de Euro-Noord-Amerikaanse kunstcanon te duiden waren, en dus uit de boot vielen. Hoewel daar inmiddels verandering in gekomen is, kan het openbreken van jarenlang gehanteerde normen slechts een proces van lange adem zijn.

Een moderne grootheid als de naar de VS geëmigreerde Duitse kunstenaar Josef Albers (1888-1976) heeft daar nooit onder te lijden gehad. Zijn verdiensten als een der grondleggers van de geometrisch-abstracte kunst – met de beroemde schilderijenreeks Homage to the square – staan hoog aangeschreven in de handboeken moderne esthetica. Minder belicht echter is de affiniteit van zijn vroegere werk met de tektonische vormen van de sculpturale steenarchitectuur in het oude Mexico.

Of het precolumbiaanse erfgoed ook vandaag nog voldoende kunstenaars inspireert, wil of kan Paternosto niet eenduidig beantwoorden. Zijn eigen schilderijen zijn alvast gebaseerd op het abstracte symbolisme van steen en textiel en op het gebruik van aardekleuren (‘Kleur werd daarmee mijn metaforische verwijzing naar culturen die dichter bij de natuur, dichter bij de aarde stonden, van culturen waarin, om de woorden van Barnett Newman te gebruiken, de majestueuze kracht van onze aardse banden en van onze aardse natuur duidelijk naar voren kwam.’).

Geen enkele van de andere, nog levende kunstenaars van wie werk getoond wordt (Leonore Tawney, Helmut Federle, Alejandro Puente, Cecilia Vicuña) is jonger dan vijftig. En alleen in de subtiel poëtische, met ongeweven draad (!) gerealiseerde installaties van Cecilia Vicuña is een element naspeurbaar van creatieve vernieuwing. Zonder dat ligt het beste van de door Paternosto gedroomde ‘grote Amerikaanse abstracte traditie’ wellicht al achter de rug.

Tot 9 september in het PSK, Ravensteinstraat 23, Brussel. Elke dag open van 10 tot 18 uur. Vrijdag tot 20 uur.

KBC

Jan Braet

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content