Het Egmontpact betekende twintig jaar geleden de doorbraak van het federalisme. Een onderhandelaar (Hugo Schiltz) en een tegenstander (Michiel Vandenbussche) blikken terug op een turbulente periode.

Ik verlaat deze tribune, ga naar de koning en bied het ontslag van de regering aan.” Met die beroemde zin kondigde premier Leo Tindemans (CVP) twintig jaar geleden het einde aan van een regering waarin hij nooit echt had geloofd. Op 11 oktober 1978 kelderde hij het in Vlaanderen omstreden gemeenschapsakkoord, beter bekend als het Egmontpact. Tot vandaag blijven er fervente voor- en tegenstanders van dit akkoord, dat naar analogie met het school- en cultuurpact vrede moest brengen tussen de twee grote taalgemeenschappen in dit land.

Ook twee decennia geleden ging het debat over de positie van de Vlamingen in Brussel en van de Franstaligen in Vlaams-Brabant. Hugo Schiltz (VU) stak destijds zijn nek ver uit voor het akkoord. Voor het eerst nam zijn Vlaams-nationale partij deel aan een Belgische regering. Vandaag blijft de minister van staat een vurig verdediger van het pact. De Antwerpse schepen van Financiën herinnert aan woorden van medeonderhandelaar Karel Van Miert. Na de mislukte hervorming praatten de politici nog eens met de tegenstanders van de niet-politieke Vlaamse Beweging. Toenmalig SP-voorzitter Van Miert hield hen voor dat de Brusselse Vlamingen nooit nog zo’n kans zouden krijgen, vooral op gemeentelijk vlak.

Vlaams parlementslid Michiel Vandenbussche (SP) is het oneens met kameraad Van Miert. De progressieve Brusselse politicus was twintig jaar geleden secretaris van het anti-Egmontcomité waarin Paul Daels van de Vlaamse Volksbeweging en vooral Clem De Ridder van het katholieke Davidsfonds de lakens uitdeelden. “Het Egmontpact was funest voor de Brusselse Vlamingen. Omwille van de Vlaamse economische autonomie waren de strategen van het Vlaams Economisch Verbond (VEV) bereid om de Brusselse Vlamingen op te geven. Dat ze de Franstaligen uit Vlaams-Brabant inschrijvingsrecht gaven in Brussel en hen daar wilden laten stemmen, bewijst dat voor hen Brussel niet de tweetalige hoofdstad van dit land is, maar een Franstalige stad.”

HET LAND WERD AMPER BESTUURD

Het communautair akkoord dat in de nacht van 24 op 25 mei 1977 werd ondertekend in een zaaltje van het Egmontpaleis in Brussel, kwam er pas na grote moeilijkheden. Maar het viel niet uit de lucht. In alle stilte hadden enkele van de latere onderhandelaars al jaren eerder contacten gelegd. Dat was nodig, want de muren rond de partijen waren toen veel hoger dan vandaag.

Voor de socialisten was onderhandelen met de VU niet vanzelfsprekend. De VU stond voor velen voor separatisme en was met haar eis voor amnestie de politieke erfgenaam van de Vlaamse collaboratie tijdens de Tweede Wereldoorlog. Partijvoorzitter Hugo Schiltz zocht zelf contact met medevoorzitter Willy Claes van de nog unitaire Belgische Socialistische Partij (BSP-PSB). De Hasseltse politicus reageerde positief. Hij zou er later voor zorgen dat de VU bij de Franstalige socialisten een aanvaardbare gesprekspartner werd.

Hugo Schiltz: “Het land werd quasi niet meer bestuurd. Claes was het, met zijn gecultiveerde verantwoordelijkheidszin voor het heil van het land, met mij eens dat er iets moest gebeuren. We moesten de druk van de ketel halen. Dat kon alleen door de VU mee in het bad te nemen. Daarvoor moest hij ons aanvaardbaar maken bij de Waalse socialisten.”

Van hun kant wilden de Waalse socialisten na de Eenheidswet en de winterstaking van 1960-1961 meer economische autonomie vor Wallonië. “Aan Waalse zijde wilden de socialisten de economie in handen nemen, los van het unitaire kapitalisme van de Société Générale“, zegt Michiel Vandenbussche. “Op dat moment schrijft Wallonië Brussel af. Vlaanderen houdt dikwijls vooral met woorden aan Brussel vast. Met het Egmontpact kwam de solidariteit voor een Belgisch federaal model met Brussel als bindmiddel op de helling te staan.”

De Waalse socialistische partijleider André Cools wilde voor de gewestvorming de steun van de grootste partij in Wallonië, Vlaanderen en Brussel en dus van het FDF en de CVP. Na de taalwetten van de jaren zestig was het FDF in de hoofdstad aan een steile opgang begonnen. Cools wilde het FDF mee in de onderhandelingen, ook al omdat hij het bij zijn achterban niet verkocht kreeg dat hij wél met de VU en niet met het FDF zou praten.

Aan Vlaamse zijde had Wilfried Martens de leiding over de CVP. Voor hem was de uitbouw van de Vlaamse autonomie de vervulling van een jongensdroom. “Het Egmontpact was een eerste culminatiepunt van wat de jaren voordien binnenskamers gerijpt was, niet in het minst in de militant Waalse kringen van de Parti Socialiste (PS)”, zegt Hugo Schiltz. Volgens de Antwerpenaar was de tijd rijp om conclusies te trekken. “We konden een belangrijke stap zetten, al heb ik Egmont nooit als een eindpunt gezien. Maar inzake inzichten, mensen en krachtsverhoudingen lagen de kaarten optimaal. Martens was CVP-voorzitter en had in die tijd nog een sterke Vlaamse gevoeligheid. Aan Waalse zijde kwam André Cools tot het inzicht dat Wallonië zelf grote verantwoordelijkheid moest opnemen om uit de structurele crisis te geraken.”

Voor de VU lagen de zaken eenvoudig, weet Schiltz. ” Vaast Leysen (topman van het VEV) ijverde er jaren voor om PVV, CVP en VU klaar te maken voor samenwerking. Hij leverde belangrijk voorbereidend werk. Het VEV wilde, zoals Claes, dat het land besluitvaardig zou worden geregeerd. In Vlaanderen was de weg voor ons geëffend. Ik had de nodige contacten met Wilfried Martens en, mocht dat nodig zijn, ook met de liberaal Frans Grootjans. Op het moment dat Willy Claes dan zijn geweten liet spreken, was de zaak aan Vlaamse zijde helemaal beklonken.” Aldus Schiltz.

Zes partijen begonnen na de verkiezingen van april 1977 aan de onderhandelingen voor een communautair pact (PSB, PSC, FDF, CVP, BSP, VU). De liberalen werden niet bij het overleg betrokken.

TE VEEL HOOI OP DE VORK

Het Egmontpact was een ingrijpend akkoord. Veel van wat in latere fasen van de staatshervorming (1980, 1988 en 1993) werd gerealiseerd, stond al in het Egmontpact. Soms ging dat verder dan wat later werd gerealiseerd. Inzake overdracht van federale bevoegdheden naar de deelgebieden waren de latere hervormingen dan weer drastischer.

In het gemeenschapsakkoord kregen de gewesten en gemeenschappen een eigen parlement en een eigen regering, met exclusieve bevoegdheden maar zonder eigen fiscaliteit. De senaat werd hervormd tot een raad van de gemeenschappen. Het kiesarrondissement Brussel-Halle-Vilvoorde werd gesplitst – dat is twintig jaar later nog niet doorgevoerd. De provincie Brabant werd in drie verdeeld. Het pact raakte nog andere gevoelige snaren: de provincies werden afgeschaft en er kwamen wat vaag geformuleerde subgewesten. Ook de intercommunales, bron van veel macht voor de lokale politici, bleven niet buiten schot.

“Dit was de definitieve doorbraak van de federalistische idee”, zegt Schiltz. “Vader Gaston Eyskens (CVP) had wel verklaard dat de unitaire staat dood was, maar de grondwetswijziging van 1970 met de culturele autonomie was een mager beestje. Daar ging geen politieke push van uit. België was dus allesbehalve dood. Het Egmontpact doorbrak voor het eerst de unitaire staatsstructuur.”

Schiltz vindt vandaag dat het Egmontpact op sommige terreinen te ambitieus was. “We namen te veel hooi op de vork. We regelden niet alleen Brussel en de taalkwesties of de installatie van de parlementen van de deelstaten. We hervormden ook de provincies en de intercommunales en schudden daardoor het klassieke machtsbestel door mekaar. Dat was fout, omdat mensen die geen voeling hadden met de Vlaamse zaak, zich met hun protest konden aansluiten bij een deel van de Vlaamse Beweging. Zo werd de oppositie tegen het Egmontpact groter dan ze moest zijn. Het machtsmonopolie van de CVP stond onder druk of werd hier en daar doorbroken, waardoor Martens de greep op de partij verloor. In Wallonië trok Cools zich dat minder aan. Hij zei me dat de grote ziekte van de PS was dat ze zich had ingekapseld in de macht en dat hij Wallonië en de PS moest wakker schudden om ze uit de put te halen. Toen het Egmontpact niet doorging, heeft Cools wel zelf de macht gegrepen in die structuren.”

Onmiddellijk na het bekendmaken van het nachtelijk akkoord, kwam er Vlaams protest. De regeling voor de Vlamingen in Brussel en voor de Franstaligen in Vlaams-Brabant lokte hevige reacties uit. Het Egmontpact bezegelde de drieledige gewestvorming waarvoor de Franstaligen vragende partij waren en die in de grondwetswijziging van 1970 zat vervat. De radicale Vlaamse Beweging organiseerde zich in een comité. Ook de Vlaamse dagbladpers, toen nog met gezagvolle commentatoren, speelde in het verzet een belangrijke rol.

Felle kritiek was er ook op de wijze waarop het akkoord totstandkwam, en gedurende de hele levensduur van het kabinet-Tindemans werd bijgestuurd. De echte leiding was in handen van de zes partijvoorzitters en vooral van Cools, Martens en Schiltz. Niet de regering of het parlement stuurden het debat. Ook het oordeel van de Raad van State was hard: op vele plaatsen kwam het pact in botsing met de grondwet. Dat ontlokte Cools de uitspraak dat de grondwet best mocht worden verkracht voor wat meer Waalse autonomie.

Bovendien maakten de zes partijen een afspraak om ook de volgende legislatuur samen te regeren: dan pas zou immers de grondwet kunnen worden gewijzigd. Een en ander bezorgde de tegenstanders bijkomende munitie. De partijvoorzitters heten zo een junta. Wanneer Schiltz ook nog verklaarde dat het akkoord met de karwats door het parlement moest worden gejaagd, was het hek helemaal van de dam.

MET DE RUGZAK NAAR BRUSSEL

Het inschrijvingsrecht was een idee van de Luikse professor François Perin en werd op vraag van het FDF en de PSC in het pact opgenomen. Dat recht creëerde de zogenaamde rugzakfranstaligen en vormde een belangrijk struikelblok. Meerderjarige Franstaligen in de zes Vlaamse faciliteitengemeenten en in nog andere Vlaams-Brabantse gemeenten (Alsemberg, Beersel, Dilbeek, Groot-Bijgaarden, Sint-Stevens-Woluwe, Strombeek-Bever, Sterrebeek) en drie wijken konden zich fictief in Brussel inschrijven. Vanuit hun Vlaams-Brabantse woonplaats konden ze, de papieren in de rugzak, naar Brussel trekken om daar hun administratieve dossiers (fiscus, sociale zekerheid…) in het Frans te laten behandelen. Om van dat recht gebruik te maken, moest wel een administratieve procedure worden doorlopen.

In een volgende fase van het akkoord werd het inschrijvingsrecht aangepast: het zou na twintig jaar uitdoven, behalve in de zes faciliteitengemeenten. Dat Franstaligen uit Vlaams-Brabant voor de Brusselse gewestraad – en in dat geval dus niet voor het Vlaams parlement – konden kiezen, verdeelde de Vlamingen. Voorstanders van het pact dachten dat de invloed beperkt zou blijven. Tegenstanders vreesden voor een verdere minorisering van de Vlamingen in Brussel.

In die dagen was West-Vlaming Michiel Vandenbussche voorzitter van het Vlaamse sociaal-culturele werk in Brussel. Omdat Aloïs Gerlo van het socialistische Vermeylenfonds het Egmontpact steunde, kwam Vandenbussche als vertegenwoordiger van de linkerzijde in het verweer. Toen en nu verwijst hij naar de voor hem negatieve rol van het VEV (zie boven). “Het Egmontpact was een belangrijke stap in de gedachten, maar in de uitwerking funest voor de Brusselse Vlamingen”, houdt Vandenbussche vol. “In de nacht van 24 op 25 mei kwam de eerste afwijzende reactie niet alleen vanuit de rand, zoals verwacht, maar ook van de Brusselse Vlamingen zelf. De onderhandelaars kenden het terrein niet zo goed. Het was een kapitale blunder om het lot van de Brusselse Vlamingen te koppelen aan dat van de Franstaligen in Vlaanderen, dus in de rand. De Franstaligen kregen juist dezelfde instellingen in de rand – en veel verder dan de zes faciliteitengemeenten – als de Vlamingen in Brussel. Daartegen stond het opgeven van de pariteit in Brussel: de Vlamingen kregen twee van de zeven zetels in de Brusselse executieve en twintig procent van de middelen. Het zwaarste pakket, onderwijs, kreeg zelfs minder. Het Egmontpact was een poging om Vlaanderen en Wallonië meer autonomie te geven. Voor Brussel werd er maar wat aan bricolage gedaan.”

WE MOESTEN DE GRENS VERLEGGEN

Hugo Schiltz ontkent dat het de Vlaamse onderhandelaars aan terreinkennis ontbrak, zoals Vandenbussche en anderen beweren. Integendeel: het inschrijvingsrecht kwam er volgens Schiltz onder druk van zijn eigen mensen uit Brussel en Vlaams-Brabant. Het bleek een blunder te zijn. “Ik verwijt mezelf nog altijd dat ik me tot het inschrijvingsrecht heb laten verleiden. Hadden we toen de VEV-terreinstudies omgezet in een beperkte hertekening van de grenzen, met ook beperkte teruggave van Haren en Neerpede aan Vlaanderen, dan zag het probleem in de Vlaamse rand er vandaag helemaal anders uit. We hadden voor deze territoriale oplossing moeten kiezen, stukken van de faciliteitengemeenten aan Brussel moeten overdragen. Als we dat toen hadden gedaan, dan hadden we strikte grenzen en waren de faciliteiten afgeschaft. Voor het FDF was dat in orde – die partij vroeg gewoon 80.000 zielen in Brussel, voor de eigen machtspositie. Die vraag kwam grosso modo overeen met de terreinstudie van het VEV over de meest verfranste straten. Frans Van der Elst (ex-VU-voorzitter en onderhandelaar bij het Egmontpact) was daar voor, maar Vic Anciaux en anderen in Brussel en Brabant wilden geen morzel grond afstaan.

Dat we geen terreinkennis bezaten, was flauwekul. We waren daar sinds 1975 intensief mee bezig. Jan Verroken (de Vlaamse waakhond bij de CVP) had trouwens zelf ook een verkavelingsplan en heeft me nadien gezegd dat hij zo’n oplossing zou gesteund hebben. Maar in de ogen van de criticasters had Verroken ongetwijfeld ook geen terreinkennis.”

Ondervraagd door de meerderheidspartijen, gooide Tindemans op 11 oktober 1977 de handdoek. Het Egmontpact bestond niet meer. Al langer misnoegde VU’ers stichtten andere partijen – het Vlaams Blok zou pas later met het migrantenthema doorbreken. Tindemans werd nooit meer premier. Zijn partij bedolf hem onder het applaus, maar liet hem vervolgens vallen. Wilfried Martens begon aan een lange carrière in de Wetstraat 16.

De unitaire BSP viel uiteen in een Waalse en een Vlaamse partij, waarvan Karel Van Miert voorzitter werd. Michiel Vandenbussche stapte over naar die Vlaamse SP en werd eind jaren tachtig verkozen in de nieuwe Brusselse hoofdstedelijke raad. Schiltz bleef een belangrijke rol spelen in zijn door het Egmontpact afgeslankte partij en werkte mee aan de staatshervorming van 1988 en 1993.

“Met het kelderen van het Egmontpact ging tien jaar verloren”, zegt Schiltz, die een nieuwe piste voor Brussel opent (zie kader). “In de tien jaar na het Egmontpact deden de onderhandelaars van het Egmontpact niets voor Brussel. Het leek erop alsof we gestraft waren”, zegt Michiel Vandenbussche. “Alle Brusselaars, maar zeker de Brusselse Vlamingen werden daarvan het slachtoffer.”

Peter Renard

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content