INFO : Peter Terrin is schrijver.

De eerste keer was ik erg zenuwachtig. Toen we aankwamen in het Bouwcentrum, stelde ik voor eerst maar iets te nuttigen. In de cafetaria dronk ik een gewone cognac, van het soort dat eigenlijk slechts in de keuken mag worden gebruikt, zoet van toegevoegde caramel om de jonge, scherpe alcohol te verzachten. Dit keer echter dronk ik niet voor de smaak; daarom nam ik er nog een.

Op het plan zochten we naar de juiste stand. Ik was hier nooit eerder geweest. Toen mijn medemens, deze die wist dat ik dronken was van literatuur, me rond die tijd van het jaar vroeg of ik ernaartoe ging, antwoordde ik altijd stoer dat pas te zullen doen als het was om aan een tafeltje mijn boeken te signeren, met andere woorden wanneer ik als schrijver naam had gemaakt. De hartelijke vrouw van de gebaarde verkoopdirecteur zwaaide al van ver; het was dan ook een gigantische stand, men had er zaalvoetbal kunnen spelen. Er werd Vlaams gekust, drie klapzoenen begeleid door een handdruk.

Ik had een tafel voor mij alleen, netjes tegen het drukke middenpad. Prominent nam ik plaats, mijn vriendin schoof haar stoel wat achteruit, zo veel indruk maakte ik. Uit mijn binnenzak haalde ik een vulpen. Ik glimlachte beleefd naar iedereen, en iedereen las mijn naam op het bordje boven mijn hoofd en liep door. Na twintig minuten verscheen eindelijk de jongeman die, zo had men trots gemeld, een uur daarvoor al naar mij had gevraagd. Hij diepte mijn debuut op, ik zette mijn handtekening. Toen verdween hij in de massa, zonder een woord, een personage uit een van mijn boeken. Precies halfweg de sessie daagde mijn familie op. Er werden foto’s genomen. Moeder blokkeerde de beursbezoekers om goed te kunnen richten. De mensen zagen de schrijver met zijn zus op de knie, de schrijver met zijn vriendin, die hem speels op de wang moest kussen, de schrijver met zijn vader. ‘Ik wil er ook op’, riep moeder. Vader nam het toestel van haar over en posteerde zich in het middenpad, maar de flits werkte niet, dus ging moeder het hem voortonen. Tot slot kreeg mijn vriendin de opdracht om de verzamelde Terrins te kieken. Toen waren mijn twee uren voorbij. De hartelijke vrouw van de verkoopdirecteur lachte dat alle beetjes helpen. We kusten elkaar op Vlaamse wijze tot weerziens.

Twee jaar later had ik een andere uitgever. Ander huis, andere gewoontes. Nu zat ik met collega-schrijvers aan één tafel. De cognac brandde nog in mijn slokdarm, toen ik aanschoof naast een classicus met roos. Hij bekeek mijn boek en zei: ‘Wat een lelijk omslag. Ik zou nooit een boek kopen met dit omslag.’ Later tikte een vrouw op mijn schouder, ze stelde zich gezellig voor als de eega van de classicus en ontvouwde zilverpapier, waarin ze boterhammen had gestopt. ‘Neem maar. Toe.’ Vervolgens nam ze een boek van mijn stapel. ‘Mooi!’, zei ze. ‘Ik koop er twee.’

Na mijn signeersessie werd ik begeleid naar een auditorium, waar ik zou voorlezen uit mijn roman. De gangen en trappen stonden propvol gegadigden: ik trad op samen met twee welbekende romanciers, dat was de verklaring. Een unieke kans om mijn blijde boodschap te verspreiden. Toen ik het spreekgestoelte besteeg, zag ik nauwelijks vijftien mensen. In de zaal naast de onze waren de Planckaerts te gast, met hun stripverhaal. Midden in mijn lezing kreeg iemand een telefonische oproep, een vrouw scharrelde in haar handtas. Het deuntje hield uiteindelijk vanzelf op. Ik las verder, een spannend stuk. Plots hoorde ik, gedempt maar zeer duidelijk: ‘Marcel, ik ben op de Boekenbeurs. Ik bel je straks terug.’

Peter Terrin

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content