door Hec Leemans

Bob De Moor, Hergés onvervangbare rechterhand, was de eerste striptekenaar die ik in levenden lijve mocht ontmoeten. Ik was vijftien en trok naar de Louizalaan 162 in Brussel, waar ik ging aanbellen bij de ‘Studios Hergé’. De Meester was er zelf niet, maar Bob ontving me vriendelijk en gaf me mijn eerste professionele tips. Bij wijze van afscheid leidde hij me rond in de studio, toonde hij me de souvenirs en maquettes die in de vitrinekasten uitgestald stonden en liet me meekijken over de schouders van enkele medewerkers.

Pas vier jaar later ontmoette ik de Meester. Een afspraak maken was geen probleem en een uiterst charmante, vriendelijke Hergé ontving me in zijn bureau. Hij vertelde over zijn invloeden, over Charlie ‘Charlot’ Chaplin, van wie hij in de jaren dertig de films zag in een bioscoop op diezelfde Louizalaan. Charlot inspireerde hem. Hij vertelde over de schilderkunst – toevallig ook mijn grote interesse. Over de Vlaamse primitieven en over hoe hij ‘O, petit frère’ riep toen hij voor het eerst een schilderij van Jeroen Bosch zag. Over zijn Vlaamse grootmoeder in de Marollen, die alleen maar het Vlaamse dialect machtig was. Hij toonde mij tot slot de eerste pagina’s van Tintin et les Picaros. Het gesprek verliep deels in het Frans, deels in het Nederlands. De zon scheen toen ik aankwam op Studios Hergé. Anderhalf uur later was het weer helemaal omgeslagen, maar dat had ik niet gemerkt. In ademloze spanning had ik geluisterd.

Pas vele jaren later zou ik vernemen dat Hergé in die tijd graag bezoekers ontving om niet aan zijn tekentafel te moeten zitten. Dat was nog steeds zo toen hij vier jaar later een andere jongeman zou ontvangen, aan wie hij zich merkwaardig genoeg blootgaf. Alsof hij op een gelegenheid zat te wachten om dat eindelijk te kunnen doen. Het zou resulteren in het boek Entretiens avec Hergé van Numa Sadoul. Het boek verscheen met de nodige censuuringrepen, omdat Hergé vreesde dat hij soms te openhartig was geweest, of omdat de uitgever vond dat er een passage geschrapt moest worden.

Op de originele bandopnamen, die inmiddels zijn vrijgegeven en die gediend hebben als basis voor een zeer interessante Deense documentaire over Hergé, hoor je een man die zegt dat hij streeft naar zelfbevrijding, dat hij zich wil verlossen van alle vormen van dwang, moraal, druk, plicht en sociale controle. Precies datgene waar de jeugd op dat moment, in die wilde jaren zestig en zeventig, mee bezig is. Daarvoor had hij bewondering. Misschien net daarom dat hij de jonge Numa Sadoul uitkoos om zijn verhaal te schrijven.

Hergé is altijd een kind van zijn tijd geweest, vond altijd aansluiting bij de geest van de tijd. Dat blijkt uit al zijn albums. Hij is ook altijd een humanist geweest, iemand die ging voor de vriendschap, de individuele mens. Zoals Kuifje.

Het gewicht van een ongelooflijke carrière als die van Hergé moet een zware last zijn geweest, maar het oeuvre dat hij heeft nagelaten, is nog lang niet weg te denken uit ons culturele weefsel. En nu is er het museum.

Hec Leemans is op het eind van dit jaar veertig jaar stripmaker. Hij is verantwoordelijk voor succesreeksen als ‘Bakelandt’, ‘FC De Kampioenen’ en ‘Nino’.

‘Altijd vond hij aansluiting bij de geest van de tijd.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content