Met Artsen Zonder Grenzen kreeg de Nobelprijs voor de Vrede een zeer eigentijdse laureaat.

Humanitaire rampen als de Rwandese genocide worden in de volgende eeuw onmogelijk, zo reageerde Bernard Kouchner op de toekenning van de Nobelprijs voor de Vrede aan Artsen Zonder Grenzen (AZG). Dat is een erg vrome wens, die misschien wel past in de euforie om de bekroning, maar die een tendens suggereert die niet meteen door de feiten wordt bevestigd. Wordt de wereld er echt menselijker op omdat AZG en consorten de machtigen en de rijken een geweten schoppen? Kouchner hoort het antwoord te kennen; hij leidt nu de missie van de Verenigde Naties in Kosovo.

Kouchner werd naar zijn mening over de Nobelprijs gevraagd omdat hij in december 1971, samen met een andere Franse dokter, Xavier Emmanuelli, de oprichter was van Médecins Sans Frontières (MSF), een humanitaire vrijwilligersorganisatie die eerst korte tijd als Secours Médical Français door het leven ging. Kouchners uitspraak tekent in vele opzichten de sfeer waarin MSF ontstond en uitgroeide tot de succesrijke multinationale niet-gouvernementele organisatie (NGO) van vandaag: rebels zelfbewustzijn, idealistische bevlogenheid, grote dadendrang, hoge verwachtingen.

AZG is een kind van “mei ’68”, van de democratisering en emancipatie die door de welvaart van de golden sixties waren voortgebracht. Diverse categorieën mensen weigerden toen om zich nog langer te laten bevoogden door de heersende patriarchen of om vrede te nemen met de westerse zelfgenoegzaamheid, die wel vaak sprak over mensenrechten maar zelden de daad bij het woord voegde. Dat gold ook voor het humanitaire werk. De rebelse sfeer doorbrak eveneens het elitaire aura rond de medische stand; in België kon de maoïstische organisatie Amada (nu de PvdA) via “Geneeskunde voor het Volk” blijvend jonge dokters mobiliseren voor geëngageerd werk in armenbuurten en in de derde wereld. Medische zorg was niet langer een louter technische zaak, maar ook een kwestie van politiek.

Twee rampen vormden de directe aanleiding tot de oprichting van MSF. Bij overstromingen in het toenmalige Oost-Pakistan (het huidige Bangladesh) bleek de internationale hulpverlening schromelijk tekort te schieten, terwijl de burgeroorlog in Nigeria (1968-’71) leidde tot een hongersnood waarbij in de secessionistische provincie Biafra naar schatting een miljoen Ibo’s om het leven kwamen.

DE LOKROEP VAN DE MACHT

Dat de honger in Biafra werd gebruikt als een oorlogswapen, bleef in de officiële berichtgeving in het vage hangen. De staatsraison noopte de regeringen en de internationale instellingen tot zwijgen, terwijl het Rode Kruis, dat te velde aan hulpverlening deed, vasthield aan zijn grondregel van de discretie, want alleen daardoor zou het aanwezig kunnen – mogen – blijven in noodgebieden. De MSF-dokters dachten daar anders over. Zij wilden niet langer als brave Florence Nightingales het menselijke puin gaan ruimen van oorlog of onrecht; ze wilden het voorkomen. Daarom achtten ze het noodzakelijk om informatie te verstrekken, om te getuigen (het zoemwoord témoigner) over wat bij die rampen precies aan de hand was, waardoor ze waren veroorzaakt. Ze wilden de publieke opinie mobiliseren, om zo een politieke druk van onderuit te creëren die de herhaling van hongersnoden, genocides en ander onheil zou kunnen voorkomen.

AZG groeide snel, bouwde tal van afdelingen en vertegenwoordigingen uit en is nu met 2000 vrijwilligers actief in tientallen landen. De Belgische afdeling ontstond in 1980 en ook het internationaal secretariaat is in Brussel gevestigd. Vandaag is AZG veruit de grootste Belgische NGO, met een omzet van rond de drie miljard frank. Een derde van dat geld komt van privé-donors (in Nederland is dat meer dan de helft), de rest is afkomstig van regeringen en internationale instellingen, waarbij de Europese Unie goed is voor 42 procent.

Het goed gecultiveerde, sexy imago van AZG lijkt een mix van idealisme en romantiek te genereren van hetzelfde slag als dat wat jongeren een halve eeuw geleden naar de missies of in de jaren zeventig naar het klassieke ontwikkelingswerk lokte. Het decor van oorlogen of rampen mag dan wel tragisch zijn, de aard van het werk – op het scherp van de snede, beslissend over leven en dood, in het zenit van het wereldnieuws – trekt avontuurlijk aangelegde jonge dokters of verpleegsters aan, die nog niet meteen willen verdwijnen in de saaiheid van huisartsenpraktijken of ziekenhuizen.

Door de bevlogen dadendrang die deze dokters motiveert, stroomden sommigen van hen via de actieve politiek naar de macht door, zoals Reginald Moreels en Jan Van Erps (beiden CVP), Alain Destexhe (PRL) en Philippe Mahoux (PS). Bernard Kouchner stapte in de Franse regering, de Nederlander Jacques de Milliano werd christen-democratisch parlementslid. Voor de meesten, Kouchner wellicht uitgezonderd, leidde dat niet tot glansrijke carrières. De politiek bleek nu eenmaal een taaier en trager bedrijf dan ze hadden gehoopt.

De keuze voor mandaten en ministerportefeuilles is paradoxaal omdat AZG zijn bestaansrecht situeert buiten de institutionele politiek. Het actieterrein ligt waar de staatsmacht verstek laat gaan. Dat geldt vooral voor de aard van het verrichte werk: het lenigen van humanitaire nood die door regeringen of internationale instellingen wordt genegeerd. Dat doet AZG trouwens ook in België zelf, door basiszorg te verstrekken aan wie uit het vangnet van de sociale zekerheid valt, zoals daklozen of illegalen.

EEN STERK MERK

Met het einde van de Koude Oorlog namen de noden nog toe. Tevoren werden alle bevolkingen en territoria ter wereld door de grootmachten gemobiliseerd in de grote ideologische strijd tussen communisme en kapitalisme. Ze kregen dus aandacht, wat ook humanitaire voordelen kon opleveren. Nu blijken sommige regio’s iedereen onverschillig te laten, voor zover ze bijvoorbeeld geen petroleum in hun ondergrond hebben. NGO’s als AZG of andere zijn dan uiteindelijk de enige die er nog aandacht hebben voor de menselijke noden.

Zich associëren met de macht is des te lastiger aangezien AZG zich uitdrukkelijk beroept op de burgermaatschappij, de société civile, en dus op een ander soort legitimiteit dan de klassieke, geïnstitutionaliseerde democratie. Symbolisch daarvoor is dat AZG er eind 1996 even aan dacht om zich een plaats te zoeken in de dynamiek van de Witte Mars. Ze steunde witte comités en wilde zelfs een actieve rol spelen bij de oprichting van een centrum voor verdwenen kinderen.

De paradox van een Nobelprijs – die eerder al ging naar NGO’s als Amnesty International of de campagne tegen de landmijnen – is dan dat AZG ermee een officieuze status krijgt. Ze verschaft de regeringen een alibi om niets fundamenteels in hun handelwijze te veranderen. Tegelijk drukt de ruime financiering vanwege tal van overheden AZG in de rol van onderaannemer van die overheden. De organisatie lijkt er zich ook naar te gedragen. De keerzijde van haar professionalisme is dat ze steeds meer wordt bedreigd door bureaucratisering en oligarchisering.

Toch is AZG, om haar onafhankelijkheid en rol als emanatie van de burgermaatschappij en van de basisdemocratie te handhaven, verplicht voortdurend een beroep te doen op feedback en financiële bijdragen van het grote publiek. Samen met het educatief-politiserende doel is dat de reden waarom AZG een permanent verbond met de media aanging. Het verklaart ook waarom al van bij de stichting journalisten in de periferie ervan verkeerden.

Maar tegelijk dwingt dat AZG tot moeilijke evenwichtsoefeningen, want educatie en mobilisatie van de publieke opinie bleken niet altijd te verzoenen met de oogmerken van onafhankelijkheid, neutraliteit en onpartijdigheid. Daaruit vloeiden crisissen en zelfs dissidenties voort. In 1984 stapte Kouchner zelf op uit protest tegen de al te scherpe politieke profilering van de MSF-zusterorganisatie Libertés Sans Frontières, waarna hij Médecins du Monde oprichtte.

Maar wie bij de media slaapt, krijgt er de vlooien van. AZG meent zich aan de mediawetten te moeten onderwerpen door in de campagnes vooral aan de emotionaliteit van het publiek te appelleren, met soms ongewenste effecten als gevolg. Het spektakel van de spoedhulp verdringt daarin de structurele AZG-werking. Is het de bedoeling om de slachtoffers onder de aandacht brengen, in de beeldvorming zijn het vaak de hulpverleners zelf die zich opdringen, niet zelden met aftandse, paternalistische clichés: de witte dokter die het allemaal even komt oplossen voor het hulpeloze arme zwartje. Kouchner kon dat nooit laten: als minister voor Humanitaire Kwesties liet hij zich graag filmen toen hij met een zakje rijst op de schouders uit de golven het strand van Mogadishu op kwam gelopen.

Het verweer van AZG dat de op emoties spelende fundraisingcampagnes niet moeten worden verward met de (inderdaad soms moedige) educatieve campagnes, klinkt zwak. In de publieke perceptie bestaat maar één AZG. En dat is onmiskenbaar een sterk want zeer herkenbaar “merk”. Tot stil gegrom bij tal van andere humanitaire NGO’s. Zij moeten wanneer ze een beroep willen doen op de liefdadige gulheid van het publiek al te vaak constateren dat de blitse dokters van AZG hen weer net voor zijn geweest.

Marc Reynebeau

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content