Steek in de Westhoek de grens over, en je komt taalkundig in de zeventiende eeuw terecht. Het oude Frans-Vlaams maakt een onverwachte opleving mee. Frieten, moffen, Daens en taalfaciliteiten? Klinkt verdacht bekend. Tot den noste kie!

‘De schok van het vertrouwde’ toetert een reisgids voor Noord-Frankrijk. Het klopt nog ook. Je ziet er dezelfde boerderijtjes als in Vlaanderen, dezelfde kapelletjes, dezelfde landschappen. Maar de échte schok is dat overal de Vlaamse Leeuw wappert. Die vlag is het symbool van Les Flandres, het gebied tussen de Aa en de Leie, de streek waar je dorpen vindt met namen als Steenwerck, Hazebrouck, Wormhout, Hondschoote, Zegerscappel en Broxeele. Of met verfranste namen als Esquelbeck (Ekelsbeke), Dunkerque (Duinkerken) en Morbeque (Moerbeke).

Flandre is hier een merknaam geworden, en die wordt gretig uitgespeeld. Chocolade, frieten, karbonade, potjesvleisch, bier: allemaal Vlaams. Belforten, reuzen, beiaarden, volksdansen en vendelzwaaiers: allemaal Vlaams.

Maar. In deze streek werd een film opgenomen: Bienvenue chez les Ch’tis. Ch’tis was oorspronkelijk een scheldnaam. In de Eerste Wereldoorlog lachten de Franse soldaten zich een breuk met die lui uit Picardië. Die zeggen ‘ch’ti’ voor ‘c’est toi’ en ‘ch’mi’ voor ‘c’est moi’. En dus spreken de Ch’tis sindsdien Ch’timi.

De scheldnaam is vandaag een eretitel, dankzij het enorme succes van de film in heel Frankrijk. Horden toeristen komen nu naar Bergues (Sint-Winoksbergen), waar de film zich afspeelt. Er worden rondleidingen georganiseerd naar de filmlocaties, winkels in het stadje proberen T-shirts, petten en schorten te slijten waarop de toerist welkom wordt geheten bij de Ch’tis. En wie het toerismebureau binnenstapt, krijgt een postkaart met het affiche van de film cadeau.

De middenstand wrijft zich in de handen: het toerisme is toegenomen, vooral dan in Bergues zelf. De woordvoerder van het Comité Régional de Tourisme, Alain Etienne, is laaiend enthousiast: ‘We hebben maar voorlopige cijfers, maar het succes is enorm. Waar we vroeger een twintigtal mensen hadden in het weekend, zijn dat er nu duizend. Niet alleen hotels en restaurants zijn tevreden, ook de producenten van lokale producten en souvenirs. Sommigen hebben zelfs geen voorraad meer.’

Maar. De echte Picardiërs zijn boos. De mensen in de film spreken geen Picardisch, wat een oude vorm van het Frans is. Ze spreken ‘Frans met een boerenaccent’, en bevestigen daardoor nog maar eens de minachting voor een streek.

Ook de Frans-Vlamingen zijn boos. Picardië is een andere streek, grofweg het stuk rond de Somme en de Marne. Dat heeft niets te maken met Vlaanderen. Alain Etienne heeft weet van de protesten: ‘Alles in de film is in het Picardisch, dat klopt. Maar we moeten eerlijk zijn: de Vlamingen kwamen en komen niet naar buiten. De Vlaamse cultuur blijft daardoor zo goed als onbekend, en dat is jammer.’

Daniel Wayolle, de baas van het Office de Tourisme in Bergues, is veel minder vriendelijk. ‘De Vlaamse identiteit bestaat, maar de extremistische flaminganten misbruiken het succes van de film. Ze stellen onzinnige eisen, ze willen hun taal opleggen.’ Wayolle is duidelijk: het is onzin om iemand een bepaalde taal op te dringen.

Maar. In Frankrijk luidt artikel 1 van de grondwet dat Frans de officiële taal is. Voor iedereen. Toch worden in Frankrijk 24 regionale talen gesproken. Al jaren wordt actie gevoerd om die talen te laten erkennen. Kleine successen zijn er. In 1951 werd toegegeven dat er regionale talen zijn. Sinds 1975 mogen die talen onderwezen worden, alleen worden de leraren niet betaald. Ook de leraren Nederlands niet.

VLAAMS OF NEDERLANDS?

Tegelijk is een echt gevecht aan de gang. De Flamands zien zich gehinderd door de néerlandophiles. Steeds meer mensen willen Nederlands leren. Omdat ze werk willen in het rijke Vlaanderen, dat toch vlakbij is. Of omdat ze hun stamboom opmaken en de oude documenten willen kunnen lezen. Of omdat ze met hun kleinkinderen willen praten. Noord-Frankrijk is een arme streek en veel Noord-Fransen weken uit naar Vlaanderen of Nederland.

Sandrine Bernard is beheerder van het Maison du néerlandais in Bailleul (Belle). Daar kun je in avond- en dagschool Nederlands leren. Maar dat kost geld. De stad steunt dat wel, zegt ze, maar Parijs weigert subsidies.

Jozef Deleu, dichter en oprichter van de tijdschriften Ons Erfdeel en Het Liegend Konijn, is dé expert als het om Frans-Vlaanderen gaat. ‘De officiële Franse definitie van een regionale taal houdt in dat ze geen band kan hebben met een taal in andere landen’, zegt hij. ‘Vlaams wil Parijs eventueel steunen, Nederlands zeker niet.’

En dus krijgt het Maison du néerlandais geen subsidies en veel kritiek. Maar ze houden vol. Mensen moeten Nederlands leren, zodat ze hun taalgenoten in Vlaanderen en Nederland begrijpen en met hen kunnen praten, vinden ze daar. En de Nederlandstalige literatuur kunnen lezen.

Wie daarna Vlaams wil leren, kan dat. ‘We zijn zeker niet tegen het Vlaams , stelt Sandrine Bernard. ‘In september opent hier het “Rondje koffiepot”, een wekelijkse bijeenkomst van mensen die samen Vlaams spreken.’

Maar: hoe zit dat eigenlijk met dat Vlaams?

Deleu: ‘Vlaams werd vroeger gesproken van Duinkerken tot Hazebroek’, zegt hij. ‘Het was de thuistaal en de taal van de Kerk. Het bisdom Kamerijk drukte tot in de negentiende eeuw een Nederlandstalige catechismus en zelfs Rijsel gaf nog in 1931 een tweetalige Catéchisme de Lille uit.’ In de negentiende eeuw werden pastoors uit West-Vlaanderen geroepen om te komen preken. Enkele sociaalvoelende pastoors leerden Vlaams. Een van hen is een lokale held. Jules Lemire (1853-1928) was leraar aan het college van Hazebrouck. Dat stadje noemt zich vandaag trots de hoofdstad van Coeur de Flandre. Lemire had vooral Vlaamssprekende leerlingen. Nadat paus Leo XIII zijn encycliek Rerum Novarum publiceerde, ging hij de politiek in. Hij werd volksvertegenwoordiger, botste op kerkelijke weerstand en mocht geen les meer geven. Een van zijn vrienden steunde zijn politieke loopbaan met de krant Le cri des Flandres. De bisschop verbood de katholieken om die krant te lezen en verbood Lemire nog de mis voor te gaan. Een soort Noord-Franse Adolf Daens dus, maar met meer succes. De wetten op zwangerschapsverlof, kinderbijslag, en kinder- en vrouwenarbeid zijn van zijn hand. Pen-sioenkassen, ziekteverzekering, volkstuinen, syndicaten, ze werden door hem gelanceerd. En zijn gemeente Hazebrouck was de eerste met sociale woningen, met waterleiding en een dienst voor kinderwelzijn.

Samen met de advocaat Edmond De Coussemaker (1805-1876) probeerde hij ook om in de katholieke scholen de lessen in het Nederlands te geven. Maar dat werd in 1853 bij wet verboden: alleen Frans mocht nog in de scholen.

Vlaams werd een gesproken taal, die van dorp tot dorp verschilde. Tussen beide wereldoorlogen werd onder de leiding van de Frans-Vlaamse priester Jean-Marie Gantois (1904-1968) een Vlaams-nationalistische beweging opgezet, die opkwam voor het Nederlands. Dat Gantois na de oorlog werd veroordeeld en tot vandaag door extremistische flaminganten wordt geclaimd, hielp al helemaal niet.

Deleu: ‘Dat stigma was er al veel vroeger. Voor veel Franstaligen is er geen verschil tussen Duits en Nederlands. Vlaams is de taal van les Boches du Nord. Maar vooral na de Tweede Wereldoorlog kalfde het Noord-Franse Vlaams – net als alle dialecten – snel af, omdat het Frans via radio en televisie de huiskamers binnenkwam. Jarenlang kon je in Frankrijk geen Nederlandstalige zenders ontvangen.’

Vanuit Vlaanderen werd na de Tweede Wereldoorlog door het Comité voor Frans-Vlaanderen veel ondernomen om het Nederlands in Frans-Vlaanderen te bevorderen via talrijke cursussen Nederlands. In het wetenschappelijke jaarboek De Franse Nederlanden van Ons Erfdeel verschijnt ook al dertig jaar een lexicon waarin nauwgezet de taal van Frans-Vlaanderen in kaart wordt gebracht.

WOORDENBOEKEN

Liesbet Triest werkt aan de Universiteit Gent als redacteur van het Woordenboek van de Vlaams e Dialecten. ‘We schatten dat er nog zo’n twintig- à veertigduizend sprekers zijn. Maar omdat alle officiële contacten in het Frans verlopen, weten mensen vaak niet dat er in de buurt Vlaamssprekenden zijn.’

Triest vindt het Vlaams dat daar gesproken wordt uitermate interessant. ‘Sinds het einde van de negentiende eeuw is er wetenschappelijk onderzoek naar Vlaamse dialecten, ook naar het Vlaams dat in Noord-Frankrijk wordt gesproken. Frans-Vlaams, dat eigenlijk een continuüm is van het dialect van de Westhoek, veranderde nauwelijks sinds de zeventiende eeuw, en dat is ook verklaarbaar. Om te beginnen is het een dialect uit een perifere en dunbevolkte streek, met een overwegend agrarische bevolking. Landbouwers blijven in hun parochie, waardoor ze minder invloed ondergaan van andere dialecten of van de standaardtaal. Dat levert dialectvaste sprekers op. We zien dat ook in West-Vlaanderen, samen met Limburg – ook een perifeer gebied – de meest dialectvaste provincie van ons land.’

‘Bovendien wordt Frans-Vlaams overkoepeld door het Frans’, zegt Triest. ‘Het werd en wordt alleen gesproken in de familiale kring, er komen dus geen nieuwe woorden bij, omdat die niet nodig zijn. Frans-Vlaams werd lange tijd niet meer geschreven. Dat brengt mee dat veel Frans-Vlamingen het moderne Nederlands nauwelijks kunnen lezen en het trouwens ook niet begrijpen.’

Dat kunnen we zelf constateren. Mensen in de straat spreken Vlaams, maar ze begrijpen onze vragen niet. Sterker, ze ontkennen dat ze Vlaams spreken. Hun ouders, ja. Of de dokter, de burgemeester, de slager. Maar zijzelf niet. Zij spreken Frans.

Toch hoeven we niet erg aan te dringen om de verhalen te horen. Hoe ze op school gestraft werden omdat ze onder elkaar Vlaams spraken. Een wat oudere dame vertelt dat ze op kostschool in Duinkerken zat ‘om Frans te leren’. Daar kwamen ook meisjes uit de Westhoek, om dezelfde reden. Maar als ze Vlaams spraken met elkaar, werden ze uitgescholden voor ‘boerentrutten’ of ‘wilden’. Voor stommelingen die een patois brabbelden in plaats van behoorlijk Frans te spreken.

En vandaag? Ach ja, thuis spreken ze Vlaams en zeker op de buiten wordt thuis Vlaams gesproken. Dat klopt. Mensen roepen elkaar ’tot den noste kie’ (tot de volgende keer) toe als afscheid. Vlaams wordt steeds meer gemengd met Franse woorden. Een beetje zoals het échte Brussels bij ons. Maar ‘le flamand se défend’ wordt ons verteld. Mensen willen weer Vlaams leren.

Triest: ‘Die hernieuwde aandacht is ook te verklaren. Dat de sprekers over het algemeen oudere mensen zijn en dat het dialect dus letterlijk uitsterft – je zou kunnen stellen dat het een bijna dode taal is – heeft wellicht wat alarmbellen doen afgaan.’

Maar dan vooral in Parijs. Nu het regionalisme overal in Europa de wind in de zeilen heeft, blokkeert Parijs volkomen. Frankrijk weigerde zelfs het ‘Europees Charter voor de regionale talen en talen van minderheden’ te ratificeren. Een grondwetswijziging die aan artikel 1 wilde toevoegen dat ‘de regionale talen deel uitmaken uit van het patrimonium’, werd afgeschoten. De argumenten zouden de Franstalige politici in de Brusselse Rand doen schuimbekken: ‘Er zijn in Frankrijk geen minderheden.’ En nog: ‘Stel je voor dat mensen onderwijs of formulieren in een andere taal zouden vragen!’

Een kleine minderheid wil dat ook. Een groep eist zelfs een eigen regio, los van Parijs en zeker los van het Franse centralisme. Maar de overgrote meerderheid ziet vooral heil in tweetaligheid, voor Frankrijk een wonderlijk begrip. En die Vlaamse Leeuw? Gewoon een symbool van een regio die trots is op zijn verleden en cultuur, en onbekommerd samenwerkt met de Vlamingen over de grens. Europeser kan haast niet.

DOOR MISJOE VERLEYEN/FOTO’S MARC DE MEYER

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content