De aanpak van minderjarige delinquenten zorgt voor getouwtrek tussen de federale overheid en de gemeenschappen. De visies lopen wijd uiteen.

Nu de deadline van 1 januari nadert, verwacht het ministerie van Justitie de jeugdmagistraten volgende vrijdag op een symposium. Daar zullen ze van minister van Justitie Marc Verwilghen (VLD), Vlaams minister van Welzijn Mieke Vogels (Agalev) en haar Franstalige collega van Jeugdhulp Nicole Maréchal (Ecolo) vernemen welke oplossingen ze in petto hebben. Ongetwijfeld zal dan ook blijken dat de drie ministers heel verschillend over de prangende kwestie denken.

Een herziening van de wet op de jeugdbescherming is al tien jaar aan de orde. Die wet vertrok van de stelling dat een minderjarige ‘niet verantwoordelijk’ is. In eerste instantie moest dus niet de samenleving, maar de jongere _ ook een minderjarige delinquent _ worden beschermd door middel van aanpaste vormen van hulpverlening. Die problematiek is intussen evenwel enorm verscherpt. Een groeiende groep van jongeren kampt met ernstige drugsproblemen, gedragsstoornissen en psychiatrische klachten. In de grote steden schrikt een harde kern van minderjarigen niet meer terug voor zware misdrijven. In Antwerpen bijvoorbeeld wordt hun aantal op een zestigtal geschat. In Brussel opereren volgens de sectie ‘stadscriminaliteit’ van het parket ruim duizend jongeren in 86 jeugdbendes die zich met diefstallen, afpersing en overvallen met geweld bezighouden.

Tegen de achtergrond van deze alarmerende evolutie werkte een commissie onder leiding van de Brusselse advocaat-generaal Pierre Cornelis in de eerste helft van de jaren negentig aan een rapport voor een nieuwe jeugdwet. In het document, dat in 1996 werd afgerond, was onder meer sprake van educatieve sancties en een betere verhouding tussen maatregelen en misdrijven. Nadien mocht de Leuvense professor Lode Walgrave een herstelgerichte benadering, met ook aandacht voor het slachtoffer, promoten.

KNELLEND SCHOENTJE

Terwijl het huiswerk van de commissie-Cornelis ongebruikt bleef liggen, werd de andere draad aan Vlaamse kant opgepikt onder de vorm van experimenten met gemeenschapsdiensten, leerprojecten en herstelbemiddeling. Dit jaar heeft minister Vogels daarvoor bijna 120 miljoen frank (2,97 miljoen euro) veil. In 1999 werden op die manier 1192 jongeren bereikt en vorig jaar al 1887. Het aantal slachtoffers dat in deze afhandeling meestapte, steeg van 487 naar 930.

Die herstelgerichte activiteiten passen in de bijzondere jeugdzorg, met een brede hulpverleningswaaier _ thuisbegeleiding, dagcentra, pleegzorg, opvoedingsinstellingen _ voor jongeren in een problematische opvoedingssituatie en voor delinquente minderjarigen. De Vlaamse overheid is zelf verantwoordelijk voor twee instellingen: De Kempen in Mol (62 halfopen plaatsen voor jongens en 30 gesloten plaatsen voor jongens) en De Zande in Ruiselede (76 halfopen plaatsen voor jongens en 40 gesloten plaatsen voor meisjes). De jongste vijf jaar verbleven 1050 tot 1100 jongeren er telkens gemiddeld vier tot zes maanden.

De Vlaamse regering vult daarmee de bevoegdheden in zoals die bij de staatshervormingen van 1980 en 1988 werden verdeeld. De federale overheid en Justitie organiseren de jeugdrechtspraak en bepalen de maatregelen, en de gemeenschappen staan in voor de hulpverlening om die uit te voeren. Maar precies daar knelt volgens de jeugdmagistraten en minister Verwilghen het schoentje. ‘Jeugdrechters leggen maatregelen op, maar hebben geen enkele impact op de uitvoering. De permanente capaciteitsproblemen in de gesloten gemeenschapsinstellingen maken de situatie helemaal absurd’, aldus het kabinet van Justitie.

De opheffing van artikel 53 van de wet op de jeugdbescherming maakt het alleen maar erger. Het Koninklijk Besluit om vanaf 2002 minderjarige delinquenten niet langer naar een gewone gevangenis te sturen en zo aan internationale verdragen over kinder- en mensenrechten te voldoen, dateert overigens al van 4 mei 1999. Gebeurde er sindsdien dan niets? Toch wel: er werd veel overleg aangekondigd om, federale overheid en gemeenschappen samen, ‘bijkomende plaatsen in gesloten en halfopen centra te creëren voor zwaar recidiverende jonge delinquenten’.

Verwilghen deed dat bijvoorbeeld in zijn Veiligheidsplan en Vogels zat al in februari 2000 op die lijn in een eerste nota voor de Vlaamse regering. In maart van dit jaar ondertekenden beide ministers ook een protocolakkoord over hun ‘samenwerking in het grensgebied van Welzijn en Justitie’. Daarin schaarden ze zich achter ‘een sui generis afhandeling van jeugddelinquentie’. Eric Berx, raadgever van minister Vogels, legt dat zo uit: ‘We zouden niet meer tussen een beschermings- of een bestraffingsmodel kiezen, maar de aandacht richten op slachtoffer, dader en samenleving. Een slachtoffer moet op genoegdoening en schadeherstel kunnen rekenen, een dader is verantwoordelijk voor zijn of haar misdrijf en moet de gevolgen ervan dragen. Maar een jongere moet ook in de samenleving kunnen terugkeren, en die samenleving moet zeker zijn dat de jongere niet hervalt. De samenleving bepaalt daarbij de normen en burgers moeten worden beschermd.’

INSLUITEN OF UITSLUITEN

Het overleg werd blijkbaar een dovemansgesprek, want midden juli koos Verwilghen voor de vlucht vooruit. Opgejaagd door de jeugdmagistraten en in de coalitie afgeremd door de groenen en de Franstalige socialisten, trok hij met een voorontwerp van een nieuwe jeugdwet naar de pers. De pen was vastgehouden door advocaat-generaal Christian Maes, die 25 jaar lang de jeugdrechtafdeling van het Gentse parket leidde en voor deze opdracht als expert naar het kabinet werd gehaald. Het duo Verwilghen-Maes dacht aan een nieuwe organisatie van de jeugdmagistratuur, met een batterij maatregelen volgens de leeftijd van de minderjarige en de ernst van het misdrijf. Dat zou gaan van een berisping, over herstelbemiddeling en hulpverlening, tot een heuse straf. Zo’n sanctie zou een werkstraf, een geldboete of opsluiting in een gesloten instelling kunnen zijn. De minister kondigde meteen aan dat hij vijf gesloten instellingen met telkens vijftien plaatsen wou oprichten.

Verwilghen en Maes spraken naar eigen zeggen ‘duidelijke taal’. Alleen het woord ‘jeugdgevangenis’ namen ze liever niet in de mond. De essentie was duidelijk: ‘Een harde kern van minderjarige delinquenten begrijpt alleen de harde taal van vrijheidsberoving en dat is geen roeping van de gemeenschappen. Wij willen dat deel van de bevoegdheden terugpakken.’

Met zijn demarche gaf Verwilghen een signaal aan de jeugdmagistraten, maar de gemeenschappen overtuigde hij niet. Minister Maréchal staat sindsdien nog meer op haar strepen. Zij verwijt de jeugdrechters dat ze ‘plaatsingsziek’ zijn. De aanpak van Verwilghen is volgens haar ‘veel te repressief’. Aan Vlaamse kant zijn ze het pingpongspel zat en ligt een uitgebreid alternatief op tafel. Eric Berx: ‘Als jongeren een zwaar misdrijf plegen, doen zij anderen leed aan. Als Justitie hen vervolgens alleen opsluit, voegt de samenleving leed toe. Er is genoeg ervaring om te weten dat dit niets oplost. De vraag is ook niet of er gesloten instellingen nodig zijn. Die zijn er. De vraag is welk beleid we voor delinquente minderjarigen willen. Sluiten we hen in of sluiten we hen uit?’

Op 12 oktober besliste de Vlaamse regering om het aantal gesloten plaatsen in de gemeenschapsinstelling in Mol tegen het einde van dit jaar met tien uit te breiden. Een verantwoordingsnota van minister Vogels legt haar beleid uit. De tien extra plaatsen zijn ‘een buffer’. Ze wil daarover zo snel mogelijk met Justitie en met de Vlaamse jeugdmagistraten onderhandelen, om de instroom van jeugdige delinquenten beter te regelen. Tegelijk zou de uitstroom naar een begeleidingsaanbod in Antwerpen en Brussel met 28 plaatsen worden uitgebreid.

In hetzelfde overleg wil Vogels ‘op lange termijn’ en in ‘een joint venture met Verwilghen’ waarborgen dat de instellingen in Mol en Ruiselede alleen nog voor gesloten opvang dienen. Dat opent mogelijkheden voor in totaal 218 plaatsen in Vlaanderen, terwijl Verwilghen er 75 voor heel België plant. Ondertussen kan de bestaande capaciteit worden ‘uitgezuiverd’, want minderjarige asielzoekers of jongeren met een verslavings- of psychiatrisch probleem horen niet in Mol of Ruiselede thuis. Voor hen komen er extra voorzieningen. Ten slotte wil Vogels het herstelgerichte luik na een wetenschappelijke evaluatie een structureel kader geven.

Minister Verwilghen zal op 1 januari 2002 niet klaar zijn met een nieuwe jeugdwet. Niemand twijfelt daar nog aan. Daardoor kan hij voorlopig ook niet anders dan de voorstellen van de gemeenschappen aanvaarden. Zij zullen de uitvoering zeker willen aangrijpen om hun visie door te drukken.

Patrick Martens

Minister Vogels wil de opvoedingsinstellingen in Mol en Ruiselede op termijn volledig gesloten maken.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content