De informatie in gsm’s zou de verspreiding van ebola kunnen indijken. Maar ondanks de ernst van de epidemie blijkt het heel moeilijk om die data vrij te krijgen.

Om epidemieën onder controle te krijgen, zouden gsm’s weleens van onschatbare waarde kunnen zijn. Niet alleen om de hulpdiensten te bereiken of om snel op grote schaal gezondheidsinformatie te verspreiden onder de bevolking, maar ook vanwege de data die ze verzamelen. Telefoonmaatschappijen houden namelijk belgegevens bij, om hun netwerken te beheren en hun klanten de factuur te kunnen sturen. Wie u belt bijvoorbeeld, wanneer u belt, welke nummers u vormt, en via welke zendmast de oproep verliep. Zelfs als de telefoon uit staat, weten de maatschappijen nog waar hij is. Het zijn díé gegevens die epidemiologen kunnen helpen om van ebolapatiënten te weten te komen waar ze geweest zijn, en wanneer. De aanpak werd al eerder gebruikt om de verspreiding van ziektes tegen te gaan. Bij de aardbeving in Haïti in 2010 en de daaropvolgende cholera-uitbraak bracht het Zweedse Karolinska Institute in kaart waar mensen naartoe gevlucht waren. Ze gebruikten daarvoor de gsm-gegevens van tweehonderd dagen van twee miljoen mensen, en dat leverde een veel accurater beeld op van de situatie dan de officiële schattingen.

Een andere studie, die in 2012 in Science gepubliceerd werd door onderzoekers van Carnegie Mellon University en Harvard, analyseerde de telefoongegevens van een jaar van 15 miljoen Kenianen. Daaruit bleek dat veel malariagevallen in Nairobi niet in de stad begonnen waren, maar geïmporteerd waren van ver daarbuiten. Dankzij de telefoondata kon men de broeihaarden terugvinden.

Bang voor concurrentie

In beide voorbeelden werden de data achteraf bestudeerd. Maar ze zouden ook op het moment zelf nuttig kunnen zijn, om een gedetailleerd beeld te maken van een epidemie terwijl ze zich afspeelt, en er meteen op te reageren. Dat zou in West-Afrika een groot verschil kunnen maken. Toch gebeurt het niet – ondanks grote druk. Sinds het prille begin van de ebolacrisis praat een groep epidemiologen van de Flowminder Foundation met lokale telecomoperatoren om de data los te peuteren. Ook de GSMA, de wereldwijde koepelorganisatie van mobiele operatoren, werkt aan technische standaarden en wetsvoorstellen om de toegang tot de gegevens te vergemakkelijken. Ook de Verenigde Naties sprongen op de kar, maar in september liep het proces toch vast. De GSMA slaagde er niet in de leiding te nemen over haar leden, de aandacht van de VN-afdelingen verschoof naar andere problemen, en de onderzoekers bleven gefrustreerd achter.

Niet alleen bedrijven worstelen met de kwestie, ook regeringen hebben er een kluif aan: de privacy is in het gedrang. In elk getroffen land zou de regulator de operatoren moeten dwingen om de data aan geselecteerde researchers door te geven. Zij zouden dan op hun beurt wettelijke afspraken moeten ondertekenen over hoe de gegevens gebruikt mogen worden. Zo complex is dat nu ook weer niet: de normen zijn al opgesteld, net zoals de voorbeelden voor wetteksten. Alleen de politieke wil ontbreekt in de getroffen regio. Cynici leggen de schuld bij de bureaucratische traagheid, maar dat is hier niet het grootste probleem. Privacy wel, en de angst dat cruciale commerciële informatie bij de concurrentie terechtkomt. En het grootste struikelblok is de angst voor wat nieuw is. Telefoongegevens zijn nooit eerder gebruikt in de strijd tegen ebola, en dan blijkt het moeilijk om de juiste politici en managers om de tafel te krijgen die de knoop willen en kunnen doorhakken.

©The Economist

Zendgegevens leggen bloot waar een ebolapatiënt was, en wanneer.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content