De arbeidsmarkt in Vlaanderen vergrijst. Daarom is het goedkoper houden van oudere werknemers de inzet van de jongste clash over de vereenvoudiging van de federale banenplannen.

B ezint eer ge begint: zo luidt de waarschuwende titel die decaan Luc Sels van de faculteit Economie van K.U. Leuven en coördinator Wim Herremans van het Steunpunt Werk en Sociale Economie begin dit jaar gebruikten voor een rapport over ‘de vereenvoudiging van de banenplannen en het lot van oudere werknemers’. Sels en Herremans evalueerden daarin de fel becommentarieerde afspraak tussen werkgevers en vakbonden in het centraal loonakkoord voor 2009-2010 om het budget voor doelgroepgerichte federale banenplannen (748 miljoen euro) voor het grootste deel (521 miljoen) om te zetten in een structurele lastenverlaging (44 euro per kwartaal) voor álle werknemers van de privésector. Deze reconversie van specifieke sociale bijdrageverminderingen voor de tewerkstelling van lager geschoolde jongeren, langdurig werklozen en werknemers boven de 50 jaar moest ingaan op 1 april en zou op kruissnelheid komen vanaf 2011. Ze ging ook gepaard met een verhoging van de loongrens voor een korting op lage lonen tot 2200 euro bruto per maand.

Het rapport van Sels en Herremans had vooral aandacht voor de nadelige impact op de werkgelegenheid van 50-plussers en bood nieuwe munitie aan Vlaams minister van Werk Frank Vandenbroucke (SP.A). Die had eind vorig jaar bij de sociale partners en bij toenmalig premier Yves Leterme (CD&V) hard, maar vergeefs aan de bel getrokken om de maatregel uit het centrale loonakkoord weg te laten en zodoende ook niet op te nemen in het federale relanceplan.

In volle economische crisis, met ingrijpende bedrijfsherstructureringen en massaontslagen als gevolg, oudere werknemers weer relatief veel duurder maken dan hun jongere collega’s, was en is voor Vandenbroucke gelijk aan het onderuithalen van het Vlaamse werkgelegenheidsbeleid. Omdat de arbeidsmarkt in Vlaanderen meer en sneller vergrijst dan in de andere twee gewesten, is dat beleid net gericht op het aanwerven en aan het werk houden van 50-plussers. In oktober vorig jaar sloot Vandenbroucke daarover nog een akkoord (‘Samen op de bres voor 50+’) met de Vlaamse sociale partners. Daarin was ook opnieuw de in 2006 ingevoerde tewerkstellingspremie voor de aanwerving van 50-plussers opgenomen. Deze premie wordt toegekend voor een jaar, is afhankelijk van het brutoloon en schommelt tussen 1200 en 4500 euro per kwartaal.

Niet verstandig

Na het afbreken van de communautaire dialoog en het wegvallen van het perspectief van een snelle regionalisering van het arbeidsmarktbeleid, greep een unaniem Vlaams Parlement twee weken geleden uiteindelijk naar het instrument van een belangenconflict en werd de geplande ‘vereenvoudiging van de banenplannen’ alsnog uit het federale wetsontwerp over het economisch herstelplan gehaald. Tot grote woede van de werkgeversorganisaties en de vakbonden, die vinden dat daarmee het evenwicht in hun centraal loonakkoord grondig verstoord is. Zo liet een boze directeur-generaal Pieter Timmermans van het Verbond van Belgische Ondernemingen het achterste van zijn tong zien toen hij opmerkte dat ‘de bedrijven door de economische recessie niet bezig zijn met doelgroepen, maar uitkijken naar een algemene kostenverlaging’. Topman Karel Van Eetvelt van de Unie van Zelfstandige Ondernemers haalde eveneens hard uit naar ‘de politieke spelletjes op kap van de sociale partners’. Aan vakbondszijde noemde de ABVV-leiding de gang van zaken ‘onverantwoord’. Alleen bij de christelijke vakbond werd minder hard geroepen en noteerde Peter Van der Hallen van de ACV-studiedienst in het februa-rinummer van De Gids op Maatschappelijk Gebied dat het ‘met de actuele crisis misschien niet het goede moment’ is om door te zetten met het gecontesteerde lastenverlagingspakket uit het centraal loonakkoord.

Van der Hallen grijpt voor die gemodereerde ACV-houding opvallend genoeg terug naar het rapport van Sels en Herremans, die met zeven argumenten brandhout maken van het voornemen om de federale lastenverlaging voor oudere werknemers (vanaf 50 jaar gaat het om 200 euro per jaar en dat bedrag loopt nadien ieder jaar met 200 euro op) om te zetten in een lineaire bijdragevermindering voor alle werknemers. ‘Niet verstandig’, zo luidt hun oordeel. ‘De relatieve loonkostenpositie van oudere werknemers gaat dan achteruit ten opzichte van werknemers jonger dan 50 jaar.’ Bij een brutoloon van 2100 euro per maand bijvoorbeeld zou die laatste groep 1,1 procent ‘goedkoper’ worden, terwijl de loonkosten van een werknemer van 55 jaar zouden stijgen met 2,7 procent en van diens collega van 64 jaar met zelfs 9,2 procent. Deze nieuwe verschillen worden bovendien extra voelbaar voor werkgevers omdat een afschaffing van de bijdragevermindering voor 50-plussers ook ‘de negatieve effecten van met de leeftijd oplopende loonkosten’ versterkt.

In volle recessie nu die maatregel toch doorvoeren, zou volgens Sels en Herremans dan ook getuigen van ‘slechtetiming’. Hij kan 470.000 werknemers (waarvan een derde onder de lagelonengrens van 2200 euro per maand zit) treffen. Voorts merken de twee Leuvense economen op dat dit zou ingaan tegen de inspanningen om de werkzaamheidsgraad van 55-plussers op te krikken (in Vlaanderen steeg die sinds 2000 tot 50 procent en in Wallonië tot 46 procent) en tegelijk ondermijnend is voor het Vlaamse beleid om hun aanwerving te stimuleren (sinds de invoering van de Vlaamse tewerkstellingspremie steeg het aantal aanwervingen van 45-plussers van 12,4 naar 14,4 procent).

Sels en Herremans kijken ten slotte ook vooruit naar de effecten op een snel vergrijzende arbeidsmarkt: tegen 2017 zijn ruim 750.000 werknemers in de privésector ouder dan 50 jaar. Dat is een kwart van alle werknemers, maar in een aantal sectoren zoals chemie (28,7 procent), textiel (37 procent), de grafische nijverheid (29 procent), de banken (30 procent) en de maatschappelijke diensten (29 procent) is deze trend nog sterker. In die sneller vergrijzende sectoren zal de door de sociale partners beoogde vereenvoudiging van de banenplannen resulteren in een loonkostenvermeerdering.

Twee instrumenten

Met de vaststellingen van Sels en Herremans in de hand, begrijpt minister Vandenbroucke de scherpe reacties van de sociale partners niet. ‘Mijn grootste bezwaar is steeds geweest dat op micro-economisch vlak het personeelsbeleid van de ondernemingen zou wijzigen ten nadele van ondermeer oudere werknemers. Macro-economisch zou de hervorming van de banenplannen op korte termijn dan weer slechts een vestzak-broekzakoperatie zijn. En op lange termijn is ze dus nadelig, tenzij bedrijven denken het in de toekomst te kunnen doen zonder het groeiende aantal 50-plussers en te kunnen overleven met een krimpende groep van jongere werknemers. Tegen die achtergrond hebben het belangenconflict en het schrappen intussen van de maatregel uit het federale herstelplan net een lastenverhoging verhinderd’, aldus Vandenbroucke, die beklemtoont dat het Vlaamse optreden andere lastenverminderingen in het federale herstelplan (overuren, ploegenarbeid enzovoort) niet geviseerd heeft en evenmin in de weg staat dat de federale regering een structurele lastenvermindering voor bedrijven doorvoert.

Voorts herhaalt Vandenbroucke dat voor een effectief doelgroepenbeleid op de arbeidsmarkt twee instrumenten nodig zijn: een transitie-instrument (een premie, een activering van de uitkering) om aanwervingen te stimuleren, en een consolidatie-instrument (een lastenverlaging) om mensen aan het werk te houden. ‘Anders ontstaat een draaideureffect en dat dreigde te gebeuren door de ombuiging van de federale lastenverlagingen voor doelgroepen naar een algemene bijdragevermindering’, aldus de minister.

Daarmee komt hij ook in de buurt van het debat over de regionalisering van het arbeidsmarktbeleid. De federale sociale partners blijven daarover volgens hem ‘dubbelzinnig’ en terughoudend. ‘Als een exclusief federale bevoegdheid – in dit geval het beslissen over lastenverlagingen – wordt aangewend zoals werd voorgesteld, zouden toch minstens de gewesten mogen geraadpleegd worden omdat ze voor hun werkgelegenheidsbeleid ook steunen op die federale politiek van lastenverlaging’, aldus Vandenbroucke: ‘En voor alle duidelijkheid: mijn argument tegen de afspraak van de sociale partners om de banenplannen te hervormen, is niet geweest: ik wil nú regionaliseren. Mijn stelling was en is nog altijd: voor een adequaat werkgelegenheidsbeleid zijn de twee genoemde instrumenten nodig. Ze moeten samenhangend gebruikt worden, hetzij op federaal vlak, hetzij op gewestelijk vlak. Er is heel veel voor het tweede te zeggen.’

DOOR PATRICK MARTENS

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content