De macht van de kabinetten wordt kleiner in Vlaanderen. Dat is een buitenkans voor het parlement.

Het aantal kabinetsmedewerkers van de Vlaamse ministers is gedaald van 490 naar 288. Dat was zo overeengekomen tijdens de regeringsonderhandelingen van CD&V, SP.A en N-VA. Die inkrimping werd uitgelegd als een besparing. De politiek moest in tijden van crisis het goeie voorbeeld geven, zo luidde het. Hoe groot de besparing precies is, valt nog te bezien. Veel cabinetards zijn ambtenaren die voor de duur van een legislatuur worden gedetacheerd (meestal met een loonsupplement) naar een kabinet. Ze worden vaak niet vervangen op de administratie en keren er nadien naar terug. Als het minister van Begroting Philippe Muyters (N-VA) menens is om nog dit jaar een miljard euro te besparen, dan zal hij die centjes allicht elders moeten halen.

De afslanking van de kabinetten is om heel andere dan budgettaire redenen een goede zaak. Traditioneel drukken kabinetten in de Belgische politiek een zeer zware stempel op het beleid. Ze zijn het verlengstuk van de partijhoofdkwartieren. Het is vaak onmogelijk om als parlementslid (van de meerderheid of van de oppositie) een wetsvoorstel gerealiseerd te krijgen, tenzij het in de gratie valt van een kabinetschef. Ook voorstellen die uit het veld zelf komen, hebben weinig kans op slagen als ze passen in de agenda’s van de secondanten van de ministers.

Dat maakt dat de krachtlijnen van het beleid vaak veel meer door persoonlijke dada’s van kabinetsmedewerkers dan door het regeerakkoord worden bepaald.

Op de nieuwe Vlaamse kabinetten zitten voortaan nog maar een handvol medewerkers. Die kunnen zich onmogelijk met alle punten en komma’s bezighouden, zoals vroeger wel het geval was. De rol van de administratie wordt veel belangrijker. Topambtenaren zullen veel meer beleidsvoorbereidend werk moeten doen. Daarbij kunnen ze steunen op adviesraden, wat de invloed van de sectoren zelf opnieuw kan vergroten.

Maar ook het parlement mag deze buitenkans niet laten liggen. Net nu Jan Peumans het voorzitterschap van het Vlaams Parlement een nieuwe dimensie wil geven (‘Ik ga mijn klep niet houden’), groeit de hoop dat de volksvertegenwoordiging (opnieuw) de spil van de Vlaamse democratie kan worden. Parlementsleden, niet de kabinetten, moeten wetten maken. Bovendien moeten parlementsleden hun controletaak veel ernstiger nemen dan vroeger. Met de steun van een machtige instelling als het Rekenhof moet dat perfect kunnen. Carl Decaluwé (CD&V), Jan Peumans (N-VA), Rudi Daems (Groen!) en andere moedige parlementsleden hebben dat in het verleden vaak genoeg bewezen. In het BAM-dossier en een aantal VRT-dossiers (productiehuizen, onkostennota’s) heeft dat heel heilzame effecten gehad.

De partijen doen er dus goed aan voortaan hun parlementsleden goed te omringen. Ze hebben weinig keuze, want op de kabinetten is er nog weinig plaats voor studaxen of jonge, dynamische dossiervreters.

Misschien kan het Vlaams Parlement dan een schijntje van de macht verwerven die een normaal parlement heeft, zoals dat bijvoorbeeld het geval is in de Verenigde Staten of in Nederland.

door Karl van den Broeck

De hoop groeit dat de volksvertegenwoordiging (opnieuw) de spil van de Vlaamse democratie kan worden.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content