Een Palestijnse staat komt er nooit. En Jeruzalem moet de zetel van de Verenigde Naties worden. Dat zijn de opmerkelijke conclusies van Régis Debray na een reis door wat ooit het Heilig Land was.

De kwestie hield hem al langer bezig. Sinds de voormalige revolutionair Régis Debray zich was gaan toeleggen op religieuze antropologie en vergelijkende godsdienstwetenschappen, vroeg hij zich af hoe het zover heeft kunnen komen. ‘Wat is het verband tussen de Bergrede en de Libanese monniken met hun kalasjnikovs? Tussen de gastvrije aartsvader Abraham en de Israëlische kolonist die op zijn Arabische buurman schiet, omdat die in zijn eigen boomgaard olijven komt plukken? Tussen de koene krijger Mohammed en de human bombs die vrouwen en kinderen doden?’

In zijn nieuwste boek Un candide en Terre sainte brengt Debray – met een knipoog naar de Candide van Voltaire – verslag uit over de reis die hij maakte door het Heilig Land, in opdracht van de voormalige Franse president Jacques Chirac. Chirac had hem een studie gevraagd over ‘de etnisch-religieuze coëxistentie in het Midden-Oos-ten’. Debray besloot aan de hand van de vier evangeliën het parcours van Christus te reconstrueren en hem achterna te reizen, van Bethlehem tot Golgotha. Zijn omzwervingen brachten hem in kloosters en synagogen, kerken en moskeeën – van de Dode Zee tot aan het meer van Tiberias. En dat resulteerde in een boek dat tegelijk een reisverslag is, een politieke analyse en een filosofisch traktaat.

Is het vandaag nog mogelijk in de voetsporen van Christus te reizen?

RÉGIS DEBRAY: Niet meer op de manier waarop hij dat deed. Christus had niet alleen het geluk dat hij, als het moest, over het water kon lopen maar ook dat hij geen paspoort of visa nodig had. Hij kon kriskras door Israël, Palestina, Jordanië, Libanon, Egypte en Syrië reizen, zonder ooit een grenspost of een douanier tegen te komen. Vandaag liggen Nazareth en Emmaüs in Israël, Bethlehem en Jericho in Palestina, en Jeruzalem ertussenin. Maria en Jozef konden zelfs via de Gazastrook naar Egypte vluchten. Dat zouden ze nu niet meer moeten proberen.

Het portret dat u van Jezus Christus schetst is weinig vleiend. Wilde u graag choqueren?

DEBRAY: Dat was niet de bedoeling. Ik heb geen blasfemisch boek willen schrijven, maar je kunt de evangeliën nu eenmaal op verschillende manieren lezen. Lees je ze als ongelovige, dan kun je niet anders dan tot de conclusie komen dat Christus een vreemd personage was. Je zou zelfs kunnen zeggen dat hij een slecht karakter had. Hij schold zijn gehoor uit voor adderengebroed. Hij was bijzonder onvriendelijk tegen zijn leerlingen – ‘jullie hebben mij niet gekozen, ik heb jullie gekozen’ – en hij deed hatelijk tegen zijn moeder. Denk maar aan de manier waarop hij haar, als snotneus van twaalf, op haar nummer zette, toen ze hem in de tempel was komen zoeken.

U vergelijkt hem met Socrates.

DEBRAY: Ze hadden veel met elkaar gemeen. Beiden zijn ze door hun tijdgenoten ter dood veroordeeld wegens grootspraak en godslastering. Maar terwijl Socrates vragen stelde, luisterde, antwoordde en altijd beleefd bleef, duldde Jezus geen tegenspraak. Dat maakt hem in mijn ogen een stuk minder sympathiek.

U bent als godsdienstwetenschapper vertrouwd met zowel de joodse, de christelijke als de islamitische religie. Stel dat u, met het pistool op de borst, moest kiezen…

DEBRAY: Dan nog zou ik proberen blanco te stemmen. Maar ik heb de christelijke cultuur natuurlijk met de moedermelk meegekregen, en alles welbeschouwd lijkt het christendom mij misschien toch de minst schadelijke en in ieder geval de meest humanistische van de drie grote monotheïsmen. Het feit dat de God van de christenen mens is geworden, maakt het ook mogelijk een fysieke voorstelling van hem te maken. Daar danken we de schilderkunst aan, en uiteindelijk ook Hollywood. Bovendien is voor de christenen de Heilige Schrift niet het door God gedicteerde woord – het zijn door God geïnspireerde teksten, die je dus ook kunt bekritiseren zonder onmiddellijk van blasfemie te worden beschuldigd. Dat verschaft christenen een zekere marge, een vrijheid die veel groter is dan die van moslims ten aanzien van de Koran.

Beschouwt u de islam als een achterlijke godsdienst?

DEBRAY: Dat hoort u mij niet zeggen. Ik denk dat je een religie nooit mag beoordelen op de Heilige Teksten. Zowel de Bijbel als de Koran en zelfs de evangeliën staan bol van de contradicties. Op de ene bladzijde worden de gelovigen aangespoord tot naastenliefde, en drie pagina’s verderop wordt ze gevraagd hun vijanden te verdelgen. De eerste zelfmoordterrorist die we kennen uit de Bijbel was Samson: die sleurde drieduizend mensen mee de dood in, toen hij de zuilen van de tempel liet instorten.

Waar moet je een religie dan wel op beoordelen?

DEBRAY: Ik ben tamelijk pragmatisch in die dingen: uiteindelijk moet je een religie niet beoordelen op woorden maar op daden. Aan de vruchten herkent men de boom. Maar als je de islam met het christendom wilt vergelijken, gebiedt de intellectuele eerlijkheid je rekening te houden met een aantal historische handicaps van de islam. De islam heeft eerst zijn renaissance gekend – grofweg van de achtste tot de elfde eeuw – en daarna zijn donkere middeleeuwen, terwijl het bij het christendom andersom was. Het christendom van de vijftiende eeuw was ongetwijfeld veel wreder en dogmatischer dan de islam van de eenentwintigste eeuw. Mag ik er misschien aan herinneren dat de inquisitie in Spanje pas in 1824 geëindigd is? De islam is zeven eeuwen na het christendom ontstaan. Gun de islam dus ook de tijd om zich aan te passen aan de moderniteit.

Kan het internet daarbij een rol spelen?

DEBRAY: Die kans bestaat. Zoals de boekdrukkunst destijds in de christelijke wereld het monopolie van de clerus heeft doorbroken en de Reformatie mogelijk heeft gemaakt, zo kan het internet moslims de gelegenheid bieden te ontsnappen aan de controle van hun religieuze leiders. Maar tegelijkertijd is het internet natuurlijk ook een wapen in de handen van fundamentalisten. Het stelt iedere imam in staat zijn fatwa wereldkundig te maken. Het kan, met andere woorden, tot het beste en het slechtste leiden.

Zou het internet een bres kunnen slaan in de muur tussen Israël en de Palestijnse gebieden?

DEBRAY: Nee. Ik ben daar heel somber over. De muur die de Israëli’s gebouwd hebben – gewapend beton, negen meter hoog, met elektronische beveiliging – is een huzarenstukje. En er worden steeds meer muren gebouwd, overal in de wereld: tussen de Verenigde Staten en Mexico, tussen Iran en Irak, dwars door Bagdad en dwars door Jeruzalem. Het IJzeren Gordijn loopt nu niet meer door Europa maar door het Midden-Oosten. Je kunt vandaag ongehinderd de loop van de Donau volgen, van de bron in Oostenrijk tot aan de monding in Roemenië, maar in wat vroeger het Heilig Land was kun je geen twintig kilometer reizen zonder op een wegversperring te botsen. Iedere wegenkaart is er binnen drie jaar verouderd.

Hoe ziet u de toekomst van Jeruzalem?

DEBRAY: Maak van Jeruzalem het hoofdkwartier van de Verenigde Naties. Ik meen dat serieus. Lees er het charter van de Verenigde Naties maar op na: nergens staat dat ze een vast adres in New York moeten hebben. Ze zijn eigenlijk een beetje toevallig van San Francisco naar New York verhuisd, omdat er in Manhattan een geschikt stuk bouwgrond braak lag. Een tweederdemeerderheid in de Algemene Vergadering volstaat om de zetel van de VN morgen naar Ottawa, Rio de Janeiro of – waarom niet? – Jeruzalem te verplaatsen. Jeruzalem is per slot van rekening de plaats waar Oost en West elkaar ontmoeten, en de aanwezigheid van de VN lijkt mij een manier om de veiligheid van zowel Israël als de Palestijnen te verzekeren. Het internationaliseren van het probleem is misschien wel de enige manier om het op te lossen.

Zou een interreligieuze dialoog een oplossing kunnen brengen?

DEBRAY: Een interreligieuze dialoog helpt ons geen stap vooruit. Dialoog en religie – dat vloekt met elkaar. Religies zijn immers niet alleen een kwestie van doctrine, maar ook een manier van leven. Ze hebben een taaie culturele kern. Etymologisch is het woord religie terug te voeren op het Latijnse religare – verbinden, verzamelen. En als je een groep wilt verzamelen, ben je verplicht een scheidslijn aan te brengen met andere groepen. Je kunt niet verenigen zonder te verdelen en een uitverkoren volk veronderstelt een uitgesloten volk. Het is altijd: ‘wij’ tegen ‘zij’. Zowel Jahweh als Allah als de God van het christendom zijn jaloerse, wraakzuchtige goden. God en de duivel zijn uiteindelijk een en dezelfde persoon. Een oplossing voor het Midden-Oosten is alleen mogelijk als je God erbuiten laat en kan alleen het resultaat zijn van politieke onderhandelingen. Politiek is een kwestie van geven en nemen, het verzoenen van tegengestelde belangen. Maar de drie grote monotheïstische religies hebben de Waarheid in pacht – de Waarheid met een hoofdletter, en die is altijd absoluut. Daarover is geen compromis mogelijk. En dus verafschuwen ze elkaar.

U besteedt in uw boek veel aandacht aan de christenen in het Midden-Oosten. Vormen zij een vergeten groep?

DEBRAY: Alles bij elkaar wonen er in het Midden-Oosten zo’n 20 tot 25 miljoen christenen – een kleine minderheid dus, al geldt dat misschien niet voor de Kopten in Egypte. Ze hebben recht op onze steun, en niet alleen om morele of humanitaire redenen. Maar we zijn niet echt in hen geïnteresseerd. Ze hebben, om te beginnen, geen olie. En met al die verschillende obediënties en denominaties, hebben ze ook niet één duidelijke vertegenwoordiger. We weten niet in welk vakje we ze moeten onderbrengen: voor de linkse partijen in Europa zijn ze te christelijk, voor de rechtse te Arabisch.

Welke rol zouden ze kunnen spelen in het vredesproces?

DEBRAY: Een hele belangrijke, lijkt mij. De christenen in het Midden-Oosten hebben, historisch gezien, ten aanzien van de islam zowat dezelfde rol gespeeld als de Joden destijds ten aanzien van het christendom: die van katalysator of pacemaker, zo je wilt. Ze gooiden de ramen open, ze sloegen een brug naar de moderniteit. Ze waren een bepalende factor in het ontstaan van de Arabisch-nationalistische beweging. Maar vandaag dreigen zij het slachtoffer te worden van het Amerikaanse optreden in Irak en Afghanistan. George W. Bush is bezig een mirakel te bewerkstelligen en de christenen in het Midden-Oosten, waar nota bene de wieg van het christendom heeft gestaan, te liquideren. Il faut le faire!

Hij is dus een objectieve bondgenoot van Osama Bin Laden?

DEBRAY: Die twee zijn heel erg verwant. Ik noem hem altijd Bin Bush, want Bin betekent gewoon: zoon-van. Ik begrijp niet waarom Bin Bush in Europa nog altijd met zoveel egards wordt ontvangen, terwijl hij intussen veel meer doden op zijn geweten heeft dan Bin Laden.

Hoe beoordeelt u de politiek van de Europese Unie ten aanzien van de Palestijnse kwestie?

DEBRAY: Europa speelt in het Midden-Oosten een humanitaire rol, maar ontvlucht zijn politieke verantwoordelijkheid. Europa betaalt – en zwijgt. Als u mij op een diner trakteert, geeft u dat toch het recht om het menu te kiezen? Europa is de voornaamste financier van de Palestijnse Autoriteit, tot groot genoegen van Israël en de Verenigde Staten. Het trekt 600 miljoen euro per jaar uit om elektriciteitscentrales te bouwen en vliegvelden aan te leggen, maar het protesteert zelfs niet als die dure in- vesteringen in drie minuten tijd door de Israëlische luchtmacht vernietigd worden. De Europeanen zouden aan hun financiële bijdrage op zijn minst de voorwaarde kunnen koppelen dat de afspraken die in Annapolis en op de donorconferentie van Parijs zijn ge-maakt worden nagekomen en dat Is-raël en de Verenigde Staten zich aan hun beloften houden. Maar dat gebeurt dus niet.

Waarom niet?

DEBRAY: Ik vrees dat de verklaring simpel is: schuldgevoelens. Schuldgevoelens over de Shoah, angst om van antisemitisme beschuldigd te worden. Als de Seine en de Rijn het bloed niet van onze handen kunnen wassen, dan moet de Jordaan dat maar doen.

Komt er ooit een Palestijnse staat?

DEBRAY: Een staat veronderstelt een territorium, en er ís geen Palestijns territorium – hooguit een paar enclaves. Die zijn dan nog niet eens met elkaar verbonden. Een staat veronderstelt soevereiniteit, en in alle ontwerpakkoorden staat nog altijd een clausule die zegt dat Israël op ieder ogenblik op Palestijns grondgebied zal mogen interveniëren, als het zich bedreigd acht. Voor een staat heb je elites nodig en de Palestijnse elites – meer bepaald de Palestijnse christenen – zijn veroordeeld tot ballingschap of emigratie. Ingenieurs, wetenschappers, artsen en advocaten zien zich genoodzaakt te vertrekken, want ze vinden geen werk. En hoe kun je anders dan sceptisch zijn over de mogelijkheid om 474.000 Israëlische kolonisten terug te trekken uit de bezette gebieden? Ik zie het er niet van komen. Natuurlijk, er zijn 8000 kolonisten uit Gaza teruggetrokken, maar iedereen weet dat de enige bedoeling van die terugtrekking was de bezetting van de Westelijke Jordaanoever te consolideren. Men doet alsof er onderhandelingen gaande zijn over de oprichting van een Palestijnse staat. Men doet alsof men dat gelooft. Het is één grote farce.

RÉGIS DEBRAY, UN CANDIDE EN TERRE SAINTE, GALLIMARD, PARIJS, 454 BLZ., 22,50 euro.

DOOR PIET PIRYNS EN HUBERT VAN HUMBEECK

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content