Ze eisen al weken een hoofdrol op in het nieuws. Omdat ze een woordenoorlog uitvechten met Bart De Wever over de Sinksenfoor. ‘Foorkramers hebben overal plichten, nergens rechten. Ze worden nog altijd gezien als de outlaws van de maatschappij.’

Het is alle journalisten vreemd genoeg ontgaan, maar sinds een paar weken staat er een grote kabouter op de vensterbank van het huis van Bart De Wever. Twee weken geleden reed ik er voorbij met tram 24. Wat verder op de Herentalsebaan stopte die plots. ‘We kunnen niet verder rijden’, zei de wattman. ‘Op de Singel is een actie aan de gang van foorkramers. Ze demonstreren tegen een verhuizing van de Sinksenfoor naar Park Spoor Oost, aan de rand van de stad.’

De baas van de kabouter vond de ‘onaangekondigde actie’ een schande, politici en opiniemakers spraken hem op Twitter niet tegen.

Liesbeth Homans: ’t Stad gijzelen omdat je je moet neerleggen bij een vonnis van de rechtbank, kan niet. Alstublieft foorkramers…kraam op.’

Annick De Ridder: ‘A’pen compleet gegijzeld door uitzinnige foorkramers. (…) Heb het er echt stilaan mee gehad.’

Wouter Verschelden: ‘Tussen alle Obamania door: hoe kan het anno 2014 dat 200 kermiskramers een stad gijzelen? Moeten we als maatschappij zoiets dulden?’

Wat tussen de regels van dat getweet opviel, was het dedain waarmee over de foorkramers gesproken werd. Maar eigenlijk is dat oud nieuws. Foorkramers zijn zelden sant in eigen land geweest. In het verleden zijn er vaak foren verboden, zoals de winterfoor (Brugge, 1760) of de meifoor (Brussel, 1840). Er is zelfs ooit een kleine Kermisrevolutie geweest, toen het Gentse stadsbestuur in 1849 zijn foor wou afschaffen. Een jaar later werd de maatregel teruggedraaid.

Niet alleen de foorkramers werden vaak met argwaan bekeken, ook de bezoekers van de foor. Keizer Karel V bijvoorbeeld was geen fan. Kermissen waren feesten van ontucht, oordeelde hij. Plaatsen waar alleen verderfelijke mensen rondliepen.

In een oud magazine vond ik een prachtige zwart-witfoto van Herman Selleslags uit de late jaren vijftig: een paar jongeren aan de botsauto’s van de Sinksenfoor. Vandaag zien ze eruit als de braafheid zelve, maar toen werden ze beschouwd als nozems. In het artikel dat bij de foto hoort, klagen de buurtbewoners. De Sinksenfoor, de vossenburcht van die branieschoppers, kon maar beter ophoepelen. Tijden veranderen blijkbaar nooit.

Ik besloot, for old times’ sake, nog eens naar die zo vaak vermaledijde foor te trekken.

Het Sint-Pietersplein in Gent, op een warme lenteavond. Honderden jaren gaat in deze stad de Halfvastenfoor door. Met dank aan Filips De Schone, die in 1497 een eeuwigdurend octrooi gaf aan Gent om de foor te organiseren – dat waren nog eens tijden.

Afspraak hier met Guido Herman. Een telg van een echt foorgeslacht – hij is de zevende generatie. ‘De Hermannen hadden een draaimolen’, vertelt Guido. ‘Toen mijn dochter leerde lezen en schrijven, nam mijn vader haar mee naar de Sinksenfoor: om haar onze oude en intussen gerestaureerde molen te laten zien. Voor hem was dat een ongelofelijk belangrijk moment. Hij was zo trots om haar de familietraditie te tonen.’

Guido heeft de draaimolen allang ingeruild voor een lunapark. Met succes: er is behoorlijk wat volk vanavond. De ene na de andere jongere vraagt hem om jetons. Af en toe geeft hij er een extra, voor de habitués. ‘Een truc van de foor’, knipoogt hij. ‘En zeg nu zelf: zijn dit nu marginale jongeren? Nee toch? Dit is gewoon de jeugd van Gent.’

‘Jammer dat er zo veel onwetendheid bestaat over de foorkramers. Mensen schrikken zelfs als ik zeg dat ik in een huis woon. Ik begrijp wel waar dat misverstand vandaan komt. Mijn voorvaderen stonden al op de kermis toen de elektriciteit nog uitgevonden moest worden. Ze trokken met paarden van kermis naar kermis. Daar bleven ze overnachten in een woonwagen. Omdat een hotel te duur was en ze moeilijk elke avond naar huis konden gaan. Later gingen ook hun vrouwen mee en kwamen er ramen in de woonwagens. Maar noem ons dus geen woonwagenbewoners of zigeuners, wij zijn gewoon Vlamingen zoals iedereen. Toch werden wij op school anders bekeken. “Gij zijt van de barakken,” riepen ze dan, “ga maar achteraan staan.” Mijn moeder maakte hetzelfde mee. Ze was in haar jonge jaren een mooi meisje, die veel succes had bij de jongens. Tot ze bij hen thuiskwam en zei dat haar ouders foorkramers waren. De relatie was meteen voorbij.’

Die vooroordelen leven vandaag nog altijd, zegt Guido. ‘Toen ik de voorbije weken al die tweets en fora las, werd ik heel triest.’

– ‘Voeden jullie die vooroordelen niet door onaangekondigd de Singel te bezetten?’ vraag ik.

– ‘Het was helemaal niet onze bedoeling om het verkeer te blokkeren’, zegt Guido. ‘We wilden alleen traag rijden om een statement te maken. Het is pas uit de hand gelopen toen de politie ons aanviel. In de nieuwsuitzendingen zag ik alleen mannen met matrakken. Niemand zei erbij dat dat allemaal agenten in burger waren, geen foorkramers. In tegenstelling tot wat ze nu beweren, waren de politie en de burgemeester trouwens op de hoogte van wat er ging gebeuren. Hoe verklaar je anders dat ze voor onze actie al de hele Grote Markt hadden afgezet met prikkeldraad? Iemand vertelde me dat dat van de Tweede Wereldoorlog geleden was. Terwijl wij eigenlijk alleen een gesprek met De Wever wilden. Die liep zelf trouwens de hele dag rond met bodyguards. Alsof we hem in elkaar zouden kloppen: komaan, zeg. Ik besef wel dat die actie niet goed was voor het beeld van de foorkramer. Veel mensen denken nu, ten onrechte: Die foorkramers zijn agressievelingen. De Wever heeft gelijk als hij het leger wil inzetten.’

– ‘Hij zei ook: “Het is óf Sinksenfoor op Park Spoor Oost, of géén foor. Zelfs als ik dat zou willen, kunnen ze niet op de Gedempte Zuiderdokken blijven. Er is nu eenmaal een rechterlijke uitspraak.” Heeft hij geen punt?’

– ‘Nee’, antwoordt Guido. ‘Het zijn niet de rechters die beslisten dat de foor vanaf 2015 niet meer welkom is op de Zuiderdokken. Zij verbieden enkel de foor van 2013 en dat weet hij. Maar vooral de ondertoon van zijn betoog kwetst: die foorkramers snappen dat niet. Dat zijn allemaal ongeletterden, die zijn wat simpel zijn geest.’

– ‘De Wever zegt nochtans dat hij een fan van de foor is.’

– ‘Ja, dat heb ik ook gelezen. “Voor mijn part mag die Sinksenfoor twee keer zo groot worden”, voegde hij eraan toe. Had hij een uur uitgetrokken om met de foorkramers te praten, dan zou hij weten dat niemand dat wil. Omdat de taart dan in meer stukken verdeeld moet worden. (zucht) De Wever kent de foormakers niet. Hij gelooft alleen in zijn eigen waarheid. Eigenlijk maakt hij dezelfde fout als vorig jaar met die voetbalploeg. Toen wou hij ook een eersteklasseploeg kopen omdat Antwerpen er geen meer had. Terwijl geen enkele supporter van Beerschot of Antwerp daarop zat te wachten.’

Niet alleen in het lunapark van Guido gaan de gebeurtenissen in Antwerpen over de tong. Op heel het Sint-Pietersplein is de Sinksenfoor talk of the town. Aan een kassa hangt er zelfs een kindertekening waarop staat: ‘FOORKRAMERS ZIJN TOP’.

Wat verderop op een terras, ontmoet ik twee andere foorkramers: Dimitri Put en Robert De Roover. Dimitri heeft een kindermolen, Robert verkoopt frieten en smoutebollen. Ook zij waren twee weken geleden in Antwerpen om te demonstreren. Nochtans staan ze zelf niet op de Sinksenfoor, ze doen vooral de kleine foren.

– ‘Waarom gaan jullie dan mee demonstreren?’ vraag ik.

– ‘De foorwereld is altijd solidair’, zegt Robert. ‘We zijn niet met velen, een paar duizend man. Op de kermis zijn we elkaars concurrent. Maar…’

– Dimitri: ‘Raak aan iemand met foorbloed en de rest springt voor hem op de bres. Daarom waren er op die demonstratie ook mensen uit Frankrijk. Iedereen kent iedereen in de foorwereld. Heel wat kermismensen zijn met elkaar getrouwd. Mijn moeder en vader bijvoorbeeld zijn verre familie van elkaar. Als er een foorkramer sterft, gaan we allemaal naar de begrafenis. Op de koffietafel is altijd vier-, vijfhonderd man: iedereen blijft, dat is de traditie.’

– ‘Terug naar de Sinksenfoor’, zeg ik. ‘Is het nu zo’n ramp dat die naar Park Spoor Oost verhuist? In Düsseldorf staat de foor ook aan de rand van de stad, in Parijs zelfs in een bos.’

– ‘Die foren hebben een traditie op die plaats’, antwoordt Dimitri. ‘Toen de foor eind jaren zestig van de Leien naar de Zuiderdokken ging, was er niets. Het heeft jaren geduurd voor we daar iets opgebouwd hebben. Nu is dat een begrip. Dat plein is de Sinksenfoor. Pas op, we zijn geen keikoppen, ook andere locaties zijn bespreekbaar. Maar niet het hol van Pluto. Mensen vergeten dat wij allemaal miljoeneninvesteringen gedaan hebben. Dit gaat over onze broodwinning.’

– Robert: ‘Als we dit verliezen, is het hek van de dam. Dan kunnen ook buurtbewoners van andere foren een klacht indienen. Die van de Zuidfoor in Brussel bijvoorbeeld: die ligt echt op een verkeersader.’

– Dimitri: ‘Het probleem is ook dat wij, foorkramers, allemaal verspreid wonen. Daarom misschien dat zo weinig politici het voor ons opnemen: we zijn niet meteen een groot kiespubliek. Hoewel, in de meeste dorpen worden we met open armen ontvangen. Overal kunnen we de burgemeester spreken. Behalve dus in Antwerpen: daar wil de burgemeester alleen met de klagers praten.’

– ‘Iets anders, hoeveel kost een rit op een kindermolen tegenwoordig?’

– ‘2,5 euro’, zegt Dimitri. ‘Ik zie vaak ouders tegen hun kinderen zeggen: “We hebben geen geld meer. Het is crisis.” Godzijdank weerstaat niemand een ongelukkig kindergezicht.’ (lacht)

De nacht valt over het Sint-Pietersplein. Ik bestel een suikerspin en praat nog wat met Michel Follet. Auteur van drie boeken over de kermis. Hij kent de foorkramers als geen ander. Toch heeft het even geduurd voor hij hun vertrouwen gewonnen had. ‘In mijn eerste kermisboek heb ik, met de beste bedoelingen, een aantal suggesties geopperd. Ik vind bijvoorbeeld dat sommige kermissen niet mooi opgesteld staan, het zou veel feeërieker kunnen. De forains waren daar niet blij mee. “Manneke, bemoeit u met uw eigen zaken”, die teneur. Ze vonden mij een aansteller die vooral op hun kap wou scoren. Toen begreep ik dat niet, vandaag wel. Forains verwachten dat je je zonder vooroordelen inleeft in hun wereld. Iemand als Luc Bungeneers kon dat (de vorige Antwerpse schepen van Foren, nvdr): na zijn werk ging die altijd in kostuum naar de Sinksenfoor. Helaas zit er in het huidige Antwerpse stadsbestuur niemand meer met die contacten.’

Over de verhuizing van de Sinksenfoor heeft Follet gemengde gevoelens. ‘Foorkramers zijn nogal behoudsgezind: ze willen alles houden zoals het is. Een Sinksenfoor op een andere plaats hoeft geen ramp te zijn, maar dan moet er wel zwaar geïnvesteerd worden in promotie en randactiviteiten. Het zal ook tijd kosten. Een kermis is meer dan wat attracties neerpoten: dat vergeten ze hier in België weleens. Als ze daar misschien maar een paar jaar kunnen blijven, vraag ik me af of het sop de kool waard is. Een kermis in een historisch kader is natuurlijk ook mooier en feeërieker.’

Daarom steunt Follet de foorkramers. ‘Ook omdat ze overal opgejaagd wild zijn. Foorkramers hebben overal plichten, nergens rechten. Men ziet hen nog altijd als outlaws. Terwijl die mannen een zwaar beroep hebben: ze zijn zowel boekhouder, ondernemer als entertainer. Ik vind dat ze een beetje meer respect verdienen. Kermis wordt in Vlaanderen nog altijd afgedaan ‘als vertier voor marginalen’. Ik heb zelf twee jaar met mijn boeken op de foor gestaan. Toegegeven, daar lopen rariteiten rond. Maar die zie je ook op de dijk van Oostende of op Rock Werchter: dat is gewoon een dwarsdoorsnede van de bevolking.’

‘Nog nooit heb ik mij moeten verantwoorden omdat ik naar Klara luister’, zegt Follet. ‘Wel al vaak omdat ik van kermis hou. Of neem de ridicule berichtgeving over het Oktoberfest in München. Iedereen – van Terzake tot de kranten – brengt dezelfde reportage: lallende Duitsers in traditionele klederdracht die bier hijsen. Terwijl het Oktoberfest zo veel meer is: het is de mooiste kermis ter wereld. Er is een vlooientheater, een poppentheater, honderd houten attracties… Daarover wordt niet bericht, want dat is niet marginaal. In Duitsland wordt kermis veel positiever gepercipieerd: mensen kleden zich daar op voor de foor. Daar staan ook traditionele attracties voor een wat ouder publiek. Dat mis ik hier soms. Net zoals ik me soms afvraag waarom de beste attracties niet altijd op de grote foren staan.’

Terug naar het lunapark van Guido. ‘Was ook op de foor alles beter vroeger?’, vraag ik hem. ‘Is de oude magie weg?’

‘Nee’, antwoordt hij. ‘Het probleem is dat iedereen de foor met volwassen ogen bekijkt, maar met kinderlijke gedachten. Denk terug aan je eerste school: in je herinnering is die ook heel groot en imposant. Maar ga er nu naartoe en dat zal heel hard tegenvallen. Zo is het met de kermis ook.

‘Wat is altijd de sterkte van de kermis geweest? Mensen konden op de foor dingen doen die ze niet kenden. Toen niemand nog een auto had, kon je hier met een scooter rijden. Hier werden de eerste filmbeelden vertoond. De eerste tanden getrokken, de eerste frieten verkocht… Daar gaan mensen voor naar de foor, daarom moeten we elk jaar vernieuwen. En met succes: het is geen toeval dat er amper faillissementen zijn in de kermiswereld. We hebben ook geluk dat naar de kermis gaan in Vlaanderen nog altijd een traditie is. De hele familie komt dan samen.’s Ochtends, als de foor nog niet open is, ga ik weleens naar de lokale bakker. Als er geen taarten meer zijn, weet ik dat het een goede dag zal worden.’

Tien uur, tijd om naar huis te gaan. ‘Heb je kinderen?’, vraagt Guido. ‘Een lief?’

Hij haalt een beertje uit de kasten van het lunapark. ‘Dat is voor haar’, zegt hij.

– ‘Is dat ook een truc van de foor?’

– ‘Natuurlijk. Als mensen ontevreden naar huis gaan, komen ze volgend jaar niet meer terug.’

Terwijl ik met het beertje naar de tramhalte stap, kijk ik naar de Sint-Pieterskerk die uittorent boven de kermisattracties. Lang geleden stond hier een kapelwagen: een woonwagen waar mensen konden bidden na het vertier. De kapelwagen is allang verdwenen, maar er loopt nog altijd wel een pater rond op de kermis.

Vijftig jaar al is hij de kermispater van Vlaanderen. Ooit droomde pater Kristiaan ervan om missionaris te worden. Maar hij was te mager en mocht niet naar Afrika. Zijn overste gaf hem een andere taak: zorgen voor de kermismensen, een oude missie van de Kapucijnen.

‘Ik heb de foorkramers trots proberen bij te brengen’, vertelt pater Kristiaan. ‘Ze hebben het mooiste beroep ter wereld: de mensen amuseren en blij maken.’

Vandaag is pater Kristiaan vijfentachtig, maar hij reist nog altijd van foor tot foor. Vroeger met de motor en blootvoets, toen ‘ik nog jong en macho was’. Nu gewoon met de auto. Vaak droeg hij de mis op tussen de botsauto’s. Hij kent alle foorkramers ook bij naam: hij heeft ze gedoopt, gehuwd, groot zien worden. Nooit zal hij een onvertogen woord zeggen over zijn foorkramers.

In zijn mouw zitten honderden anekdotes. ‘Op een foor in Lier stonden jaren geleden twee identieke attracties. De twee eigenaars waren natuurlijk niet blij. Ze hadden zware ruzie met elkaar. Tot plots een van de twee attracties stuk ging. Je zou verwachten dat de andere blij zou zijn. Maar dat was niet zo. Een hele nacht heeft die man zijn concurrent geholpen. Tot die attractie weer werkte. Daarna zeiden ze weer geen woord meer tegen elkaar. (lacht) Dat zegt voor mij alles over de solidariteit in die wereld.’

De gebeurtenissen van de laatste weken doen de kermispater pijn. ‘Ik heb weer vaak aan vroeger moeten denken. Toen ik vijftig jaar geleden kermispater werd, zagen mensen foorkramers als gevaarlijk. Dat kwam omdat ze geen vast adres hadden. Mensen keken naar hen zoals ze vandaag naar migranten kijken. Het is geen toeval dat de Sinksenfoor moest verhuizen naar de Gedempte Zuiderdokken. Een plaats waar niemand woonde en de ratten over straat liepen. “Dan zitten ze ver weg van ons”, redeneerden velen. Vandaag zijn de Zuiderdokken een chique buurt. Dankzij de foorkramers, die die buurt mee opgewaardeerd hebben. En dan zouden ze weer naar een desolate plaats moeten gaan. Het stort van Antwerpen, waar niemand woont en waar ze vooral ver weg van de mensen zitten.’

Pater Kristiaan heeft de voorbije dagen tot God gebeden. Of die straks geen goed woordje kan doen op ’t Schoon Verdiep.

DOOR STIJN TORMANS, FOTO’S SASKIA VANDERSTICHELE

‘De Wever was op de hoogte van wat er ging gebeuren. Voor onze actie had hij al de hele Grote Markt laten afzetten met prikkeldraad.’

‘Kermis wordt hier afgedaan als vertier voor marginalen. Nog nooit heb ik mij moeten verantwoorden omdat ik naar Klara luister, wel omdat ik van kermis hou.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content