Moeder, waarom geloven wij?

De dood van Johannes Paulus II heeft de West-Europese ‘geloofscrisis’ weer volop in de aandacht gebracht. Maar is dat een juiste diagnose? Misschien is het veeleer een ‘vertrouwenscrisis’ die wij doormaken; we vertrouwen de instellingen, en dus ook de Kerk, niet meer. Want het geloof in God zélf, of in ‘een’ god, alleszins in ‘iets’ dat zich buiten dit universum bevindt – het ‘ietsisme’, zoals Etienne Vermeersch dat zo prachtig noemt – zal ongetwijfeld nog vele pausen blijven standhouden. Geloven ligt op een of andere manier kennelijk in onze aard, de mens is een religieus wezen.

Veel interessanter dan de – ietwat onbeantwoordbare – vraag of er inderdaad een Hogere Instantie bestaat die betrokken is bij creatie en/of sturing van universum én hiernamaals, is de vraag waaróm zoveel mensen geneigd zijn om dat toch op z’n minst een beetje te geloven. Ook die vraag zal nog wel een paar millennia standhouden. Wetenschappers nemen de kwestie alleszins bijzonder ernstig. Een losse greep uit oude argumenten en actuele hypothesen.

Doodsangst? Een populair cliché wil dat we bang zijn voor de dood, en troost zoeken bij een Welwillende Instantie die het goed met ons voorheeft.

To be or not to be ? Misschien is het niet zozeer angst, maar wel een gebrek aan verbeeldingskracht: aangezien we bestaan, kunnen we ons niet voorstellen hoe het is om niet (meer) te bestaan.

De horlogemaker? Alle levende wezens zitten zó prachtig in elkaar dat we ervan uitgaan dat Iemand, een Grote Horlogemaker, hen ontworpen heeft. Dat bijzonder krachtige argument is een van de belangrijkste redenen waarom de evolutietheorie zo moeilijk te doorgronden is.

Het neveneffect? Onze hersenen hebben zich zó sterk ontwikkeld dat we er ondertussen, bij wijze van toeval eigenlijk, veel dingen mee kunnen doen (geloven, kunst creëren…) waarvoor ze strikt genomen niet ontworpen zijn (overleven en reproduceren).

Seksuele selectie? Mannetjes die de meest fantastische zingevingsverhalen vertelden, konden tijdens onze recente evolutionaire voorgeschiedenis meer vrouwtjes krijgen dan rationele kerels die voortdurend riepen dat het leven in wezen volstrekt zinloos is.

Sociale cohesie? Een andere evolutionaire hypothese (met de nadruk op hypothese) wil dat groepen die geloven in een soort God met bijbehorend hiernamaals daaruit mechanismen putten die de samenhang versterken en zo de overlevingskansen van de groep verhogen.

Goedgelovig? Geloven wat ouderen je vertellen ( Het is gevaarlijk om uit de boom te springen!) heeft voor kinderen uiteraard een grote overlevingswaarde, en dus geloven ze in één moeite door ook dingen die misschien niet helemaal waar zijn.

Virale marketing? Omdat geloof en bekeringsijver vaak samengaan, verspreidt godsdienst zich als een computervirus, met de instructie: Kopieer mij! Wetenschap, daarentegen, zou dan een soort computer programma zijn, dat eerst wordt getest en dan pas doorgegeven.

Neurowetenschappers zijn ook op zoek naar de factoren die maken dat persoon X wel en persoon Y niet in God gelooft. Waar in onze hersenen houdt God zich schuil? Waarom lijken studies erop te wijzen dat gelovige mensen doorgaans gelukkiger zijn dan mensen die niet geloven? Omdat die laatsten geen allesomvattend wereldbeeld hebben waarin alles een keurige plaats heeft? Zal de wetenschap dat gat ooit kunnen opvullen? Of zouden er ook wetenschappers bestaan die het jammer vinden dat ze niet (meer) kúnnen geloven?

Joël De Ceulaer

Geloven ligt op een of andere manier kennelijk in onze aard.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content