Nu de kruitdamp boven Brussel is opgetrokken, neemt Tony Blair op 1 juli de Europese voorzittershamer over. De Britse Europa-kenner John Palmer over politieke zombies in Parijs en Berlijn, het blakende Britse zelfvertrouwen, platte pannenkoeken en de zegeningen van het noordse model.

Vijf dagen na de mislukte top over de nieuwe meerjarenbegroting van de Europese Unie was Tony Blair alweer in Brussel. Het Verenigd Koninkrijk neemt op 1 juli het voorzitterschap van de Unie over van het Groothertogdom Luxemburg. Blair treedt dan in de voetsporen van Jean-Claude Juncker – die hem na de nachtelijke top nog als de doodgraver van de Europese solidariteit omschreef.

De Britse premier kwam het Europees parlement vertellen wat het van zijn voorzitterschap mag verwachten. Voor Blair is dat eenvoudig: Europa moet veranderen. Het moet weer eens doen waarvoor het werd opgericht: het leven van de mensen verbeteren. Het motto luidt: ‘A Europe that works’. En dat is een sneer aan het adres van de Duitse en Franse politieke leiders die er maar niet in slagen om de werkloosheidscijfers naar beneden te krijgen.

Voor de Engelse pers is het zonneklaar: Blair ziet de kans schoon om de nieuwe politieke leider van de Europese Unie te worden. Wat zou John Palmer daarvan denken? Palmer is politiek directeur van The European Policy Center en was daarvoor jarenlang Europees correspondent van de krant The Guardian in Brussel. The European Policy Center is een internationale denktank die, onder meer met de steun van de Koning Boudewijnstichting, de Europese politiek permanent in de gaten houdt. John Palmer verzorgde in de jaren tachtig overigens gedurende enkele jaren een wekelijkse bijdrage in Knack over Britse politieke zeden in de tijd.

Spreken de Britten en de rest van Europa nog wel dezelfde taal, als ze het over de Unie hebben?

JOHN PALMER: De Britten? U bedoelt Tony Blair. Blair is, zoals wel meer Engelse politici, op een bepaalde manier pro-Europees, maar hij slaagt er niet in om in een Europees kader te denken. Zijn politieke instinct zegt hem dat het moment rijp is om de invloed van het Verenigd Koninkrijk in de Europese Unie te vergroten. De kernlanden van de EU – Frankrijk, Duitsland, Nederland, Italië… – worstelen met grote economische problemen. Ook het Franse en het Nederlandse ‘nee’ tegen het Europees grondwettelijk verdrag hebben het Britse zelfvertrouwen versterkt.

Maar om zijn visie door te drukken, heeft Blair bondgenoten nodig, terwijl Chirac en Schröder zijn bloed wel kunnen drinken.

PALMER: Blair gaat ervan uit dat Jacques Chirac en Gerhard Schröder politiek dood zijn en dat de tijd in zijn voordeel speelt. Hij rekent op een regeringswissel in Duitsland in september. Met de christen-democraten aan het roer en Angela Merkel als kanselier hoopt hij in Berlijn steun te vinden voor een meer marktgerichte aanpak. Hij gokt er ook op dat er over twee jaar een nieuwe Franse president in het Elysée zal zitten – Nicolas Sarkozy of Dominique de Villepin, dat maakt niet uit – die minder de nadruk zal leggen op een centraal geleide economie. Sommige Britten zien in de toekomst een drievuldigheid Londen-Berlijn-Parijs ontstaan, die de Europese Unie in een nieuwe richting zal stuwen. Als dat scenario al werkelijkheid wordt, zal het ironisch genoeg niet Tony Blair maar diens eeuwige rivaal Gordon Brown zijn die de eerste viool mag spelen, wanneer hij Blair opvolgt als premier. Maar ik moet het eerst nog zien.

Gelooft u dat de halsstarrige houding van Blair op de laatste top ingegeven was door een uitgekiende langetermijnstrategie van de Britse diplomatie?

PALMER: Blair heeft, zullen we maar zeggen, een goed gevoel voor macht. Hij liet zijn oude vriend Bill Clinton vallen om met George W. Bush aan te pappen. Hij ziet nu een kans voor een nieuw machtsevenwicht in Europa. Maar of het Foreign Office een uitgewerkte strategie heeft om dat nieuwe evenwicht tot stand te brengen? Dat betwijfel ik. Er ligt in Londen geen blauwdruk klaar voor wat er met de begroting of met de grondwet moet gebeuren. Er bestaat geen magische formule om de problemen op te lossen die op tafel liggen.

Zal Blair proberen om tijdens de zes maanden van het Britse voorzitterschap de begroting rond te krijgen? Of wordt het een maat voor niets?

PALMER: Het Britse standpunt is in ieder geval al een stuk genuanceerder dan tijdens de top. Een onmiddellijke aanpassing van de gemeenschappelijke landbouwpolitiek is niet meer aan de orde. Ik denk dat de Britten op 2008 of 2009 mikken, om klaar te zijn op het moment dat de meerjarenbegroting 2007-2013 halverwege de rit wordt geëvalueerd. Blair heeft al gezegd dat het Verenigd Koninkrijk desnoods meer voor Europa wil betalen, als de landbouwsubsidies van dan af langzaam worden teruggedraaid. Zoals het er nu uitziet, is dat dus een discussie die op middellange termijn zal worden gevoerd en niet met-een tijdens dit voorzitterschap.

Wat is er veranderd in vergelijking met vorige week?

PALMER: De kruitdamp is opgetrokken. Vorige week was er een veldslag aan de gang, er moesten posities worden ver-overd. Nu komt het er voor Blair op aan om niet verder geïsoleerd te raken.

Hij moet proberen opnieuw aansluiting te vinden bij de club?

PALMER: Ja. Hij moet verder kijken en de blik gericht houden op structurele economische hervormingen. In prin- cipe heeft Blair bondgenoten bij de noordse lidstaten Zweden, Denemarken en Finland. Die vinden, zoals hij, dat de Unie zich aan de ontwikkelingen op de wereldmarkt moet aanpassen. Je kunt die ontwikkeling niet buiten de deur houden. Maar er is natuurlijk een verschil tussen dat noordse model en het Angelsaksische. De noordse landen handhaven een veel hogere norm van sociale solidariteit en bescherming van het leefmilieu. De overeenstemming die Blair met hen kan vinden, komt zeker onder druk als het over de rol van de staat gaat. Ze hebben ook een andere belastingpolitiek. Het ligt dus niet zo simpel dat je kunt zeggen: er staat in Europa een Brits blok tegenover een Frans blok.

Kan dat noordse model als een soort van ‘derde weg’ voor Europa worden beschouwd?

PALMER: Wij denken bij het European Policy Center dat het de beste manier is om de traditie van sociale solidariteit en duurzame ontwikkeling te behouden en te europeaniseren. Sociale solidariteit mag niet worden gebruikt om de werkgelegenheid van gisteren te beschermen, maar tegelijkertijd mogen werknemers niet het slachtoffer worden van de economische hervormingen die destijds in Lissabon zijn afgesproken en die overigens broodnodig zijn. Een hoog niveau van sociale bescherming kan perfect samengaan met een ambitieus programma om mensen nieuwe vaardigheden aan te leren. Er moet bovenal massaal worden geïnvesteerd in onderwijs, opleiding, technologische vernieuwing, onderzoek en ontwikkeling. In tegenstelling tot de Britten houden de noordse landen een grote publieke sector in stand, die hen in staat stelt om zo’n politiek te voeren.

Ik denk dat de belangstelling voor het noordse model zal groeien, zodra de aanhangers van het Rijnlandmodel, zoals de Duitsers en de Fransen, begrijpen dat er proactief moet worden opgetreden. De keuze is deze: ofwel gaan we de Amerikaanse kant uit, ofwel spiegelen we ons aan de Scandinavische landen. Vergeet niet dat de Finse economie de meest competitieve ter wereld is.

Ondanks de hoge graad van sociale bescherming?

PALMER: Misschien zelfs als een gevolg daarvan. Dat kan in de nieuwe globale markt voor een ondernemer ook een troef zijn. Azië en Zuid-Amerika zijn in toenemende mate vragende partij voor knowhow, diensten, kennis, maatschappelijke goederen die met een hoge welvaart en ontwikkeling gepaard gaan. De Denen verdienen een fortuin met de expertise die ze op die vlakken hebben. Ook door de bekwaamheid die ze hebben om traditionele industrieën te hervormen. De Deense textielindustrie groeit – als enige in Europa. Niet omdat ze met China willen concurreren op het vlak van de lonen, maar door de technologische ontwikkeling.

Hoe kan de Unie na de mislukte top nog een rol spelen op wereldvlak?

PALMER: Op het eerste gezicht is er niet veel veranderd. Javier Solana is nog altijd de Hoge Vertegenwoordiger van de Raad. Er was net nog de grote conferentie over Irak in Brussel. De onderhandelingen met Iran over het nucleaire programma van dat land zijn niet zonder succes. Europa is betrokken bij de ontwikkelingen in het Midden-Oosten. Maar er staat nu wel een groot vraagteken achter de geloofwaardigheid van Europa in de wereld. Washington bleef officieel zeer beleefd, maar bepaalde ideologen daar zijn zeker zeer opgetogen met wat er is gebeurd. Ik vermoed ook dat men in Peking, Tokio en Moskou tot de conclusie is gekomen dat een Europese Unie, die er maar niet in slaagt om zijn interne bestuursproblemen op te lossen, op dit moment misschien toch niet zo belangrijk is als men dacht. Europa heeft door deze crisis op het internationale podium ongetwijfeld veel krediet verspeeld.

Wat betekent dat voor de uitbreiding van de EU?

PALMER: Om te beginnen, wordt alles psychologisch veel moeilijker. Ik maak een onderscheid tussen het tijdspad op korte termijn en het echte, politieke tijdspad. Voor Roemenië en Bulgarije is er geen wezenlijk probleem. Het maakt weinig uit of ze in 2007 of 2008 toetreden. Als de Commissie een beetje verstandig is, stelt ze die stap uit tot 2008. Op 3 oktober beginnen de gesprekken met Turkije – op die beslissing wordt niet meer teruggekomen. Maar die gesprekken gaan op zijn minst tien jaar duren. Niemand verwacht een resultaat vóór 2015. Intussen komt het erop aan de landen die aan de deur van de Unie aankloppen een perspectief te blijven bieden: dat is de beste garantie voor democratisering, vernieuwing en interne stabiliteit in Turkije, maar zeker ook op de Balkan. Nogmaals: een concrete beslissing daarover komt er niet voor het einde van het volgende decennium. En doe er voor Oekraïne, Moldavië en Georgië dan nog maar eens een jaar of tien bij.

Over welke Unie praten we tegen die tijd?

PALMER: Als het dan nog de Unie is zoals we ze nu kennen, wordt verdere uitbreiding moeilijk. Maar als de Unie tegen die tijd zijn democratische basis heeft versterkt en een begin heeft gemaakt met een gedifferentieerde integratie, kan het antwoord positief zijn. Ik bedoel daarmee dat landen zoals Frankrijk, Duitsland en de Benelux de mogelijkheid moeten aangrijpen om verder te gaan op de weg van de integratie rond, bijvoorbeeld, euroland, justitie en binnenlandse zaken. Niets weerhoudt hen ervan om zo tot een Europees politiek tweestromenland te komen.

Hoe ziet u de nabuurschap met bijvoorbeeld Rusland evolueren?

PALMER: Op dit moment moet u zich de relatie van de Unie met de haar omringende landen voorstellen als een stapeltje lege dozen. Onze betrekkingen met Rusland, met Oekraïne, met Moldavië, met de landen rond de Middellandse Zee, en zo verder, zitten allemaal in een aparte doos opgeborgen. Maar als het integratieproces in het hart van de Unie doorgaat, kan tegen het einde van het volgende decennium rond de uitgebreide Unie een ruimere gemeenschap ontstaan, met een gedeelde soevereiniteit op bepaalde vlakken. Misschien zelfs met enkele gemeenschappelijke instellingen. Die formule kan interessant zijn voor Oekraïne, maar ook voor Turkije. Dat wil zeggen dat ze niet het hele Europese wettenpakket hoeven over te nemen en niet in alle instellingen hoeven te zitten, maar dat ze wel deel uitmaken van wat de Franse president François Mitterrand ooit ‘la grande maison Européenne’noemde. De Unie is dan een van de pijlers waarop dat huis steunt, naast andere. We moeten vermijden dat de voortdurende uitbreiding op de Unie het effect heeft van een pannenkoek: hoe meer die wordt uitgesmeerd, hoe dunner en hoe kwetsbaarder hij wordt. Een deegrol kan een gevaarlijk instrument zijn. Net zo gevaarlijk is de omgekeerde reactie: dat we de grenzen sluiten en de uitbreiding stopzetten omdat het te moeilijk is. We moeten dus een manier vinden om in de uitbreiding een positieve dynamiek te bewaren, en de voordelen daarvan zijn groot. Ook op economisch vlak.

En daarvoor heeft de Unie een grondwet nodig?

PALMER: Onvermijdelijk – en die grondwet zal verder moeten gaan dan het verdrag dat nu voorligt en zo omstreden is. De Unie is kwetsbaar omdat ze door mensen als Robert Schuman en Jean Monnet van bovenaf is gebouwd. Dat was aanvankelijk geen probleem omdat, zoals mijn leermeester en goede vriend Max Kohnstamm altijd zei, er een consensus was tussen de publieke opinie en de regeringen: Europese samenwerking moest een nieuwe oorlog onmogelijk maken. Maar vijftig jaar later kunnen jonge mensen zich een nieuwe oorlog in Europa niet meer voorstellen. Die consensus betekent dus niets meer. Daarom moet de Unie nu van beneden af worden opgebouwd. Er is een sterke, democratische dimensie nodig over de grenzen heen. Niet om de nationale democratie te vervangen, maar om een democratische roep tot stand te brengen op het Europese niveau. Wat wil dat zeggen? Een eventuele nieuwe grondwet kan aan een verkozen Conventie worden voorgelegd. De nationale parlementen kunnen een grotere rol krijgen. Het is belachelijk dat het Europees parlement zo weinig zeggenschap heeft over uitgaven en inkomsten van de Unie. En we hebben bovenal een systeem nodig om de Europese executieve, en dan vooral de voorzitter van de Commissie, te verkiezen.

Kan dat zonder echte Europese politieke partijen?

PALMER: De vraag van één miljoen! Ik denk dat we inderdaad nood hebben aan Europese politieke partijen, met een eigen programma en strijdpunten, die de nationale politiek aanvullen. Ik geloof niet dat we het redden met alleen maar een betere communicatiepolitiek. Het gaat om keuzes. Bij de Franse en Nederlandse referendums werd er verward en tegenstrijdig gestemd. Maar op geen enkel moment kregen de mensen duidelijke keuzes voorgeschoteld. Moet Europa groener worden, of minder groen? Socialer of minder sociaal? Dichter bij Bush of er verder vanaf?

En dat is de enige manier om de kloof met de burger te dichten?

PALMER: Dat denk ik wel. Je moet de burgers echte keuzes bieden. Dan wordt het ook veel sneller duidelijk waar de Unie mee bezig is.

Heeft voorzitter Barroso van de Europese Commissie zijn rol naar behoren gespeeld? Of heeft hij zitten slapen?

PALMER: De rol van de Commissie is, als ik het met een understatement mag zeggen, de voorbije tien jaar niet groter geworden. Maar de tijd dat het een apolitieke instelling kon zijn, is voorbij. De politisering van de Commissie is de prijs die betaald moet worden voor de democratisering van de Unie. De Commissie voelt zich nu misbruikt door de lidstaten. Sommige commissarissen zijn een zenuwinzinking nabij omdat ze niet meer de indruk hebben deel uit te maken van een coherent systeem. Alleen de rechtstreekse verkiezing van de voorzitter kan de Commissie weer legitimiteit geven, en zijn rol herstellen. Als hij een verkozen mandaat heeft, kan hij op voet van gelijkheid met de staatshoofden en regeringsleiders praten. Dat kan José Manuel Barroso nu niet, dat kon zelfs Jacques Delors niet destijds. En dat was toch de laatste grote voorzitter. n

Door Piet Piryns en Hubert van Humbeeck

‘Een concrete beslissing over de toetreding van Turkije komt er niet voor 2015. En doe er voor Oekraïne, Moldavië en Georgië nog maar eens tien jaar bij.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content