Hoe schadelijk is de Tour voor het lichaam? Zowel ex-ronderenners Lucien Van Impe en Johan De Muynck als inspanningsfysioloog Peter Hespel vinden dat het om twee zaken draait: conditie en recuperatievermogen. Maar eigenlijk is het een georganiseerde vorm van overbelasting.

In ruim drie weken tijd 3445 kilometer afleggen, zeven bergritten verteren, koersen in vaak verschroeiende temperaturen: wordt er in de Ronde van Frankrijk niet te veel gevraagd van het menselijk lichaam? Volgens Lucien Van Impe (62), in 1976 de laatste Belg die de Tour won, niet: deze wedstrijd is voor het lichaam perfect beheersbaar.

‘Ik word ziek als ik mensen hoor vertellen dat je doping nodig hebt om de Ronde van Frankrijk te rijden, daar kan ik echt niet tegen’, zegt hij en windt zich enigszins op. Want: ‘De wielersport is veel gemakkelijker geworden dan vroeger. Het materiaal is beter, de wegen gemakkelijker te berijden, de kleding beter aangepast. Wij sneden in onze tijd zwemvliezen stuk om warm te krijgen, we waren niet uitgerust, we hadden het soms al koud als we aan de start verschenen. Nu worden ze met een bus naar de start gevoerd.’

Niet de Tour op zichzelf is zwaar, vindt Van Impe, wel de manier waarop de renners ernaartoe leven: ‘Het heeft allemaal te maken met voorbereiding. Ik mocht destijds heel rustig naar de Tour toeleven, nu moeten ze niet alleen al in februari rijden, maar ook presteren. Zelfs voor renners die zich op de Ronde toeleggen, zijn er te weinig rustpunten. De ploegen vinden alle koersen belangrijk, dat is ook niet onlogisch als je met dergelijke budgetten werkt.’

De bergritten vormen de grootste belasting: ‘Drie dagen na elkaar in de Pyreneeën, dat is verschrikkelijk uitputtend. Als we in het hotel waren, ging ik meteen naar mijn kamer, ik plofte op het bed neer en bleef daar een halfuur liggen. Ik raakte bij wijze van spreken niet eens in bad. Het was zelfs te veel als ik me moest laten masseren. Als je dan aan de volgende berg-rit dacht, zonk de moed je in de schoenen. Eén zaak is belangrijk: dat je kunt recupereren. En daar moet je op trainen. Voor de Tour moet je elke dag doortrainen, afzien, je moet kapot zitten als je thuis komt. Renners die voor klassiekers trainen, doen dat afwisselend: twee dagen intensief, een dagje minder, weer een dag wat meer. Ik oefende altijd volle bak, 150, 200 kilometer, zonder op adem te komen. Altijd in mijn eentje. Ik volgde een bepaald parcours en ik beeldde me in dat ik in een koers alleen vooruit reed. Alleen de laatste week nam ik het wat rustiger op want in de Tour mag je niet de eerste week al in topvorm zijn, je mag het lichaam niet meteen belasten.’

Ook de voeding speelt volgens Van Impe een essentiële rol, al merkt hij hier een naar zijn mening vreemde evolutie op: ‘Wat vroeger verboden was, blijkt nu het beste te zijn. Het zal allemaal wel kloppen want de medische begeleiding is een stuk beter, je moet ervan uitgaan dat die dokters het allemaal wel weten. Vroeger was er maar één menu: ’s ochtends geroosterd brood met marmelade en nadien rijst of spaghetti met een steak. En ’s avonds een visje, soep, vlees met bonen en aardappeltjes. Dat vond ik nog het moeilijkste in een Tour: altijd hetzelfde eten. De ritten begonnen toen ook vroeger, vaak moesten we om vijf uur opstaan om te eten. En ze roosterden het vlees in het midden van de nacht, we werden dan wakker van de stank, verschrikkelijk.’

Die voedingsgewoonten zijn veranderd: ‘Nu eten ze zeven, acht stukken brood. Er zijn er altijd een paar die rijst vragen, zonder iets bij. Ze doen daar dan ketchup op, iets wat vroeger ten strengste verboden was. We mochten zelfs geen koffie drinken. Ik heb vijftien keer de Tour gereden, ik denk niet dat ik drie keer een kop koffie heb gedronken. Terwijl ik heel graag koffie drink. Ik herinner me dat ik ooit eens een halfuur vroeger naar beneden sloop maar Jean Stablinski, de sportdirecteur, zat al aan tafel. Hij vroeg me dan lachend of ik een kopje thee wilde. Want dat mochten we wél drinken.’

Om training en verzorging, daar draait het volgens Van Impe om: ‘Ik deed er alles voor. Na iedere rit lag ik bijvoorbeeld elke avond tien minuten vroeger dan de anderen op mijn bed, als je dat allemaal optelt was dat bijna vier uur supplementaire rust in de Tour. Ik was zo. Tenminste, in de Ronde van Frankrijk. Daar is na iedere etappe echt maar één zaak belangrijk: rusten.’

Topsport is ongezond

Toch vindt Johan De Muynck (61), in 1978 de laatste Belg die de Ronde van Italië won, dat topsport niet gezond is. ‘Je hebt de neiging constant in het rood te gaan en dat is voor het lichaam niet goed’, zegt hij. ‘Al die inspanningen die je levert, zorgen voor slijtage van het lichaam. Dat geldt trouwens niet alleen voor het wielrennen. De tegenstander dwingt je altijd tot betere prestaties, waardoor je geregeld over je toeren en in het rood gaat. Ikzelf heb later geen enkele schade aan mijn lichaam ondervonden, maar dat kwam omdat ik nooit tot het uiterste ging. Bij mij sprong er redelijk rap een knipperlicht aan. Ik heb me in heel mijn carrière nooit steendood gereden. Je hebt van die renners die tien keer lossen en tien keer terugkomen. Dat kon ik niet.’

De Muynck reed de Ronde van Frankrijk zes keer, werd in 1980 vierde, en vond die wedstrijd absoluut niet zwaar: ‘Ik moet echt lachen als ik hoor dat de Tour te zwaar is voor het lichaam. Er is wel één voorwaarde: je moet een klein beetje kunnen klimmen. Anders moet je de Tour niet op je programma zetten. Als je al op de eerste col moet lossen en je moet toch op tijd binnen zijn, is dat natuurlijk een marteling. Maar dan moet je dus niet in grote rondes starten. Je ziet dat de laatste renners in het klassement een achterstand hebben van ruim vier uur. Dat betekent dat ze bijna een dag achter zijn. Dat kan eigenlijk niet. Maar als je een klein beetje ronde-renner bent, kom je met een betere conditie uit de Tour dan bij de start. Want feitelijk heb je drie weken na elkaar op een zeer doorgedreven manier getraind. Als je dan tegen renners uitkomt die de Tour niet reden, rij je die echt naar huis.’

Volgens De Muynck is de Tour minder zwaar dan vroeger. Maar de verplaatsingen die na de etappes worden gemaakt, zijn veel langer. Vooral daarin schuilt volgens hem het probleem: ‘Vroeger kwamen bijna alle ritten aan in grote steden. Er waren voldoende hotels. Nu worden ook kleine stadjes aangedaan, met een beperkte hotelaccommodatie. Je moet na de rit nog vaak voor uren de bus in. Dat is dodelijk. Een Tour win je door veel te rusten. Na de etappe pak je een douche en je kruipt in bed. Tot ze je roepen om gemasseerd te worden. Dan ga je weer in je bed liggen, ook om de massage goed te laten nawerken. Dan ga je rustig eten. Vervolgens blijf je nog een klein beetje op en ga je slapen. Elke dag opnieuw. Dat vergt een grote mentale kracht, het is een kunst op zichzelf. Je moet je ’s avonds volledig afsluiten. Niet piekeren. Want het mentale maakt je nog het meest kapot van al. Als je nerveus wordt, als je verkrampt gaat koersen, dan ben je verloren.’

Ook De Muynck benadrukt het belang van een juiste voeding: ‘In feite moet je altijd met honger van tafel gaan. Als je je volpropt, heeft je lichaam te veel energie nodig om dat te verteren. Tijdens de koers moet je elk uur iets vast eten, met de gepaste suikers en vochten daarbij: een broodje met kaas of een rijsttaartje. Als je vergeet vast voedsel in te nemen en als je alleen maar drinkt, ben je verloren. Dan is het evenwicht zoek. Sommige renners hoor je weleens zeggen dat ze hebben vergeten te eten. Dat betekent dat ze op dat moment kapot zitten, want dan heb je geen zin om te eten. Anders geeft het lichaam wel een signaal.’

De Muynck constateert wel dat de snelheid veel hoger ligt dan vroeger: ‘Er wordt heel anders gekoerst. Hoe vaak zie je nog een ontsnapping op gang komen met een groepje van meer dan tien renners? Zo’n aanval wordt meteen geneutraliseerd. Ze laten wel een renner of drie, vier gaan en in de laatste kilometers pakken ze die weer. En wat ik heel opvallend vind: ook ploegen die niet meteen kunnen winnen, werken dan mee. Terwijl in de huidige Tour alleen maar de ploeg van Mark Cavendish zou mogen werken om het peloton te hergroeperen. Wat je ook nooit meer ziet, is dat een ploeg het tempo probeert te breken omdat een van zijn renners mee vooraan zit. Het peloton wordt nooit meer lam gelegd, ik begrijp dat niet. Ofwel denken de ploegleiders allemaal dat ze de rapste renner ter wereld in hun rangen hebben, ook al worden ze keer op keer geklopt. Deze manier van koersen zorgt wel voor een hoog tempo. Ook dat kost natuurlijk krachten, maar als je goed voorbereid bent, mag dat geen enkel probleem zijn.’

Die voorbereiding, zo benadrukt ook De Muynck, bepaalt alles: ‘Renners moeten vroeger beginnen te koersen dan in mijn tijd. Maar van de andere kant werken ze met meer rustpauzes. Er zijn er zelfs die na de klassiekers een week of twee met vakantie gaan, zoals Tom Boonen. Dat begrijp ik dus niet. Ze zeggen dat ze daar mentaal behoefte aan hebben, maar je gaat toch niet mentaal kapot van iedere week een wedstrijd te rijden en van je lichaam een beetje scherp te houden? Als je nadien weer moet opbouwen, is dat toch veel zwaarder? Het is lastiger om je conditie op te bouwen dan om je conditie te onderhouden. Opbouwen kost verschrikkelijk veel kracht, geestelijk en lichamelijk. Ik heb in het midden van het seizoen nooit een rustperiode ingelast. Zelfs als ik de Tour niet reed, startte ik elke week in twee andere wedstrijden. Ik ging wel niet tot het uiterste, maar ik behield zo het koersritme, de snelheid.’

Het past allemaal in een drang naar specialisatie: ‘Toprenners komen zelfs niet meer aan de start in klassiekers die ze niet kunnen winnen. Daarom moet iemand die van de Tour zijn hoofddoel maakt daar gemakkelijk door komen. Dat je daarvoor doping zou moeten nemen, is belachelijk. Trouwens, wie dat met de huidige controles nog doet, is goed gek. Je weet dat je gepakt wordt. Dat is hetzelfde als je een stuk in je voeten drinken, en dan met de auto naar het politiekantoor rijden met de vraag of je eens mag blazen.’

De Muynck juicht de verfijning van de controles toe. Maar niet de controles die buiten competitie worden gehouden, en niet de zogenaamde whereabouts waarin de renners op voorhand gedetailleerd moeten opgeven waar ze zich zullen bevinden. ‘Dat vind ik ongehoord: dat ze in een democratische samenleving op om het even welk moment je huis kunnen binnenvallen. In de privésfeer doe je wat je wilt. En moet je niet laten weten waar je bent. Dat is een stap te ver. Ze kunnen je evengoed enkelbanden aandoen zoals in het oude Rome, of de renners allemaal in kooien opsluiten en ze net voor de Tour loslaten.’

Een goed maag- en darmstelsel

Die laatste mening wordt absoluut niet gedeeld door Peter Hespel, inspanningsfysioloog en hoogleraar aan de K.U.Leu-ven. ‘Iedereen weet dat verboden producten vooral buiten de competities te detecteren zijn’, zegt hij. ‘De renners roepen allemaal dat ze alles willen doen voor een zuivere wielersport, dat de bedriegers eruit moeten. Dan moet je ook wat dat betreft je medewerking verlenen.’

Peter Hespel geldt als een autoriteit in zijn vak. Hij begeleidt atleten bij hun trainingen in de hoogte- en klimaatkamer van de Leuvense universiteit. Hespel deed dat bijvoorbeeld bij de voorbereiding op de Olympische Spelen van 2008 in Peking, toen het erop aankwam de atleten aan te passen aan extreme weersomstandigheden. Net zoals Lucien Van Impe en Johan De Muynck vindt ook Hespel dat de voorbereiding veel bepaalt: ‘Natuurlijk is de Tour zwaar. Maar het hoort wel bij topsport dat je dingen gaat doen die aan de grens van het menselijk kunnen liggen. Gezond is dat niet. Net zoals de Mount Everest beklimmen niet gezond is, op de top van die berg sterven er ieder jaar 40 mensen. In de Tour is er bij mijn weten nog niemand van uitputting gestorven. De Tour is een wedstrijd op recuperatievermogen en de beste garantie daarop is een fantastische conditie. Dat krijg je door een optimale voorbereiding.’

En door, wat Hespel noemt, tijdens de Tour alle wettelijke middelen te gebruiken. ‘Eten, drinken, rusten, het is genoeg op voorwaarde dat iedereen zich aan die regels houdt. Helaas bewijst de realiteit steeds weer dat dit niet zo is en dat er bedrogen wordt. Dat is uiteindelijk in alle takken van de maatschappij zo. Als je weet dat je alles hebt gedaan maar dat een ander een voorsprong neemt door naar dingen te grijpen die niet mogen en daar miljoenen mee verdient, dan is de verleiding groot om dat ook te doen. Ook al keur ik dat helemaal af. Ik geef al ettelijke jaren inspanningsfysiologie aan de faculteit en ik vraag de studenten L.O. weleens om zich te verplaatsen in iemand die keihard voor zijn sport leeft maar weet dat zijn grootste concurrent doping neemt en gigantisch veel geld verdient. Ik vraag dan dat degenen die dat in dat geval toch niet zouden doen, willen opstaan. Wel, ik kan je garanderen dat er niet veel opstaan. Kennelijk veranderen je principes dan. Niemand gaat in de politiek om corrupt te worden, niemand stapt het zakenleven in om bij op til zijnde grote deals dingen te doen die beter het daglicht niet zien. Maar het gebeurt soms wel degelijk.’

De Tour, zo gaat Hespel verder, heeft zijn eigen wetten. ‘In eendagswedstrijden worden je prestaties niet beïnvloed door je recuperatievermogen, in grote rondes wel. Als je in de Tour niet alles doet om je lichaam te laten herstellen inzake eiwitten, koolhydraten, water en zout, dan betaal je na een paar etappes gewoon de rekening. En het probleem is: recuperatievermogen heeft ook met het talent van de renner te maken. De ene renner kan heel veel eten, de andere niet. Dat komt door je maag- en darmstelsel. Belangrijk is het om in een uitputtingsslag die 21 dagen duurt goed te kunnen eten. Je bent moe, soms uitgeput, je hebt geen honger, maar toch moet je voldoende eten. Eén keer diarree en je mag het vergeten. Je moet op een natuurlijke manier kunnen recupereren. Maar dat is mentaal verschrikkelijk zwaar, zeker als je je doelstelling niet kunt realiseren. Blijf dan maar eens op een normale manier functioneren als je zo moet afzien en je krijgt er niets voor terug, als je een plaats in de top 10 beoogt en plots in een rit een halfuur verliest.’

Essentieel is dat je kunt omgaan met het gewichtsverlies: ‘Een ploeg als Quick Step maakt in een zware rit en bij warm weer 200 bidons van een halve liter klaar voor negen man. En dan nog moeten de renners na de aankomst enorme inspanningen leveren om het vocht dat ze verloren hebben weer aan te vullen. Als je in een zware etappe drie kilo verliest, wat niet eens overdreven is, moet je nadien 50 procent meer drinken om dat vochtverlies min of meer in evenwicht te krijgen. Dat betekent dus vier en een halve liter. Je moet absoluut streven naar een goede vochtbalans, en extra zoutopname is daarbij prioritair.’

Ook Hespel constateert dat de Tour minder zwaar wordt, al zijn het volgens hem vooral de renners die daarvoor zorgen. ‘Je mag nog een rit hebben met vier, vijf cols, je merkt dat ze tot op de laatste klim wachten om aan te vallen, om voordien zo weinig mogelijk energie te verspillen. Dat toont dat het er zuiver toegaat. Veel renners die voordien iets hebben geprobeerd, blijken dat achteraf met verboden middelen te hebben gedaan.’

Hespel noemt de Tour een menselijke vorm van overbelasting. ‘Als je mensen aan sport wilt laten doen op een manier die bevorderend is voor de gezondheid, laat je ze geen Ronde van Frankrijk rijden. De Tour doet afbreuk aan je gezondheid omdat je gedurende meerdere dagen wordt overbelast, zowel mentaal als fysiek. Dat is inherent aan topsport. Er zijn weinig mensen die aan topsport doen om hun gezondheid te verbeteren.’

DOOR JACQUES SYS

‘De Tour is minder zwaar dan vroeger.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content