Minister van Buitenlandse Zaken Karel De Gucht (VLD) trok voor de derde keer naar de Democratische Republiek Congo. En zowaar, de reis verliep incidentloos. Verslag van een vlot parcours.

Het zijn de details die het verschil maken. Er rijden meer auto’s in Congo’s hoofdstad Kinshasa dan de vorige keer, er zijn benzinestations bijgekomen, her en der staan grote kranen voor grote bouwwerven, er branden lichtreclames (sommige weliswaar nog uit de kersttijd) en in een aantal overheidsgebouwen werken de liften weer – al moet je een held zijn om die te willen gebruiken.

De Simba’s (de nationale voetbalploeg van Congo) slaagden er voor de eerste keer in zich voldoende goed te organiseren om de kwartfinales van de Africa Cup te bereiken: een sterk signaal dat het beter gaat in het door oorlog en verval geteisterde land.

Congo normaliseert. Of toch tenminste: de stadstaat Kinshasa normaliseert, en dat is niet noodzakelijk hetzelfde. Desondanks is het verheugend nieuws. Het vredesproces lijkt zijn werk te doen. En dat weerspiegelt zich in de ruime delegatie waarmee minister van Buitenlandse Zaken Karel De Gucht (VLD) voor de derde keer – en derde keer, goede keer – naar de oude Belgische kolonie trok. In zijn zog een meer dan zeventigkoppige delegatie, waarin voor het eerst sinds lang meer zakenlui dan hulpverleners.

Nochtans was het drummen op de internationale luchthaven van Ndjili: het stond er bomvol vliegtuigen, vooral toestellen die in de hulpverlening worden ingezet, in het kader van de Mission des Nations Unies au Congo (Monuc): de vredesmacht die het bestuur van het land virtueel heeft overgenomen. Toen de gevierde Congolese vedette Papa Wemba een exclusief akoestisch concert gaf voor wat hij zelf ‘de elite’ van zijn land noemde, zaten er vooral blanken in het publiek, goedbetaalde werknemers van internationale organisaties.

Congo is trieste recordhouder van het dodelijkste conflict sinds de Tweede Wereldoorlog. Vier miljoen doden als gevolg van tien jaar oorlog, vooral omdat grote delen van het land vrijwel onbereikbaar zijn door de aanwezigheid van vechtersbendes met automatische wapens (het officiële Congolese leger blijft een ramp) en door het volledig onbruikbaar geworden zijn van de voornaamste transportwegen.

BANG VAN PRIVATISERING

Het was dan ook niet verwonderlijk dat De Gucht op de eerste dag van zijn bezoek een door de Belgische ambassade georganiseerd seminarie over transport opende, onder het motto: geen economische heropleving zonder vitale transportsector. ‘Een vlot transport is tegelijk een voorwaarde voor én de motor van een herademende economie’, stelde de minister, die vervolgens ongegeneerd een stevig pleidooi hield voor de (minstens tijdelijke) privatisering van een aantal cruciale overheidssectoren, desnoods in onderaanneming van de staat.

‘Veel mensen zijn bang van privatisering – een angst die over de hele wereld leeft, meestal ten onrechte’, poneerde De Gucht. Hij werd op zijn wenken bediend door de Congolese minister van het Plan (dat is zoiets als onze begroting), Tambwe Mwamba, zelf een rijke zakenman, die hem probleemloos in deze visie volgde. De man sprak voor de vuist weg over de terreur van de syndicaten die slecht geïnformeerde arbeiders manipuleren, over het vele geld dat verloren gaat aan schadeclaims van bedrijven wegens het niet-naleven van contracten en over de dwingende noodzaak tot het privatiseren van, bijvoorbeeld, de Office National du Transport (Onatra) en de luchthaven van Ndjili.

‘Een land waarin twaalfhonderd mensen per dag sterven, heeft niet de tijd om af te wachten’, oreerde de minister – een stelling die De Gucht zelf ook regelmatig zou steunen. Een boodschap die ook spoorde met het relaas van een Vlaamse verpleegster die voor Artsen Zonder Grenzen (AZG) werkt, en die vertelde dat de organisatie haar activiteiten in Mbandaka en andere steden uit de Evenaarsprovincie noodgedwongen heeft moeten opgeven, omdat de levensomstandigheden er zo slecht zijn dat AZG het niet meer alleen kan bolwerken. Grote stukken van Congo vallen door de hoge mortaliteit officieel onder de noemer ‘rampgebied’.

Maar humanitaire hulp kan nooit meer dan een tijdelijke tussenoplossing zijn: dat was een kerngedachte, gekoppeld aan de noodzaak van een economische heropleving. Tijdens een goed onthaalde speech voor de Belgisch-Congolese Kamer van Koophandel ging De Gucht op zijn elan door: een tekst van meer dan elf pagina’s waarin amper één paragraaf over humanitaire hulp stond. Wel veel aandacht voor het belang van een goed draaiende economie én van een meer dan behoorlijk bestuur. De Gucht gaf gelukkig ook een ruime samenvatting van de voornaamste problemen waar het immense land mee worstelt. ‘Ik weet hoeveel gemakkelijker het is mooie woorden te spuien dan te ageren’, stelde hij onomwonden, om vervolgens de lof te zingen van ‘de vele geëngageerde Congolezen die hij ontmoette’, zodat hij weet dat ‘de zorg om de anderen en de voorspoed van de natie bij velen leeft’.

Waar is de tijd dat De Gucht niet aarzelde om de Congolese leiders te schofferen? De spanning in zijn entourage was te snijden toen hij de eerste ochtend van zijn bezoek al door president Joseph Kabila ontvangen werd. Er was eventjes paniek geweest, omdat het netjes verpakte geschenk voor de president ‘rammelde’, men vreesde dat het gebroken was – een vrees die pas wegebde toen duidelijk werd dat het onderleggers betrof.

Het gesprek verliep in een héél gemoedelijke sfeer. En De Gucht liet zich tijdens de trip door niemand provoceren. Alle vragen van vooral de Congolese media over de kwaliteit van hun leiders wimpelde hij af met een droog: ‘Het is nu aan de Congolezen om te oordelen over hun leiders.’

DE NIJVERE MIER

De nakende presidentsverkiezingen waren de tweede aandachtspijler van de reis. De Gucht bezocht van de vier vicepresidenten enkel Jean-Pierre Bemba van de Mouvement de Libération du Congo (MLC), volgens kwatongen dan nog vooral om meegereisde Belgische zakenlui met hem in contact te brengen – de man is verantwoordelijk voor Economie en Financiën. De veiligheidsmaatregelen om de delegatie tot bij de vicepresident te leiden, waren minimaal – nog een signaal dat het rustig was in de stad.

Bemba is de eerste presidentskandidaat die zijn verkiezingscampagne met een congres op gang trok. Het logo van zijn MLC is de nijvere mier. Maar er zijn ook trekmieren die erom bekendstaan dat ze in grote colonnes alles plunderen wat ze op hun weg ontmoeten. De meeste waarnemers geven Bemba niet veel kans om te winnen. Met de andere vicepresidenten wordt in deze context zelfs geen rekening meer gehouden.

Voorzitter Apollinaire Malu Malu van de kiescommissie gaf toe dat er nog altijd vertraging is op het verkiezingsschema. Momenteel wordt de kieswet goedgekeurd in het parlement, en zolang dat niet gebeurd is, kan er geen datum voor de verkiezingen worden vastgelegd. ‘Ik kan nog geen realistische datum voorstellen, maar ik kan al wel zeggen dat de datum realistisch zal zijn’, ontweek de man alle vragen over de timing van de gebeurtenis die Congo steeds meer in haar ban lijkt te houden. Optimisten menen dat eind april een haalbare optie is.

De Gucht zelf wil zich niet uitspreken over de verkiezingsdatum, maar wil hem in ieder geval vóór 30 juni, het officiële einde van de overgangsregering en de verjaardag van Congo’s onafhankelijkheid. Hij bezocht nog een potentiële presidentskandidaat, Olivier Kamitatu, in zijn hoedanigheid van voorzitter van het Congolese parlement, een diplomaat die veel mensen vertrouwen inboezemt en die gebroken heeft met zijn vroegere running mate Bemba. Waarnemers gaan ervan uit dat hij niet veel stemmen zal halen – hij is niet bekend genoeg in grote delen van het Congolese binnenland. Maar hij zou zich door handig diplomatiek te manoeuvreren kunnen linken aan een andere kandidaat, Kabila bijvoorbeeld.

Zijn grote droom zou zijn eerste minister te worden. De tandem Kabila-Kamitatu is iets waar velen mee blijken te kunnen leven. Kabila zou wel wat meer patriottisme in zijn land moeten blazen. Diplomaten die regelmatig contact met hem hebben, menen dat hij daartoe in staat is, ondanks zijn imago van ondoorgrondelijke sfinx. Zo zou het mobiliserende effect van de verkiezingen nóg substantieel toenemen.

De gewone Congolezen lijken het nog altijd niet zo goed te bevatten. Ze praten wel honderduit over de verkiezingen, ze worden geïnformeerd via alle mogelijke kanalen, zoals de radio en de kerken, maar ze lijken vooral veel valse hoop te koesteren. Ze zien de verkiezingen als een einde van de misère waarin ze al jarenlang leven, als een gouden poort naar een rooskleurige toekomst. De verwachtingen zijn misschien wel té hoog gespannen, want de mensen hopen, bijvoorbeeld, dat na de verkiezingen de salarissen betaald zullen worden. De spoorwegarbeiders, bijvoorbeeld, hebben al zeventien maanden lang geen loon gezien.

Over wie de president moet worden, spreken de mensen zich niet gemakkelijk uit. Nogal wat kiezers zijn ervan overtuigd dat het ‘de kandidaat van de Belgen’ zal zijn, maar ze weten niet wie dat is. De politieke partijen dringen stilaan door tot de meest verlaten delen van het land, waar ze zich vooral via de lokale traditionele leiders manifesteren. De doorsnee-Congolees volgt zijn chef.

JONGENS MET BESTOFT GEZICHT

Het doorsneedelegatielid volgt zijn minister. De Gucht maakte weer een ommetje langs de mijnstad Lubumbashi, onder meer om er een seminarie over de mijnsector toe te spreken. De mijnen zijn het belangrijkste symbool van de eindeloze poten- tiële rijkdom van het land. Maar de tijd dat een groot deel van de gedolven stoffen via het Belgische Union Minière verhandeld werd, is voorbij. Amerikanen, Zuid-Afrikanen en Chinezen staan te drummen om mee te doen. Kabila speelt de diverse lobby’s naar verluidt handig tegen elkaar uit.

De Gucht bracht het obligate (maar uitgeregende) bezoek aan de ‘een-beetje-Belgische’ mijnbaas George Forrest, wiens rechterhand Jean-Pierre Kongolo onlangs in het geniep door minister van Defensie André Flahaut (PS) tot ridder van de kroonorde is geslagen.

Er wordt gefluisterd dat malafide Indische zakenlui en zelfs de Israëlische en de Chinese maffia in de Katangese mijnsector infiltreren. Een van de busjes waarmee de delegatie in Lubumbashi rondgereden werd, stond vol Chinese letters en reuzenpan- da’s. ‘Als zelfs de Belgische voetbalcompetitie door de Chinese maffia geïnfiltreerd is, geldt dat zeker ook voor de Katangese mijnsector’, gromde een Belg die allang in Lubumbashi woont, maar verder geen commentaar wenste te geven.

Voor de eerste keer kwam De Gucht ook in contact met de trieste wereld van de gewone Congolees. Hij bezocht in de buurt van Lubumbashi een ambachtelijk uitgebate mijn, waar onderbetaalde werkmannen in de brandende zon koper en kobalt uit de ondergrond halen, met schoppen. Kinderen moeten in diepe kokers afdalen om ertsen te zoeken. Gelukkig geraakte een aantal kindarbeiders met bestoft gezicht tot bij de minister, ondanks de veiligheidsdiensten.

‘We moeten deze sector dringend formaliseren’, zei een ontroerde De Gucht. ‘We moeten aandacht hebben voor de veiligheid, de gezondheid en de sociale omstandigheden van deze mensen.’ Zo geraken thema’s waar mensenrechtenorganisaties al jaren op hameren eindelijk in het officiële discours. De Gucht werkt zelfs aan een systeem om meer controle op de sector te krijgen: een opsporing van de herkomst van delfstoffen, zoals die al voor diamant bestaat, op basis van controleerbare documenten.

Dat systeem is in de diamantsector zo lek als een zeef gebleken. ‘Een typische opmerking waar ik kwaad van word’, countert de minister. ‘Zelfs als die tracering maar voor de helft efficiënt is, hebben we de helft gewonnen. En we laten momenteel door onder meer Belgische universiteiten onderzoeken of we zoiets als een chemische vingerafdruk kunnen gebruiken om de herkomst van delfstoffen te bepalen. Daarmee kunnen gerichte controles uitgevoerd worden.’

BERLARE IN DE BROUSSE

De delegatie ging ook een namiddag langs het onbeduidende, maar net daarom zo interessante, stadje Kikwit, waar de vrijzinnige De Gucht een project van een Belgische pater bezocht. Het ging om een pater uit Berlare, de woonplaats van De Gucht. Pater Leon Devisscher had de minister in Berlare op een debat over Congo aangesproken en uitgenodigd voor een bezoek. De Gucht had toegezegd, maar de pater vertelde in Kikwit dat hij ervan uitgegaan was dat het een loze belofte was. Quod non. Genoeg mooie woorden. Het was volgens de pater van 1985 geleden dat er nog eens een hoge Belgische delegatie Kikwit had bezocht. Toen waren koning Boudewijn en koningin Fabiola langs geweest.

Ook in Kikwit was de – Congolese – verkiezingskoorts toegeslagen. Parlementsvoorzitter Kamitatu, wiens ouders uit de streek afkomstig zijn, was alomtegenwoordig op T-shirts en in de gezangen van de juichende mensen langs de weg.

De Gucht kreeg een spoedcursus elementaire overleving in Congo. In het ziekenhuis, waar de Medische Missiesamenwerking (Memisa) tonnen medicijnen naartoe sleept, en waar Vlaamse dokters en verpleegsters van Artsen Zonder Vakantie regelmatig komen helpen, sterven mensen omdat ze geen 2 euro hebben om een behandeling te betalen.

Pater Devisscher zelf runt de gevangenis. Zonder zijn hulp zouden de gevangenen van honger sterven. Er was wat gemor in de Congolese gemeenschap van Kikwit, omdat de gevangenen (‘criminelen’) meer eten krijgen dan vele arme mensen. Maar elementaire menslievendheid kent geen grenzen, tenzij leeftijdsgrenzen: er was een Vlaamse zuster in Kikwit die er binnenkort haar vijftigste jaar aanwezigheid viert. De gemiddelde leeftijd van de paters en zusters lag, zoals overal in het land, ver boven wat zelfs het Generatiepact in ons verwende Belgenland voorziet.

Zo eindigt het verhaal alsnog bij de mensen waar het in feite mee had moeten beginnen: de gewone mensen.

DIRK DRAULANS

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content