Een Belgisch expert in ontwikkelingssamenwerking meent dat het hele concept van de hulp moet worden herdacht. Nu houdt die mee corrupte regimes aan de macht.

‘Als er iets is waarin ontwikkelingsorganisaties uitblinken, is het wel het schrijven van geweldige rapporten’, poneert Geert Vanneste. ‘Voor zichzelf en voor elkaar. Niemand die geld van donoren besteedt, kan het zich veroorloven te rapporteren dat het niet goed gebruikt werd. Maar als je zes jaar na afloop van zo’n project eens ter plaatse gaat kijken, schiet er meestal niks van over. Vele organisaties genereren projecten, geen resultaten. Het is ook opvallend dat lokale Afrikaanse autoriteiten meestal heel negatieve rapporten maken.’

Zelf evalueerde Vanneste 284 dossiers van een tiental organisaties in veertig landen. Hij kon daar maar één besluit uit trekken: de ontwikkelingssamenwerking is heel ziek.

Vanneste heeft meer dan zestien jaar ervaring in ontwikkelingssamenwerking, vooral in de medische sector. Hij werkte acht jaar in Rwanda, waar zijn project afgebroken werd door de genocide, en trok vervolgens naar Tanzania waar hij een ziekenhuis en een aidsprogramma runt (zie Knack van 24 juli). Hij spreekt Swahili en werd op verzoek van de president medebeheerder van het grootste Tanzaniaanse hospitaal.

Hij ziet de Afrikanen steeds armer worden. ‘De corruptie zit overal, ook binnen de niet-gouvernementele organisaties (ngo’s)’, stelde hij vast. ‘In feite gaat het om misbruik van fondsen of om diefstal. Zelfs de kerken misbruiken het krediet dat de missionarissen opbouwden. Ngo’s die daar geen rekening mee houden verliezen hun tijd en hun geld. Vaak zijn het de donoren met het grootste hart die de domste dingen doen. Er is een totaal gebrek aan efficiënte controle op de manier waarop ngo’s hun geld gebruiken. Het bedrijfsleven pakt het pragmatischer aan: het budgetteert corruptie gewoon.’

BASKET FUNDING

Veel Afrikanen beschouwen ontwikkelingsorganisaties als een soort wandelende bank. De enige vraag die ze zich stellen is: wat krijgen we eruit? ‘Sommige donoren gaan zelfs mee op verkiezingscampagne met parlementsleden die hun beloftes vooral met ontwikkelingsgeld willen waarmaken’, schampert Vanneste. ‘Beleidslieden kijken welke problematiek goed in de markt ligt om donorgeld te vergaren. Tegenwoordig zijn vrouwenemancipatie, waterzuivering en de strijd tegen aids het populairst.’

Het is dus niet verwonderlijk dat de geleverde inspanningen zelden tot de prioriteiten van de lokale bevolking behoren. Misbruik van donorgeld wordt overigens niet als een misdaad beschouwd. Iemand die op de markt een aardappel steelt, dreigt gelyncht te worden. Maar als er miljoenen van een donor verdwijnen, wordt er gelachen.

‘We leren alleen van goede ervaringen, niet van slechte’, ervoer Vanneste. ‘We blijven geld investeren in systemen waarvan we al lang weten dat ze niet werken. Zo hebben Afrikanen geen traditie in formeel management. Afrika wordt informeel gerund, via sociale verplichtingen, loyauteiten en vele vormen van tegemoetkoming aan sociale druk. We moeten bekwame mensen de macht geven om efficiënt te managen, en buitenlandse experts inschakelen voor de weinige zaken waarin Afrikanen niet goed zijn, zoals het ontslaan van onbekwame medewerkers en beheerders. Dan kunnen ze optimaal functioneren.’

Volgens Vanneste gelooft de modale Afrikaan niet meer in buitenlandse steun, zeker niet als hij via de regeringen verloopt: ‘Dat staat in totale tegenstelling tot de concepten van basket funding en budget support die nu veel ophef maken in ontwikkelingskringen, waarbij alle geld via ministeries (en dus ministers) wordt besteed. Totaal fout, want zo komt er weinig of niets lokaal terecht. Beide methodes zijn alleen verdedigbaar als ze op dorpsniveau worden gespeeld. Deze concepten passen uitsluitend in de verzuchting van westerse landen om toch maar 0,7 procent van hun bruto nationaal product aan ontwikkelingshulp te kunnen spenderen, zonder dat ze verantwoordelijkheid dragen over de manier waarop het geld wordt besteed. De drang om die 0,7 procent te halen is groter dan de drang naar resultaten.’

Voor Vanneste ligt de basis van goede ontwikkelingssamenwerking bij zelfhulp: ‘Een ethische cultuur met een kleine c die duurzame sociale en micro-economische relaties tussen individuen en regio’s mogelijk maakt en stimuleert, die ethisch denken en handelen bevordert en asociaal gedrag afkeurt, en die eenvoudig en goed werk respecteert.’

‘Het is typerend in de huidige Afrikaanse cultuur dat een onderwijzer als een mislukkeling wordt beschouwd’, sneert Vanneste. ‘Terwijl hij vroeger in de dorpen heel gerespecteerd was. Het resultaat van veertig jaar blind geloof in de efficiëntie van de gigantische financiële steun aan Afrikaanse regimes is echter dat voor de doorsnee Afrikaan drie zaken belangrijk geworden zijn: geld, geld en nog eens geld. Het is trouwens de enige voorbeeldfunctie die hij nog in zijn leiders ziet.’

De gevolgen daarvan zijn: een totaal corrupte middenklasse die geen economische schommelingen opvangt omdat ze niet investeringsgericht is, een ontmoedigde intellectuele klasse die vooral schittert door afwezigheid, politieke partijen als een farce, en legers, dikwijls uitgebouwd met ontwikkelingsgelden, die elk democratisch stelsel bij voorbaat onmogelijk maken. De macht van het leger kan in Vannestes visie alleen gebroken worden als de middenklasse breed en onafhankelijk genoeg wordt.

‘Onder dat alles staat de geduldige arme meerderheid’ legt Vanneste uit. ‘Vroeger waren de mensen ook arm, maar was er niks te koop. Nu laten vooral in de steden moderne communicatie en reclame verkoopstechnieken los op mensen van wie de koopkracht eerder daalt dan stijgt. Dat moet wrevel opwekken. Ontwikkelingssamenwerking zorgt ervoor dat de levenskwaliteit net niet mensonwaardig wordt. Op die manier voorkomen corrupte regimes massale opstanden en worden ze niet aan de dijk gezet. Ontwikkelingssamenwerking is voor de modale Afrikaan een deel van zijn probleem geworden.’

EVALUATION INTERNATIONAL

Vanneste viseert vooral de grootschalige bilaterale ontwikkelingssamenwerking tussen regeringen: ‘Het gebrek aan evaluatie en transparantie, en aan enige gecoördineerde actie tegen corruptie, illustreert dat bilaterale samenwerking veelal een politiek gegeven is, eerder dan gericht op efficiënte armoedebestrijding. Eigen en geopolitieke belangen winnen het van duurzame ontwikkeling voor de armsten. Dezelfde Afrikaanse regeringen die de Wereldbank verplicht hun dure en corrupte parastatalen – olie-ontginningen, goud- en diamantmijnen – te privatiseren, krijgen wel groen licht om sociale dienstverlening zoals onderwijs, gezondheidszorg, plattelandsontwikkeling en landbouw op eigen houtje te runnen. Daarvoor wil het Westen de ogen sluiten: die sectoren zijn hoogstens van humanitair belang en leveren geen winst op voor de donorlanden.’

De hamvraag is natuurlijk: hoe kan het anders? In tegenstelling tot vele gepatenteerde critici heeft Vanneste een alternatief. De kerngedachte daarvan is: het bevorderen – indien nodig zelfs afdwingen – van een goed beleid. Dat kan onder meer door de vorm van financiering aan te passen: meer giften en minder leningen die in de toekomst door anderen dan de ontvangers moeten worden terugbetaald. Een donor zou evenmin ooit méér mogen geven dan de helft van de totale kostprijs van een programma. De rest moet het land zelf bijpassen zodat er druk komt op de eigen budgettaire prioriteiten (onder meer het leger).

Een kernpunt in Vannestes betoog is meer en veel efficiëntere controle: ‘Er moet een onafhankelijk orgaan komen, een soort Evaluation International, dat giften begeleidt en de kans krijgt om negatieve rapporten te schrijven en openbaar te maken, wars van politieke of economische belangen. De Verenigde Naties moeten dringend werk maken van het anticorruptiemechanisme waar ze al jaren aan sleutelen. Corrupte personen van alle niveaus moeten voor de rechtbank gesleept worden.’

Bilaterale steun moet beginnen in de westerse landen zelf: alle barrières die handel vanuit Afrika beletten moeten weg. Training en opleiding zijn cruciaal in Vannestes model: ‘Essentieel is de praktische vorming ter plaatse, niet alleen in de technische componenten, maar vooral in arbeidsethiek en bestuur: het formeel beheren van het systeem (zoals een ziekenhuis) met alle rechten en plichten die daarbij horen. Dat vindt veel bijval bij mijn lokale collega’s. En dat daarbij buitenlandse experts worden ingeschakeld, is geen probleem: dat heeft niks met misbegrepen kolonialisme, maar alles met efficiëntie in formeel management te maken. Ik heb de voorbije jaren geleerd dat, als het beleid niet goed is, zoals in vele Afrikaanse landen, financiële steun meer na- dan voordelen heeft. Als geld dé oplossing voor de problemen hier zou zijn geweest, zouden vele mensen al lang uit de miserie zijn. Want aan ontwikkelingsgeld heeft het niet ontbroken, wel aan de juiste visie om het te besteden.’

Dirk Draulans

Geert Vanneste geeft op 16 augustus om 14 uur een lezing in het stadhuis van Brussel (Grote Markt).

Er is een totaal gebrek aan controle op de manier waarop ngo’s hun geld besteden.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content