Bredero wist het al: het kan verkeren. Wie de moeite wil nemen om te grasduinen in de pers van het afgelopen jaar, moet het ook zijn opgevallen. Een jaar geleden luidde de consensus in de westerse landen dat er geen behoefte was aan regulering en toezicht op de kapitaalmarkten. In het IMF kreeg je te horen dat men zich nodeloos druk maakte om speculatieve investeringen. Die moesten in feite beschouwd worden als een ondersteuning van de internationale handel in goederen en diensten. De verkiezingsoverwinning van de Franse socialisten in juni 1997 was, vooral in de Verenigde Staten, aanleiding tot meewarige commentaren over de archaïsche Franse visie op de rol van de staat in de economie.

De eensgezindheid was weliswaar niet helemaal compleet. Tot in het midden van de jaren negentig was er sprake van een Economische Veiligheidsraad. Het was een, helaas voorbijgaand, moment van helderziendheid toen IMF-topman Michel Camdessus de Mexicaanse peso-crisis van 1994 uitriep tot de eerste crisis van de 21ste eeuw. In de derde wereld vroegen regeringen herhaaldelijk om bescherming tegen de mondialisering.

Dat waren toen nog roependen in de woestijn. Vandaag verklaart de ene regering na de andere dat nieuwe spelregels nodig zijn, dat speculatie aan banden moet worden gelegd, dat het toezicht op de kapitaalmarkten moet worden versterkt. Regeringen zijn overgegaan tot protectionistische maatregelen tegen de wisselvalligheden van een ongereglementeerde valutamarkt.

De koortsachtige discussie over een “nieuwe internationale financiële architectuur” doet sommigen geloven dat wij aan de vooravond staan van een grondige hertekening van de monetaire wereldorde. Ik vrees dat zij zich vergissen. Het debat zal wellicht lang duren, want in werkelijkheid is de reële consensus minimaal.

De verwarrende cocktail van korte- en langetermijnvoorstellen verbergt immers een ware scheiding der geesten over de mate waarin publieke autoriteiten de markt opnieuw moeten disciplineren en over de mate waarin een supranationale organisatie moet worden gecreëerd waaraan staten een deel van hun (monetaire) soevereiniteit afstaan. Er gaapt een diepe kloof tussen het voorstel van Bill Clinton voor een nieuwe kredietlijn voor het IMF of de suggestie van Tony Blair tot fusie van het IMF en de Wereldbank en het Franse plan tot oprichting van een “economische regering” ter vervanging van het bestaande Interim Comité van het IMF.

Het is niet duidelijk waar België staat in dat debat. Je kon de afgelopen maand hierover uiteenlopende meningen optekenen. Er was Erik Derycke die voor de Algemene Vergadering van de VN een warm pleidooi hield voor een Economische Veiligheidsraad die de perverse gevolgen van de mondialisering moest beteugelen. En er was Jean-Jacques Viseur die, net drie weken later, op het IMF liet horen dat een nieuwe internationale monetaire instelling helemaal niet nodig was en dat vooral een versterkte supervisie op de kapitaalmarkten op de agenda moest staan.

Het was ooit anders. In de jaren twintig behoorde België tot de meest actieve en creatieve pleitbezorgers van een monetaire architectuur. Net zoals vandaag kende de wereldeconomie ongeziene monetaire schommelingen en speculatie, die ook toen de achillespees van de wereldeconomie bleken te zijn. België was, zowel vóór als na de crash van Wall Street, toonaangevend in de discussies over de bestrijding van de monetaire chaos, vanuit de overweging dat vooral kleine landen het meest baat vinden bij internationale spelregels.

Het moet mogelijk zijn om uit de tientallen voorstellen die thans ter tafel liggen, een coherente proeve van monetaire architectuur te distilleren. Die zou er als volgt kunnen uitzien.

Vooreerst moet er een instantie bestaan die het grote macro-economische evenwicht in de wereld kan helpen verzekeren. Het IMF is daartoe in zijn huidige vorm niet geschikt. Zij kan overigens niet goed overweg met een crisis in cascade, waar het ene land het andere meesleept. Een Amerikaans auteur, voormalig adjunct-minister van Handel, stelde daarom de oprichting voor van een mondiale Centrale Bank die tussenkomt als het mondiale macro-economische evenwicht in het gedrang komt, die de afbouw van de schuldenberg beheert en de gezondheid van de financiële instellingen in de gaten houdt.

Deze centrale bank moet verantwoording afleggen aan een meer legitieme instelling. Dat brengt ons, als tweede luik, tot het voorstel van een Economische en Sociale Veiligheidsraad, die vooral door een gewezen Zweeds eerste minister wordt verdedigd. Om legitiem te zijn, moet deze representatief zijn en de ijkpunten vastleggen van een duurzame ontwikkelingsstrategie die ten goede komt aan álle landen. Dan zal deze Raad in staat zijn een terugkeer naar het protectionisme te ontraden.

Om dat geheel te financieren, kan het geld gehaald worden waar het het minst productief is, namelijk in de kortetermijnbeleggingen met speculatief karakter. Daarmee belanden we, ten derde, bij het idee van een Amerikaans Nobelprijswinnaar economie, die jaren geleden al een (minimale) belasting op deze kapitaalstromen heeft voorgesteld.

Toegegeven, de uitwerking van zulk een proeve is minder simpel dan het hier lijkt. Maar dat zijn de technicalities, die doorgaans meevallen als de politieke doelstelling duidelijk is. Want wat levert het voorgestelde trio ons op? Een financieringsbron die het bijkomende voordeel bezit de speculatie te ontmoedigen en productieve langetermijninvesteringen te bevoordelen. Technische instrumenten om opnieuw een keynesiaans macro-economisch evenwicht te kunnen nastreven. En vooral een politieke autoriteit, die regeringen opnieuw een stem geeft in het beheer van de wereldeconomie en die terzelfder tijd voldoende afstand kan nemen van het provincialisme van sommige nationale autoriteiten om te kunnen waken over ons gemeenschappelijk erfgoed.

De auteur is verbonden aan de vakgroep Politieke Wetenschappen van de Universiteit Gent.

door Rik Coolsaet

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content