In zijn boek “Liefde in tijden van eenzaamheid” zoekt psychoanalyticus Paul Verhaeghe een verklaring voor de relationele en seksuele puinhoop van onze tijd.

Een wetenschapper die van de liefde zijn studieobject maakt, is nog altijd een beetje verdacht”, zegt de 43-jarige Paul Verhaeghe, hoogleraar aan de Gentse universiteit. “Maar ik wil niet de zoveelste in de rij zijn die beweert te weten wat nu de beste man-vrouwverhouding is. Ik geloof niet in zo’n ideale vorm. Elk patroon is beïnvloed door opvoeding en socioculturele omgeving, dus elke invulling daarvan is arbitrair.”

Paul Verhaeghe werkte enkele jaren in de geestelijke gezondheidszorg vooraleer hij docent werd in de opleiding klinische psychologie. Zijn afgestudeerden worden later in hun consultatiebureau in 95 procent van de gevallen geconfronteerd met problemen die te herleiden zijn tot moeilijkheden in de man-vrouwrelatie. Om die nood te leren opvangen, is in hun opleiding slechts één vak voorzien, seksuologie, en dat is dan nog een keuzevak. Paul Verhaeghe: “Seksuologie wordt massaal gevolgd, maar het is duidelijk dat dat ene vak niet volstaat. Er bestaat een kloof tussen de wetenschappelijke psychologie en de klinische praktijk. Een van de verklaringen hiervoor is dat een onderwerp als liefde moeilijk te vatten is in het moderne wetenschappelijke jargon. Liefde is niet meetbaar en in de moderne wetenschappelijke benaderingen wil men alles in statistieken kunnen omzetten. Liefde past daar dus niet in. Daarnaast is het natuurlijk een onderwerp waarbij je jezelf kwetsbaar moet durven opstellen.”

Zelf was hij als kind geïntrigeerd door de relatie tussen zijn ouders. Later kwamen daar eigen ervaringen – mislukte en geslaagde – bij. Nu heeft hij al vijftien jaar een goede relatie met zijn vrouw. “Toch weet ik dat in onze verhouding ergens een gevoel van onbevrediging hangt, en ik weet dat ook andere mensen met een goede relatie – ook op seksueel vlak – dat gevoel kennen: omne animal post coitum triste. Hoe komt dat? In het hoofdstuk over de drift probeer ik daar een antwoord op te geven.”

Het prachtig uitgegeven “Liefde in tijden van eenzaamheid” bestaat uit drie essays, die uitdrukkelijk bedoeld zijn voor een breed publiek. Paul Verhaeghe probeerde zoveel mogelijk vakjargon weg te laten en vertrekt vanuit herkenbare situaties. En er mag ook al eens gelachen worden. Toch vergt de lectuur een behoorlijke inspanning van de leek die niet vertrouwd is met freudiaanse begrippen. Vooral in het laatste essay, over de drift, zou die wel eens kunnen blijven haperen. Mensen die het vakgebied wél kennen, blijken dat onderdeel juist het interessantst te vinden. In ieder geval wordt het boek binnenkort ook in de Verenigde Staten en Groot-Brittannië verspreid, wat minstens illustreert dat dit niet het zoveelste populair-psychologische boekje is. Van elke pagina kan wel een citaat geplukt worden dat als denk- én discussiestof kan dienen. Uit het eerste essay, “Het onmogelijke koppel”, bijvoorbeeld het volgende: “Tijdens de flowerpowerperiode moesten de orgasmes van man en vrouw op de koop toe gelijktijdig plaatsgrijpen, met als resultaat dat het post-Masters-en-Johnson-koppel uiteindelijk neerkwam op een man die wanhopig probeerde niet klaar te komen, terwijl de vrouw van haar kant even wanhopig probeerde wel klaar te komen.”

DE KATER VAN DE JAREN ’60

De seksuele revolutie van de jaren ’60 krijgt er in dit boek wel vaker van langs. Vanwaar die kritiek? Paul Verhaeghe: “Ach, het zijn ook mijn jaren geweest, en ik zou niet graag hebben dat mijn boek begrepen wordt als een soort pleidooi voor een terugkeer naar conservatieve waarden. Maar op een aantal gebieden hebben we aan de jaren zestig wel een kater overgehouden. Van het geloof in de maakbaarheid van de mens, blijft steeds minder over. Daarnaast kan je de kritiek formuleren die voor elke revolutie geldt: er ontstaat een klassieke omkering in de zin dat wat vroeger verboden was, plots verplicht wordt. Ik heb de brokken daarvan in de consultatiekamer gezien. Ik heb niks tegen experimenteren maar het verplicht experimenteren heeft bij die generatie serieuze wonden geslagen.”

“Omdat de vorige generatie nog alles te leren had, was voorlichting nodig. Maar daarna heeft men seksualiteit daartoe gereduceerd: enkel de techniek was nog van belang. Als je denkt dat alles is opgelost als je een jongere generatie alleen maar leert hoe een vrouw kan genieten, en hoe een man kan genieten, dan zit je verkeerd. Dan begint het pas. Dat is het tragikomische: de oplossing voor de vorige generatie wordt als een soort eindproduct aangeboden aan de volgende generatie.”

“Mijn kritiek richt zich eigenlijk tot therapeuten en seksuologen die dat prestatiemodel hanteren, met scoren als belangrijkste doel. Veel seksuologen beschouwen seksualiteit nog altijd als iets tussen de navel en knieschijf. Zij zijn nog altijd gericht op dat presteren en kwantificeren. Alle aspecten van disfunctioneren, van pathologie worden bekeken in het licht van het – voornamelijk mannelijke – orgasme. De jeugd van vandaag is dat stadium gedeeltelijk voorbij.”

Bij die jonge generatie vallen dan weer andere zaken op. Zo spreken ze niet meer over hun lief of hun man of vrouw, maar over hun vriend of vriendin. Alsof het maar voor even is. Heeft de vaststelling dat langdurige relaties uit de mode zijn, te maken met dat technische prestatiemodel?

Paul Verhaeghe: “Waarschijnlijk wel. Er wordt een verwachting gecreëerd: als dàt in orde is, zal de rest automatisch volgen. Dat is dus niet het geval. Gevolg: teleurstelling. De huidige generatie heeft er vooral moeite mee zich te engageren tegenover de partner, omdat men veel vrijer is. De vorige generatie was bijna verplicht tot een engagement, omdat men niet zo makkelijk weg kon. Nu breekt men zeer snel, soms te snel. Zo ontstaat seriële monogamie. Tegelijkertijd is de hoop op een eeuwigdurende relatie bij jongeren nadrukkelijk aanwezig. Hoe moeilijker het is in de praktijk, hoe groter die hoop wordt.”

VOOR ALLES IS ER EEN GEN

Dat het verlangen naar exclusiviteit ondanks alles blijft bestaan, vindt volgens Verhaeghe zijn oorsprong in de moeder-kindrelatie. “De verhouding tussen moeder en kind is aanvankelijk totaal en exclusief. (…) Het bekendste gevolg van deze eis tot exclusiviteit bij het kind is de volwassen eis tot onvoorwaardelijke trouw. (…) Alle pogingen inzake open huwelijk hebben vooral bewezen hoe hardnekkig deze eis blijft, en getuigen aldus van het feit dat de gemiddelde mentale leeftijd op dat vlak niet ver boven de vijf jaar uitkomt.”

Paul Verhaeghe: “Ik vind het altijd grappig wanneer men poly- of monogamie probeert te verklaren via de genenstructuur en aanverwanten, want het is de zoveelste poging om de eigen keuze, de eigen verantwoordelijkheid te vermijden. Vandaag wordt alles door de genen verklaard. Er is een gen dat het moederschap verklaart, een gen dat alcoholisme of homoseksualiteit verklaart. Het enthousiasme waarmee soms geschreven wordt over de promiscuïteit van het vrouwtje van de heggemus, in afwezigheid van het mannetje, laat vermoeden dat iemand zichzelf aan het verdedigen is. Iedereen mag zijn of haar seksuele positie kiezen, maar zeg dan ook dat het je keuze is. Zeg niet dat het bepaald wordt door de sterren, de genen, de lichaamsvochten, de menstruatiecyclus.”

In het boek wordt sterk gewezen op de verschillen tussen man en vrouw. Als het niet aan de genen ligt, waar komt dat verschil dan vandaan?

Verhaeghe: “Ook al is het niet politiek correct om dit te stellen, toch is bij de modale man het verlangen naar fallische seksualiteit vrij sterk aanwezig, op een min of meer constante basis. Bij de vrouw is dat veel minder, zeker als ze een vaste relatie heeft. Maar als de vrouw op zoek gaat naar een partner, verandert dat.”

“De genetische of evolutionaire psychologie verklaart dit vanuit de idee dat elk levend organisme gericht is op voortplanting, waarbij de man ernaar zou streven zoveel mogelijk vrouwen te bevruchten, en de vrouw naar het voortbrengen van een beperkt aantal nakomelingen. Daar zal wel iets van waar zijn, maar mijn verklaring gaat veeleer naar de opvoedingspatronen en verschillen in de oedipale structuur. Bij de man is die uitdrukkelijk meer genitaal gericht, bij de vrouw veel meer relationeel. Bij de vrouw staat de relatie op de voorgrond, bij de man in eerste instantie het orgasme.”

“Maar je moet dat allemaal relativeren. De ideeën over man en vrouw zijn al lang niet meer strikt biologisch gebonden. De klassieke klacht van de man is dat zijn vrouw geen seks wil, die van de vrouw dat haar man aan niets anders denkt dan aan seks. Draai die situatie eens om. Laat die man geconfronteerd worden met een vrouw die actief seksueel uitnodigend is, die als het ware de verpersoonlijking van zijn natte droom is: de kans is groot dat hij op de vlucht slaat. Omgekeerd: een vrouw wier man nauwelijks seksuele belangstelling toont, zal vrij snel een ander aantrekken en de zogenaamd mannelijke positie innemen. Dat gedrag is dus niet biologisch gebonden.”

DE ROL VAN DE VADER

Toch lijkt dat verschil tussen man en vrouw, de verschillende invloed van vader en moeder van cruciaal belang bij de opvoeding en ontwikkeling van het kind. In het ongewisse blijft echter vanaf wanneer die vaderfiguur een rol gaat spelen. Je krijgt de indruk dat er tijdens de eerste levensfase van een kind geen vader is, of hoeft te zijn.

Paul Verhaeghe: “In de modernetheorieën spreekt men niet meer over moeders en vaders maar over de eerste ander en de tweede ander. Van mij mag men dat hele idee van de vader van tafel vegen. Dat is een krasse uitspraak, maar denk aan de situatie van een vrouw die bewust kiest voor een kind, en dat kind alleen wil opvoeden. Als je deze freudiaanse theorie stricto sensu toepast, loopt het hier gegarandeerd mis. De hedendaagse situatie bewijst dat dat helemaal niet het geval hoeft te zijn. Niet die patriarchale vader is nodig, wel een derde punt: een figuur of instantie, die tussen moeder en kind staat. Het wordt wel gevaarlijk als moeder en kind aan elkaar kleven. Dat kan dodelijk zijn voor dat kind, bovendien krijgt ook die moeder psychologische problemen.”

“De psychisch gezonde situatie is: moeder, kind en derde factor. Derde factor betekent dat de moeder een verlangen heeft buiten die moeder-kindrelatie. Dat kan van alles zijn, maar het moet wel concreet zijn; een vriend of iets anders. Vroeger, in de klassieke patriarchale structuur, was de vader dat derde punt. In de huidige psychologie wordt met de eerste ander de moeder bedoeld. De tweede ander is wat erbuiten ligt.”

“Bij volwassenen zie je ook een gelijkaardige dodelijke relatie, de spiegelrelatie, waarbij de een alles moet zijn voor de ander, en de ander ook perfect moet aanvoelen. Zeker in de fase van de verliefdheid komt dit verwachtingspatroon zeer vaak voor. In het beste geval gaat die verliefdheid over in liefde, wat dan neerkomt op de overgang van een spiegelrelatie naar een triangulaire relatie, en die laat ruimte voor verschil. Zoals een man ooit zei: je moet iemand zeer graag zien om die met rust te kunnen laten. In de realiteit zie je vaak dat na de verliefdheid een breuk volgt, men wordt opnieuw verliefd en er wordt opnieuw gebroken, enzovoort. Tot men helemaal gedesillusioneerd eindigt: het lukt toch niet, nooit. Op die manier ontstaan er kortdurende, vrijblijvende relaties.”

In het tweede essay, “Vaders op de vlucht”, gaat Verhaeghe dieper in op de stelling dat het patriarchaat wankelt. Hij gaat nog een stapje verder: het patriarchaat is aan het verdwijnen. Dit gebeuren is zo fundamenteel, dat we niet met een seizoenswisseling, maar met een klimaatsverandering te maken hebben. De negatieve gevolgen zijn het duidelijkst zichtbaar: pubers van dertig en adolescenten van veertig zijn al lang geen uitzondering meer. De positieve gevolgen zijn minder duidelijk, maar overal in de maak. Zo wordt de peer group steeds belangrijker, de groep van gelijken. Verhaeghe noemt het een nieuwe clanstructuur waarbinnen nieuwe normen en identiteiten verschijnen.

IK, IK, IK

Paul Verhaeghe: “Vroeger had men het patriarchaat, met alle nadelen van dien, maar het was een bindende factor waardoor men tot de groep van het gezin, de familie en aanverwanten behoorde. Nu zitten een aantal mensen op een breukvlak, zij kunnen de overgang naar peer groups nog niet maken, en ze vallen tussen twee stoelen. Enerzijds zie je mensen die vereenzamen, die loskomen uit sociale banden en geen sociale relaties als alternatief hebben. Anderzijds zie je mensen die het ik zeer sterk naar voren schuiven: ik, ik, ik. Vroeger was het ik deel van iets. Nu hebben we te maken met de egocratie. Men is een identiteit op zichzelf, of men is niets. Beiden zijn een mislukking. De egocratie is op dit ogenblik belangrijker dan de peer groups. Kijk maar naar het verkeer.”

“Soms heb ik het nogal moeilijk met het postmodern cynisme van de jongeren. Je hoort ze vaak zeggen dat het allemaal zinloos is. Vroeger was er wel zingeving: de marxistische, katholieke of een andere ideologie. Dat is allemaal weggevallen, het lijkt dus allemaal zinloos. Men vergeet de keerzijde: door het feit dat er geen opgelegde zinverlening meer is, kan men dus zelf zin geven. Maar je moet het wel zélf doen, en niet klagen omdat je het niet meer cadeau krijgt.”

Ook in zijn laatste essay neemt Verhaeghe het postmoderne vertoog op de korrel. Daarin wordt gepleit voor tolerantie, stelt Verhaeghe, maar die tolerantie is een illusie want elke peer group kent zijn eigen voorschriften en legt die ook op. “Het voornaamste verschil met vroeger ligt in de diversiteit van de voorschriften.”

Bijzonder intrigerend in dit hoofdstuk is zijn stelling dat de mens een interne behoefte heeft aan regulering. Verwijzend naar andere culturen en andere tijden, toont hij aan dat de mens zichzelf altijd (genots)beperkingen heeft opgelegd, ook op seksueel vlak. En waar het vroeger de religies waren die – in het vooruitzicht van het hiernamaals – voorschriften oplegden, is het vandaag de wetenschap die ons – met het oog op eeuwig leven – aanmaant genot in te leveren: koffie zonder cafeïne, gebak zonder suiker. Vanwaar die behoefte aan zelfkwelling?

Verhaeghe: “Dit kunnen we maar begrijpen als we uitgaan van twee soorten genot, en bovendien twee zeer verschillende soorten: verlangen en drift. Het verlangen is iets dat duurt, de drift is onmiddellijk genot.”

“Verlangen heeft te maken met uitstel, fantaseren, verwachten. Het eindpunt daarvan zorgt voor een andere vorm van genot, die veel korter, directer is: een genot van de orde van de drift. Om een of andere reden houden wij de laatste vijftien jaar alleen nog met die laatste vorm rekening. Daardoor zijn we niet alleen het verlangen kwijt, maar maken we ook het genot onmogelijk: de twee hebben elkaar nodig, zoals er geen dag bestaat zonder nacht.”

WACHTEN OP SINTERKLAAS

In het huidige maatschappelijke klimaat gaat de aandacht te veel naar het onmiddellijke genot. Dat zie je ook op seksueel vlak: het is een soort consumptiegedrag.

Verhaeghe schrijft: “Niemand is genotsarmer dan wie alles al gehad heeft.”

Verhaeghe: “Je zou denken dat onmiddellijk genot voor een massale bevrediging zorgt, maar de ervaring wijst veeleer uit dat het aanleiding geeft tot teleurstelling, verveling en depressie. Teleurstelling omdat het nooit dàt is wat men wil. Verveling omdat men niet meer kan verlangen. Tenslotte depressie. De meest typische klacht van iemand met een depressie is: “Ik verlang niets, en ik word door niemand verlangd”. De populaire en soms ook professionele reactie op depressie is vaak: iets geven. Terwijl juist het omgekeerde moet gebeuren: iets wegnemen, zodat men weer naar iets kan uitkijken. Desnoods het kinderlijke nog drie keer keer slapen inroepen. Je pense, donc je suis zou moeten worden vervangen door Je désire, donc je suis“.

“Kinderen leren verlangen, is zeer essentieel. Gun ze toch het plezier om uit te kijken naar Sinterklaas. Sinterklazen die al weken van tevoren rondlopen: dat zou verboden moeten worden. Het is een symptoom van het maatschappelijk klimaat, dat je ook bij seks en erotiek terugvindt.”

“Ook binnen de seksualiteit heeft de mens nood aan beperkingen en regels, als een vorm van zelfbescherming. Denk aan bepaalde vormen van frigiditeit en impotentie. Beide fenomenen kunnen voortvloeien uit angst: angst om zich te laten gaan, angst voor controleverlies, angst voor symbiose. Symbiose betekent hier dat je als ik verdwijnt in die ander, en die ander verdwijnt ook als ander: men wordt een onbenoembaar geheel. Symbiose is zeer bevredigend in een korte periode, maar stel je voor dat dat blijft duren…”

Hij schrijft: “Seksualiteit impliceert dood.”

Verhaeghe: “Dood moet je hier begrijpen als het verdwijnen van het ik-gevoel. Wie overloopt van zichzelf is vaak impotent. Dat is de man of vrouw die geen controleverlies kan toelaten, die het ego niet kan loslaten. In de seksualiteit moet je je niet alleen letterlijk blootgeven, je moet je ook figuurlijk prijsgeven, je verdwijnt. Bepaalde persoonlijkheden hebben daar een veel te grote angst voor. De uitdrukking “la petite mort” verwijst naar de dood van het ego, in het orgasme. Een orgasme van drie weken zou een psychose zijn, dan ben je wég.”

Paul Verhaeghe, Liefde in tijden van eenzaamheid, uitgeverij Acco, 207 pagina’s, 795 frank.

Jo Blommaert

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content