Eind mei 2004 meldde het Amerikaanse ministerie van Financiën dat de in Amsterdam gevestigde islamitische ‘liefdadigheidsstichting’ Al-Haramein op zijn zwarte lijst van terreurfinanciers stond. Daarop stonden Al-Harameinvestigingen uit nog vier landen: Afghanistan, Albanië, Bangladesh en Ethiopië… Fraai rijtje. Voor het eerst vroeg ik mij af: is ook Nederland een ‘ failed state‘?

Dat was de hypothese. Het wachten was op een mogelijkheid die te testen. Op dinsdag 2 november was het raak. Een terroristische aanslag op Theo van Gogh, hartje Amsterdam, gepleegd door ene Mohammed B. Crisis en kans. Wat zou er gebeuren? Wat deed de Nederlandse staat om de burgers het gevoel te geven: ‘Wij waken over uw veiligheid!’?

Het is nu zes weken later. Het land was – en is – in grote verwarring. Er gingen moskeeën in brand, islamitische scholen in brand, kerken in brand. Ondertussen werd door opinieleiders gekwebbeld en gekakeld, soms op vijf zenders tegelijk. Over de vrijheid van meningsuiting, over godslastering, over handen schudden, over doodverwensingen – stuk voor stuk razend interessante hypetjes. De minister van Justitie betoogde dat wij een kaarsje moeten opsteken. Andere gezagsdragers verklaarden dat moord niet mag en dat een school in brand steken schandalig is – voor wie het nog niet wist. Allen deden een beroep op de samenleving.

Dat is vreemd. Als er één gevaar is dat de burgers niet onder elkaar kunnen oplossen, dan is het terrorisme. Dat moet de overheid doen. Sterker: waar is die Staat anders voor? Veiligheid is een elementaire taak. Die mag de overheid niet afwentelen op de burgers. Dat is onverantwoordelijk.

Daar zit de kneep. De Nederlandse overheid nam op geen enkele manier verantwoordelijkheid. Ze gaf geen antwoord. Niet in woorden, niet in daden. Zo blijven angst en verontwaardiging richtingloos rondzingen.

Er was, ten eerste, geen speech van de minister-president aan de natie. Niet een wild-westig ‘ Hunt ‘em down’, evenmin een plechtig ‘ Citoyennes, citoyens, l’heure est grave’. Balkenende liet het bij een bezoek aan een afgebrande islamitische school (na acht dagen) en aan de agenten van de shoot-out met Mohammed B. (na twee weken). Er was, ten tweede, geen minister die het nodig vond af te treden. Dat is ook een vorm van verantwoordelijkheid nemen, van antwoord geven, die duidelijk maakt dat ‘Den Haag’ de gebeurtenissen voelt.

Er werd, ten derde, niets zichtbaars gedaan. Zeker, de ministers van Justitie en Binnenlandse Zaken stuurden een brief naar het parlement waarin ze tal van maatregelen aankondigden op het gebied van terreurbestrijding en beveiliging. Maar van een dreigingsanalyseherevaluatie slapen wij burgers niet rustiger. Liever iets simpels, iets zichtbaars – en noemt u dat gerust symboolpolitiek. Geen imam werd het land uitgezet, geen moskee werd gesloten. Wel werden twee terroristen opgepakt in Den Haag, maar dat ging er zo amateuristisch toe – drie agenten geveld door één handgranaat, een amechtige belegering van veertien uur – dat niemand het idee kreeg dat de staat de zaak onder controle heeft.

Waarom gingen er in Nederland na 2 november moskeeën in de fik, en gebeurde dat niet in Spanje na 11 maart of in New York na 11 september? Sluimert de burgeroorlog heus onder de oppervlakte? Of nemen sommige burgers toevlucht tot eigenrichting, omdat de autoriteiten in geen enkel opzicht verantwoordelijkheid tonen? Als niemand wat zegt, komen ze zelf met een antwoord (het foute bovendien).

Zeven jaar na de genocide in Srebrenica van juli 1995 trad de tweede Paarse regering van Wim Kok af ‘om verantwoordelijkheid te nemen’ voor het drama. Als het nu zo lang duurt, is het te laat.

Door Piet Piryns en Hubert van Humbeeck

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content