Een voortreffelijke tweetalige bloemlezing wil een einde maken aan onze schandalige onwetendheid over de Belgisch-Franstalige poëzie.

Info : Benno Barnard, Paul Dirkx en Werner Lambersy, ‘Ceci n’est pas une poésie’, Atlas, Amsterdam/Antwerpen, 610 blz., A 49,95.

Terwijl België steeds sneller lijkt af te stevenen op de splitsing, zorgt uitgerekend een bloemlezing van poëzie voor een soort hereniging. Grappig dat een momenteel in Groot-Brittannië verblijvende Nederlandse schrijver, met een grote liefde voor België en een stek in de streek van Leuven, op dit idee kwam, omdat hij merkte dat wij hier in Vlaanderen onze in het Frans dichtende landgenoten nauwelijks kennen. Medesamensteller en initiatiefnemer Benno Barnard beschouwt dat als een schromelijke tekortkoming, en gelijk heeft hij.

De Franstalige Belgische poëzie – meer dan stevig geholpen door dichters met Vlaamse roots – kan bogen op een stevige traditie. En de laatste tien jaar heeft ze zich stevig weten te emanciperen. Bewijs daarvan zijn enkele kleine uitgeverijen die het er in Wallonië op wagen om een poëziefonds uit te bouwen, zodat de Waalse dichters niet langer verplicht zijn om hun werk in Frankrijk en bij voorkeur in het literaire hoofddepot Parijs te slijten. Want, zoals Paul Dirkx in zijn voortreffelijke inleiding schrijft, de in het Frans schrijvende Belgen worden bijna verscheurd door een onmogelijk dilemma: ‘aan de ene kant plaatselijke esthetica’s aankleven en dus in Parijs geen kans maken wegens te regionalistisch, aan de andere kant de eigen afkomst verloochenen door op te gaan in het Franse schrijversmodel’.

Een echte Belgische traditie is het ook, want wie er de biografietjes op het einde van de bloemlezing op naleest, zal vaststellen dat ongeveer een derde van de opgenomen gedichten van de hand is van een dichter die uit Vlaanderen afkomstig is. Neem Emile Verhaeren, een van de eerste dichters in de chronologisch opgebouwde bloemlezing. Le cas Verhaeren toont aan hoe de aandacht van ons, Vlamingen, voor de poëzie van onze zuiderburen en zelfs van onze eigen traditie – is het wel nuttig, trouwens, om hier een onderscheid te maken – verdwenen is. Verhaeren werd geboren in het idyllische Sint-Amands aan de Schelde, ligt er in een soort platbodem in een galante bocht van zijn geliefde rivier begraven en is een van onze grootste dichters van de twintigste eeuw. In de tijd dat er nog geen televisie bestond, werd Verhaeren zelfs in Rusland op straat herkend, omdat hij internationaal erkenning had gekregen als een humanitair bewogen dichter, wiens poëzie een grote muzikaliteit en beeldende kracht had. Het literatuuronderwijs in Vlaanderen én Wallonië – al verandert er daar nu voorzichtig een en ander – is zijn geheugen kwijt en heeft dus zeker voor een Vlaming die in het Frans geschreven heeft, voor die tijd trouwens volstrekt normaal, geen oog meer.

Nobelprijswinnaar

Deze bloemlezing kan ons een geweten schoppen, in het noorden én het zuiden van het land, want ze is volledig tweetalig, een van de grootste verdiensten van dit standaardwerk. Wie kent nog het werk van de Gentse dichter, theaterauteur en entomoloog Maurice Maeterlinck, onze enige Nobelprijswinnaar voor literatuur in 1911? Ook les Bataves worden een handje geholpen, want achteraan in het boek kan degene die worstelt met geslachten, verbuigingen en vervoegingen, steun zoeken bij de letterlijke vertalingen. Die vertalingen onderstrepen ongewild nog meer het schitterende vertaalwerk van de dichters die hun Franstalige zielsverwanten hiermee een grote dienst bewezen hebben én ze laten zien dat de Waalse variant van het Frans verschilt van de taal die in Parijs gesproken wordt en dat de syntaxis een belangrijkere rol speelt dan in het Nederlands.

Hoe surrealistisch is de poëzie van de in het Frans schrijvende Belgen, ben je geneigd je af te vragen als je de titel van de bloemlezing Ceci n’est pas une poésie in Magrittiaanse letters leest? Voldoende, dank u. Vergeleken met de Franse poëzie en in mindere mate ook met de Vlaamse, valt op dat onze zuiderburen zich in de loop van de voorbije eeuw een grotere vrijheid tegenover de literaire stromingen gepermitteerd hebben. ‘Echte taal is onirisch ironisch’, schrijft de dichter Paul Neuhuys. Veel dichters zijn bezig met hun identiteit. En die hangt sterk samen met de vraag hoe je de taal kan definiëren waarin ze schrijven. En via de reflectie over de mogelijkheden en de grenzen van hun taal, komen ze natuurlijk terecht bij de vraag wat poëzie is. Gelukkig geeft dat geen aanleiding tot l’art pour l’art, maar tot introspectie waarbij ze zichzelf niet sparen, tot zelfspot en ironie. Zijn dat geen drie kenmerken die je in het werk van Brel kunt ontdekken en is hij in die zin niet eerder exemplarisch voor de inhoudelijke facetten van deze vuistdikke stapel schitterende gedichten dan René Magritte? Ja, zou je denken, want je kunt al deze gedichten bezwaarlijk allemaal surrealistisch noemen, al zijn er memorabele uitzonderingen als Marcel Broodthaers en Henri Michaux. Maar de Magrittiaanse titel, met een verwijzing naar Ceci n’est pas une pipe, is toch representatief als we voor ogen houden dat Magritte binnen het surrealisme tegelijkertijd het realisme nooit vergat, omdat hij een bijzondere band behield met de herkenbare werkelijkheid. Zo schilderde hij ooit een stuk kaas, lijstte het doekje in en zette het onder een kaasstolp. Toen schreef hij erbij: ‘Dit is een stuk kaas.’ Welnu: dit is een bloemlezing gedichten. En wat voor één.

Paul Demets

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content