Het onderscheid tussen arbeiders en bedienden, een relict dat ons land uniek in de wereld maakte, verdwijnt. Dat huzarenstuk heeft minister Monica De Coninck afgeleverd. Maar of dat de linkse kritiek op de ‘harde tante’ kan counteren? ‘Ik begrijp niet hoe initiatieven die bedoeld zijn om mensen aan het werk te krijgen rechts kunnen zijn.’

Het is zondag, en minister van Werk Monica De Coninck (SP.A) zit er ontspannen bij. Het zomert in haar tuin in Antwerpen. Dat helpt om te vergeten dat het vorige week bloed, zweet en tranen heeft gekost om een eenheidsstatuut voor werknemers af te dwingen.

Van donderdag op vrijdag pendelden De Coninck, haar kabinetschef Eva Van Hoorde en Yasmine Kherbache, kabinetschef van premier Elio Di Rupo (PS), meer dan een etmaal lang tussen werkgevers en vakbonden. Dan legden ze een compromis voor. Te nemen of te nemen. Arbeiders gaan vooruit voor hun opzegtermijn en hun eerste, niet-betaalde ziektedag wordt afgeschaft. Bedienden gaan er in de nieuwe opzegregeling op achteruit. De bouw krijgt een uitzondering.

Na twintig jaar palaveren en na twee aanmaningen van het Grondwettelijk Hof – de laatste met een deadline op 7 juli – was er geen andere optie meer. Ook De Coninck wist dat er anders een tsunami van rechtszaken over ontslagen arbeiders dreigde.

Moeilijke dossiers worden in ons land blijkbaar altijd in lange marathonzittingen beslecht. Kan dat echt niet anders?

MonicaDe Coninck: Omdat de sociale partners er niet uit raakten, ben ik zelf mee in de onderhandelingen gestapt. Aan de premier heb ik ruimte voor een onderhandelde oplossing gevraagd, en ik heb die ook gekregen. Zo hoefden de sociale partners achteraf niet meer te lobbyen bij bevriende ministers om het resultaat alsnog naar hun hand te zetten.

Uit angst voor juridische chaos wilde iedereen duidelijk een oplossing. Op mijn kabinet hebben we de delegaties van de vakbonden en werk- gevers elk apart opgesloten. Voor onze pendeldiplomatie waren alle elementen minutieus voorbereid. Met ons drieën waren we ook nieuwe gezichten in het overleg, terwijl de Groep van Tien al honderd keer over het dossier had gesproken. Het deed bij momenten denken aan een bemiddelaar die een slecht huwelijk probeert te redden en van de twee partners alle verhalen uit hun gezamenlijke verleden moet horen. Daarom nam de onderhandeling zo veel tijd in beslag.

Na afloop was er haast meer aandacht voor de ‘girlpower’ achter het compromis dan voor de gemaakte afspraken. Stoort dat?

De Coninck: (haalt de schouders op) Ik ben normaal niet zo geduldig, ik ben nogal hoekig in mijn aanpak. Maar Yasmine, Eva en ik hebben gewerkt als een complementair team. Meer dan eens zijn we boksbal geweest, afwisselend voor de werkgevers en voor de vakbonden. Maar al bij al verliepen de gesprekken minder ruw, wellicht omdat drie vrouwen tussen de delegaties bemiddelden.

Het heeft ook geloond dat ik in de voorbije maanden geïnvesteerd heb om het vertrouwen van werkgevers te winnen. Ik heb veel bedrijven bezocht, en ik bewonder mensen die durven te investeren en risico nemen. Tegelijk moeten ondernemers hun personeel respecteren. In moderne verhoudingen tussen werkgevers en werknemers wil ik het midden houden.

Het compromis krijgt het predicaat ‘historisch’ mee, maar de uitwerking is niet af.

De Coninck: Ik heb altijd gezegd dat een compromis niemand gelukkig zou maken, maar dat ook niemand ongelukkig zou hoeven te zijn. De uitkomst zal geen economisch bloedbad met massale ontslagen zijn. Van vele kanten kreeg ik vooraf de raad om er mijn handen van af te houden omdat er met dit dossier geen eer te rapen viel. Maar ik heb het toch gedaan omdat ik een oude madam ben en mijn politieke toekomst achter mij ligt.

In het afgeschoten centraal loonakkoord voor 2011-2012 hadden de so- ciale partners bruggenhoofden gebouwd. Nu is er ook een brug aangelegd en zijn er vanaf 1 januari 2014 geen arbeiders en bedienden meer, alleen nog werknemers. Voor iedereen geldt dan een gelijke opzegduur, en de carenzdag verdwijnt. Bedienden behouden hun opgebouwde ontslagrechten en voor arbeiders wordt het historische deficit door hun huidige ongelijke ontslagregeling in grote mate weggewerkt. Voor dat laatste past de overheid bij. Zo zijn de voornaamste hindernissen voor een harmonisering weg, en zijn andere afspraken van 2011 voor de sociale partners het vertrekpunt om ook voor aspecten zoals het vakantiegeld en de tijdelijke werkloosheid de ongelijkheden op te ruimen.

Is dit een compromis op z’n Belgisch? Het is een consensus met diverse ingrediënten én een recept. Zo is niet altijd gekozen voor cash bij een ontslag. Er wordt meer ingezet op outplacement en een deel van de ontslagvergoeding kan bijvoorbeeld voor omscholing worden gebruikt.

De compromistekst is van de regering. Het is geen akkoord met de sociale partners. De zure reacties zullen niet voor hun onderhandelaars, maar voor u zijn.

De Coninck: Dat zwartepietenspel in het sociaal overleg is al jaren bezig. Ik ben daaruit gestapt en heb mijn verantwoordelijkheid genomen om een beslissing door te drukken.

U bent ervan overtuigd dat er ‘voldoende draagvlak’ voor is?

De Coninck: Ik denk dat alle sociale partners aan hun achterban kunnen zeggen dat het compromis in de gegeven omstandigheden het hoogste haalbare was en daarom aanvaardbaar is.

Waarom denkt u dat?

De Coninck: Voor alle puzzelstukken hadden we een drietal alternatieven. Daar hielden we er telkens een van over. Pas op het einde van de onderhandeling hebben we alle stukken samengelegd voor een nieuw personeels-, ontslag- en activeringsbeleid.

Er zit haute couture in het compromis. Voor de vakbonden ligt het moeilijk dat op centraal niveau niet langer een pak kan worden ontworpen dat iedereen past. Maar de verscheidenheid tussen de sectoren, hun bedrijven en werknemers is zó groot geworden dat maatwerk absoluut noodzakelijk is. Daarom krijgen de werkgevers en vakbonden in de sectoren vijf jaar om de bestemming te regelen van een derde van een ontslagvergoeding die minstens zes maanden beslaat. Dat kan bijvoorbeeld een opleg voor een werkloosheidsuitkering zijn, of een envelop voor opleiding en bijscholing. Het confectiepak van het compromis wordt zo een sectoraal maatpak.

Veel advocaten en de vakbonden stonden klaar om vanaf deze week voor arbeiders dezelfde ontslagregeling als de bedienden juridisch af te dwingen. Maakt het compromis een einde aan die dreiging?

De Coninck: Ik denk het wel. En als er toch dossiers bij de arbeidsrechtbank worden ingeleid, zullen ze ook daar niet buiten de realiteit staan. Voor een uitspraak kunnen de rechters zich al richten naar de principes van het compromis.

Ik merk trouwens dat men voor veel bedrijfsconflicten naar de rechter stapt. Maar die juridisering kost veel geld, lost vaak weinig op en laat bij alle betrokkenen een wrang gevoel na. Ze botst met onze traditie van overleg en bemiddeling. We moeten die behouden. Ook de sociale partners beseffen dat.

Het statutendossier werd het B-H-V van de sociale partners genoemd. Ze hebben het niet zelf kunnen oplossen. Is dit de zwanenzang van het sociaal overleg?

De Coninck: Onze samenleving zit in een overgangsfase. Veel machts- en sleutelposities worden ingenomen door 50-plussers. Ook bij de werkgeversorganisaties en vakbonden. Maar als ik rondkijk in Antwerpen, bijvoorbeeld, zie ik veel jonge en dynamische ondernemers met een migratieachtergrond. Hen kom ik niet tegen in de superstructuren van het sociaal overleg. Daar denken ze dat alles stilstaat, terwijl er heel veel aan het veranderen is. Ze moeten niet per se plaatsmaken, maar ze moeten er meer jongeren, vrouwen en mensen met een migratieachtergrond bij betrekken. Dan kunnen nieuwe inzichten het sociaal overleg binnensijpelen.

Het nieuwe werknemersstatuut moet ook de arbeidsmarkt beter doen werken.

De Coninck: De regering heeft al enkele grote stappen gezet om de arbeidsmarkt te hervormen. Denk aan de strengere pensioenregels, de degressieve werkloosheidsuitkeringen en de sociale akkoorden over hogere minimumlonen en soepeler regels voor overuren, schoolbelcontracten en de arbeidstijd. Het nieuwe werknemersstatuut past in dit rijtje.

We moeten allemaal langer werken. We gaan stilaan naar loopbanen van 40 jaar en meer. Sommige werknemers blijven liever bij dezelfde werkgever. Maar de meerderheid wil regelmatig van job veranderen, binnen hun bedrijf of elders. Een ontslag kan je ook dwingen om uit te kijken naar ander werk. Zo komt er beweging op de arbeidsmarkt. Het nieuwe werknemersstatuut draagt daartoe bij. Voor de meeste werknemers wordt de opzeg korter en vermindert de ontslagvergoeding. Dat zijn aansporingen om snel ander werk te zoeken.

Loopt de arbeidsmarkt niet vooral vast door de aanhoudende economische crisis?

De Coninck: Globaal doet de economie het niet goed, maar er zijn ook tekenen van beterschap. Het probleem bij die voorzichtige herneming is dat wij onder druk van Europa elke keer weer beginnen over saneren en bezuinigen. Dat is te merken aan het consumentenvertrouwen. In plaats van uit te geven, gaan mensen nog meer sparen. Zo graven we onze eigen put. Akkoord dat onze overheidsfinanciën op orde moeten zijn. Maar als Europa om de zes maanden een nieuwe begrotingsoefening vraagt, zijn we op den duur alleen bezig met kortetermijndenken. Zo creëer je geen economische dynamiek.

Moet daarvoor niet in de eerste plaats iets gedaan worden aan de loonkosten?

De Coninck: Met een loonstop en een beheersing van de inflatie heeft de regering ter zake al iets gedaan. Maar ik ben de eerste om te zeggen dat een samenleving die haar arbeid zo zwaar belast ook een van de beste middelen uit handen geeft om mensen te integreren.

Verlagen we de loonkosten, dan rijst de vraag naar een lastenverschuiving. Naar kapitaal, dat vluchtwegen vindt? Naar energie, die nu al zo duur is? Een andere remedie heet economische groei, maar die zal veel vlakker zijn dan in het verleden. Heel veel gezinnen hebben bijvoorbeeld al een mooie eigen woning en twee auto’s. Dan groeit de binnenlandse markt niet meer eindeloos.

De federale regering en de regio’s werken aan een concurrentiepact om de loonkosten te verlagen. Alleen: er zijn nauwelijks middelen voor.

De Coninck: Als het van mij afhangt, zou het vele geld voor sociale uitkeringen gebruikt worden voor een vermindering van de loonkosten. Maar dat vergt eerst een substantiële investering in de activering en begeleiding van uitkeringstrekkers.Voor een effectieve strijd tegen fiscale en sociale fraude geldt hetzelfde. Daarvoor heb je ook genoeg inspecteurs en controleurs nodig. Maar dat vloekt met de stemmen voor een slankere overheid en minder ambtenaren.

Kunnen mensen ook geactiveerd worden voor mini-jobs?

De Coninck: Mijn probleem met mini-jobs is dat de werknemers geen sociale rechten opbouwen en dat sommige werkgevers ze misbruiken. Ik ben er helemaal niet tegen dat een vrouw enkele halve dagen per week wil gaan werken als de kinderen het huis uit zijn, of dat een 65-plusser nog iets wil doen. Maar het systeem mag niet ingewikkeld zijn, en de sociale rechten moeten gewaarborgd zijn. De nieuwe regelingen voor studentenarbeid en voor gelegenheidswerk in de horeca zijn goede voorbeelden. En ook het succes van de dienstencheques is daaraan te danken.

De jeugdwerkloosheid is een prangend thema. Hoe bezorgd bent u?

De Coninck: De jeugdwerkloosheid is vooral een drama in grote steden zoals Brussel en Antwerpen. Jongens met een migratieachtergrond worden daar het meest getroffen. We moeten ze dringend bij de hand nemen en be- geleiden, want veel werkgevers zijn wanhopig op zoek naar technisch geschoolde arbeidskrachten. Bovendien gaan in de komende tien jaar meer dan een half miljoen mensen met pensioen, en die jobs moeten ingevuld worden. Daarom roep ik de burgemeesters van de grote steden op om het voortouw te nemen met een actieplan. Daarin kunnen bestaande maatregelen zoals stages in de wachttijd, beroepsopleidingen in bedrijven en een forse loonlastenverlaging voor laaggeschoolden volledig worden toegespitst op die werkloze jongeren.

Het motto ‘voor wat, hoort wat’ uit uw periode als OCMW-voorzitter in Antwerpen hebt u meegenomen naar Brussel. Critici noemen u ‘een harde tante’.

De Coninck: Als minister heb ik de werkloosheidsuitkering degressief gemaakt, maar minder sterk voor alleenstaanden en gezinshoofden dan voor wie samenwoont met iemand met een inkomen. Er zijn billijke uitzonderingen voor mensen met een handicap, 50-plussers en mensen met een lange loopbaan. Zij hebben het veel moeilijker om een job te vinden. Tijdskrediet en loopbaanonderbreking blijf ik hard verdedigen. Maar wie die systemen gedurende jaren gebruikt en daarna niet opnieuw aan het werk gaat, mag dat later voelen in het pensioen. Ik pak de excessen aan.

Aan de linkerzijde vinden niet alleen veel ‘kameraden’ van het ABVV dat u als socialistisch minister een rechts beleid voert.

De Coninck: Dat is spijtig. Ik begrijp niet hoe initiatieven die bedoeld zijn om mensen aan het werk te krijgen rechts kunnen zijn. Ik wil mensen doen groeien en emanciperen. Blijkbaar is werk het ergste wat je iemand kunt bieden. Heel raar is dat.

DOOR PATRICK MARTENS, FOTO’S FRANKY VERDICKT

‘Blijkbaar is werk het ergste wat je iemand kunt bieden. Heel raar is dat.’

‘Er valt in dat dossier geen eer te rapen, blijf eraf, zeiden ze. Maar ik heb het toch gedaan omdat mijn politieke toekomst achter mij ligt.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content