Zijn zwemcarrière afsluiten met Olympisch goud, het zou mooi zijn. Maar voor Frederik ‘Fredje’ Deburghgraeve wordt de klim naar de hoogste trede steeds zwaarder.

Het is een beetje een rare situatie. Frederik Deburghgraeve is het boegbeeld van het Belgisch Olympisch en Interfederaal Comité voor de campagne Sydney 2000. Symbolisch klieft hij op tv elke week wel ’n paar keer door de golven op weg naar Australië, maar een echt toegangsbewijs voor de Spelen heeft hij nog niet.

Na een sterke winter in ’98 met winst in de wereldbeker in klein bad moest Deburghgraeve in juli van vorig jaar verstek laten gaan voor het EK in Istanbul, waar hij zich had kunnen kwalificeren voor de Spelen. Een oude polsblessure speelde hem in de voorbereidingsperiode opnieuw parten, met operatie en lange revalidatie tot gevolg. Het begin van een lange lijdensweg. Deburghgraeve trainde nog wel hard, maar op de paar wedstrijden die hij zwom, kwam het er helemaal niet uit.

Na de faliekant afgelopen US Open in december zat de carrière van onze enige Olympische zwemkampioen helemaal in het slop. Crisisberaad met de mensen van het BOIC bracht de oplossing met de creatie van het ‘Team Fredje’. Een handvol vertrouwensmensen zorgt ervoor dat Deburghgraeve zonder zorgen de laatste rechte lijn naar Sydney kan aanvatten. Op dit ogenblik trekt de bekendste Poelkapellenaar nog vlijtig baantjes op stage in Arizona; in het eerste weekeinde van mei zwemt hij zonder tegenslag de Olympische limiet op de 100 meter schoolslag.

Frederik Deburghgraeve: We zijn eigenlijk al een jaar hard aan het trainen, maar de resultaten waren er niet. We zijn enorm intensief bezig geweest, de jongste weken bijvoorbeeld met vier trainingen per dag, goed voor telkens om en bij de vijfentwintig kilometer. Ik heb dat vrij goed verteerd. Hier en daar had ik kleine fysieke ongemakjes met de knie, en daarna met de schouder en de heup, maar dat is voorbij. In Arizona zal ik ook drie weken zwaar trainen, maar het is er anders dan in Roeselare, de sleur wordt doorbroken. Vrouw en kind gaan mee, we zwemmen er in de open lucht, het is er warm. In de aanloop naar Atlanta zijn we ook naar Amerika getrokken en hebben we even hard getraind. Dat is goed meegevallen, dus waarom nu niet. We zijn er met een ploeg van de Vlaamse zwemliga en da’s ook leuk. In Roeselare ben ik tenslotte maar alleen. Tijdens die paar zware weken in maart heb ik ook een weekje met de Nederlandse schoolslagspecialist Benno Kuypers getraind, anders is het niet op te brengen.

Je wordt binnenkort zevenentwintig jaar. Kun je als schoolslagzwemmer dan nog mee op het hoogste niveau?

Deburghgraeve: Ik moet niet wegsteken dat ik misschien wel het beste gehad heb. Tussen 20 en 23 jaar ben je fysiek op je sterkste, kijk maar naar Sloudnov en Moses. De ene is 21, de andere 20 jaar. Zij hebben me mijn wereldrecord in klein bad ontfutseld. Zij staan aan het begin van hun carrière, ik sluit ze af. Soms heb ik het gevoel dat de resultaten niet meer beter worden, hoe hard ik ook train. En liggen krabben in het water heeft geen zin. Daar haal ik evenmin als het publiek voldoening uit. Je voelt ook dat je lichaam verandert. Ik heb een beetje minder souplesse in de spieren, maar compenseer dat wel door de kracht die ik bijgewonnen heb. Het grootste probleem zijn de kilo’s die er minder snel afgaan en er sneller weer bijkomen. Vroeger had ik daar geen problemen mee. Als ik hard train, verlies ik snel twee kilogram naar 72 kilo, mijn ideale competitiegewicht, maar in een relatieve rustperiode in de opbouw naar een wedstrijd komen ze er weer snel bij. En veel minder eten dan ik nu doe, kan eigenlijk niet.

Het lichaam wil dus nog wel mee tot in Sydney, hoe zit het met de geest?

Deburghgraeve: Je begint niet onwetend aan de kruistocht, hè. Je hebt het allemaal al eens meegemaakt. Dat is een groot verschil met iemand die niet weet waaraan hij begint. Het is niet nieuw. Je hebt al alles meegemaakt in je carrière. Maar ook de schrik om te verliezen komt erbij. In de periode ’94-’96 kon niemand me kloppen. Nu weet ik dat daar een einde aan kan komen. Dat weegt mentaal vrij zwaar, want geen enkele topatleet wil verliezen. En ik ben zeker iemand die graag wint, ik kan moeilijk verliezen.

Ik mag niet gaan twijfelen, hoor ik. Maar ik voel dat het allemaal wat moeilijker gaat. Ik kan me niet permitteren een steek te laten vallen, vroeger was dat geen probleem. In de wedstrijden kon ik het toch rechtzetten.

Heb je daarom ook dat trainingsvolume danig opgetrokken? Om op je startblok in Sydney te kunnen zeggen dat niemand er meer voor gedaan heeft en dat jij dus en niemand anders de beste zal zijn?

Deburghgraeve: Onder andere. Maar ik wil ook hier aan de mensen die me steunen bewijzen dat ik er honderd procent voor ga. Mijn sponsors van het BOIC wil ik kunnen tonen dat ik er echt voor werk. Ze komen naar Roeselare, zien mijn trainingsschema’s, kunnen met m’n coach spreken. Voor mij is het een hele geruststelling te weten dat de sponsors zien dat hun geïnvesteerde geld, hun vertrouwen niet misbruikt wordt. Want de jongste jaren was het vertrouwen misschien toch wel wat geschonden en nu willen we dat met het ‘Team Fredje’ herstellen.

Raar dan toch dat jij, jullie niet eerder op de idee gekomen zijn om een begeleidingsteam op poten te zetten.

Deburghgraeve: Da’s waar. We hebben er vroeger niet aan gedacht. Het BOIC zal nu misschien wel nog andere atleten op zo’n manier willen begeleiden.

Ik had in december deze oplossing nodig om nog verder te kunnen. Roeselare ligt in feite niet ver van Brussel, maar toch. Er was weinig contact, er werd sporadisch gebeld. Als jonge atleet in de bloeiperiode van je carrière heb je misschien niet veel opvang nodig, maar hoe ouder je wordt, hoe liever je hebt dat alles geregeld is. Het zwemmen gaat een beetje moeilijker. Als je dan zelf nog alles moet beredderen met je contracten, de fiscus, interviews, public relations enzovoort, dan kijk je op een gegeven moment tegen een berg aan die zo hoog is dat je niet meer boven geraakt. En dan zie je het niet meer zitten en gaan je prestaties er ook onder lijden, dan flip je. Nu is alles goed geregeld, netjes geordend. Ik moet alleen maar zwemmen.

Was de fiscus de grote boosdoener? Heeft de fiscus jou doen overwegen om er echt mee op te houden?

Deburghgraeve: Daar begint toch alles mee. Mijn vrouw Veerle was pas bevallen toen ik in september van vorig jaar een eerste herziening kreeg, in oktober volgden er nog twee en op het einde van het jaar ook nog een. Zelfs vorige maand heb ik er nog eentje gekregen. Ik stuurde altijd alles door naar het BOIC, maar had alleen telefonisch contact. Ook zij bleven zonder nieuws. Dat knaagt. En we spraken hier niet over kleine bedragen, maar over drievierde van mijn kapitaal dat ik had opgebouwd. Als je drie van de vier jaar tussen twee Spelen in moet zwemmen voor de staat, dan klopt er iets niet. Pas op, ik wil geen belastingen ontduiken. Ik word belast op wat ik verdiend heb. Maar feit is dat er voor topsporters fiscaal nog altijd zo goed als geen regelingen bestaan, geen wetgeving is. Daar moet men toch eens werk van maken.

Als ik een miljoen krijg voor een Olympische titel, dan heb ik daar wel een heleboel jaren voor gewerkt, in geïnvesteerd. Het is niet dat ik drie maanden voor de Spelen in het zwembad ben gesprongen. Maar daar heeft men geen begrip voor. Op een gegeven moment had ik de idee dat ik de slechte keuze gemaakt had met nog verder te zwemmen na Atlanta. Ik overdrijf niet als ik zeg dat ik beter af geweest was met fabriekswerk aan de band. In ’96 hoopte ik om mijn geleverde inspanningen een beetje te kunnen verzilveren, maar nu ontdek ik dat, als de fiscus zo doorgaat, ik vijfenzeventig procent verdiend heb van een fabrieksarbeider. Dat is toch niet normaal.

Oké, ik heb geen verstand van al die financiële toestanden en berekeningen, maar daarom geef ik ook alles uit handen. Ik weet niet of de mensen daar begrip voor kunnen opbrengen, maar ik had de indruk dat me de nek werd omgedraaid. Ik hoop nu dat er een oplossing uit de bus komt, alles wordt goed opgevolgd, ik krijg elke week een stand van zaken. Ik redeneer nu dat ik een beetje een pionier zal geweest zijn voor topsporters na mij.

We gaan ervan uit dat je zonder probleem de Olympische limiet zwemt en dat je naar Sydney gaat. Maar zal je zegezeker, vol vertrouwen naar Australië vertrekken, zoals je dat kon naar Amerika en Atlanta?

Deburghgraeve: De situatie is anders. In ’96 vertrok ik met de gedachte dat ik Olympisch kampioen moest worden. Alles was ideaal. Ik had de leeftijd, had alles gewonnen wat er te winnen viel. Het kon bijna niet mislukken. De zelfverzekerdheid straalde van me af. Met minder dan goud was ik niet tevreden en ik durfde dat ook te zeggen. Nu durf ik dat niet omdat er nog te veel vraagtekens zijn. Ik wil wel opnieuw goud, maar er is een verschil. Het is zoals met kinderen. Het eerste is fantastisch. Een tweede ook, maar op een andere manier. Je hebt het al eens meegemaakt.

Ik zwem wel weer supertijden op training, sneller zelfs dan begin ’98 toen ik wereldkampioen werd. Maar wat zal dat geven in wedstrijden? Ik ga niet zeggen dat ik onzeker geworden ben, maar ik ben minder agressief, kijk sinds de geboorte van Bartel ook anders tegen de dingen aan. Volwassener misschien, ik heb meerdere dingen om voor te leven. In ’96 bestond alleen het zwemmen voor mij. Pas op, dit hoeft niet negatief te zijn, hè. Ik zet me compleet in, zou ook niets liever hebben dan in Sydney te winnen en met m’n zoon rond het zwembad te lopen. Maar ik kijk bijvoorbeeld om me heen naar de concurrenten. Een Sloudnov (de Rus die het wereldrecord van Deburghgraeve in klein bad verbeterde, voor de Amerikaan Moses er nog een flinke beet in zette, nvdr.) maakt me niet echt bang, maar Moses is toch nog van een ander kaliber. Die man zwemt 57.66 in klein bad. Dat kan ik niet. Daar ben ik eerlijk in. In ’96 was ik gewoon de beste en hoefde ik met niemand rekening te houden. Of ik in september de beste zal zijn, hangt af van de vorm van de dag en van de anderen. Toen ik internationaal doorbrak, waren de Hongaren zogezegd niet te kloppen. Dat hebben we gezien. Hun tijd was toen gekomen. Misschien is mijn tijd van gaan nu gekomen. Maar ik zeg het; ik heb al bewezen dat ik kan terugkomen na een zwakke periode. Ach, het zal erop of eronder zijn.

Jouw concurrenten zwemmen opvallend veel meer dan jij. Een voordeel?

Deburghgraeve: Vroeger deed ik dat ook, maar ik kan dat niet meer. Neem nu een Belgische meeting. Ik ben anderhalf uur in het bad en ben moe. Iedereen wil met me praten, ik ben nooit op mijn gemak. Ik ben een publieke figuur geworden. Ik kan me voor of tussen de wedstrijden door niet meer rustig concentreren. En ik ervaar ook, sinds vorig jaar eigenlijk al, dat de mensen Deburghgraeve een beetje moe beginnen te worden. Ik ben tenslotte al van ’89 bezig, de mensen willen iets anders zien. Dat maakt het allemaal een beetje moeilijker.

Zijn de voorbije tien jaar zo intens geweest? Intenser dan je zelf had durven te denken?

Deburghgraeve: Opeens overvalt je dat. De geboorte van Bartel staat hierin centraal, denk ik. Je gaat zitten en overloopt wat je hebt meegemaakt. Daarvoor deed je maar, holde je van het ene naar het andere zonder om te kijken. Nu heb ik achteromgekeken naar mijn carrière. En zonder te pochen; ik heb alles gehad. Europese, wereld- en Olympische titel, en wereldrecords in klein en nu nog groot bad. En ik schat nu die prestaties naar waarde. Zodra je dat doet, wordt het moeilijker om hetzelfde te bereiken omdat je weet wat eraan vooraf is gegaan. In het najaar van ’99 besefte ik dat ik weer voor zo’n immens zwaar jaar stond. Dan sta je niet meer voor de Kemmelberg, maar voor de Mount Everest. Dat maakt de voorbereiding, de inspanning zoveel groter en moeilijker.

Je hebt de voorbije jaren de Europese kampioenschappen in Sevilla en Istanbul laten schieten. Gemiste kansen op een nog completere palmares?

Deburghgraeve: Na Atlanta ’96 had ik niet meer getraind en hadden we laten aanvoelen dat het WK in Perth eigenlijk het volgende doel was. Maar toch waren de mensen nog verrast. Van Istanbul heb ik spijt. Ik wou wel, maar zat met die polsoperatie. Je vorige prestaties raken dan snel op de achtergrond, de mensen vergeten je. Als zwemmer vond ik het jammer dat ik de ervaring van nog een groot kampioenschap niet kon meepikken. Dat ritme. Gelukkig heb ik niet veel wedstrijden en competitie nodig om weer bij te zijn.

Alhoewel, dat is toch ook veranderd. Daarom ook dat we wat meer wedstrijden op ons programma hebben ingeschreven. Want ja, die limiet. Iedereen vindt het evident dat ik die zwem. In ’96 zwom ik de limiet desnoods tien keer op training. Nu is dat anders. Het mag geen probleem zijn. Maar afwachten toch.

Wat als het in mei niet lukt?

Deburghgraeve: Dan stop ik meteen, dan heb ik geen reden meer om verder te doen. Je moet ook eerlijk durven zijn tegenover jezelf, mans genoeg zijn om dan te erkennen dat er geen toekomst meer is. Ik besef dat het allemaal moeilijker wordt, maar anderzijds is er dat besef dat afscheid nemen niet makkelijk is. Zwemmen is toch twintig jaar mijn leven geweest. Nu zeg ik wel dat ik niks liever zou hebben dan dat het allemaal zo snel mogelijk gedaan moet zijn. Maar dan is het ook afgelopen. Dat zal toch een zware dobber zijn.

En ben je al bezig met dat leven na de sport. Probeer je dat al in te vullen?

Deburghgraeve: Nee. Dan zou ik nu moeten stoppen. Ofwel doe ik dit nog goed, ofwel stop ik. De twee samen lukt niet. Ik heb er echt geen flauw idee van. Het probleem is, ik ben twintig jaar met zwemmen bezig geweest. Ik zal iets moeten vinden dat ik even boeiend vind, waarvoor ik dezelfde motivatie kan opbrengen. Ik wil nog creatief bezig zijn.

Nog even over de ontwikkelingen van de voorbije weken en maanden. Veelvoudig Olympisch kampioen Popov verkondigt dat hij overal om zich heen gedopeerde zwemmers ziet, en in het bad liggen zwemmers met haaievinpakken, de technologie op de spits gedreven.

Deburghgraeve: Daarom ook dat het voor mij wel ongeveer genoeg geweest is. Toen ik begon en voor het eerst met Ronald Gaastra trainde, had ik een zwembroek die veel te groot was. Ronald heeft me dan een skinfit gegeven, een erg klein broekje dat perfect om het lichaam zit. Ik ken niets anders. Nu zijn er die nieuwe pakken. Ik sta niet echt meer open voor vernieuwing. Ik wil ze wel proberen, maar dat vraagt tijd. Ik ga ervan uit dat je moet kiezen voor de outfit waarin je je goed voelt. Ronald zegt dat het beter is om je slecht te voelen in zo’n pak, maar een wereldrecord te zwemmen. Het is trouwens nog afwachten of er in Sydney met die pakken gezwommen mag worden. De internationale zwemfederatie heeft ja gezegd, maar de vrees bestaat dat landen die niet over zulke pakken beschikken na de Spelen een klacht zullen indienen wegens concurrentievervalsing.

Bij Popov en die doping heb ik nooit stilgestaan. Ik kan alleen voor mezelf spreken. Als ik doping genomen had, dan was ik misschien ook wel ’97 en ’99 probleemloos doorgekomen.

Maar ja, je weet dat er overal doping genomen wordt, dus waarom niet in het zwemmen. Ik heb nooit om me heen gekeken met de bedoeling om uit te vissen wie wel en wie niet. Ik denk dat je pas met uitspraken à la Popov naar buiten komt als je voelt dat het niet meer gaat. Maar of het nuttig is om zomaar wild om je heen te slaan?

Het einde van jouw zwemcarrière is in zicht. Brigitte Becue heeft ook niet echt de toekomst meer. Heb je de indruk dat de zwemsport in België geprofiteerd heeft van jullie prestaties en uitstraling?

Deburghgraeve: Het is moeilijk om hierop te antwoorden. Toen Ronald (een Nederlander, nvdr.) me in het begin trainde, stuitte dat op weerstand her en der. Ik heb de indruk dat dat toch voorbij is. Brigitte en ik waren de eerste professionele zwemmers. We zijn toch een beetje wegbereiders. Vroeger was dat niet mogelijk. Men staat in België nu stil bij het feit dat we goede zwemmers kunnen hebben die meer kunnen dan gewoon meedraaien op het internationale niveau. De kennis is nu aanwezig om het goed aan te pakken. Nina Van Koekhoven is iemand om te koesteren. Die staat nu toch al verder dan ik toen ik vijftien of zestien was.

Tien jaar geleden kreeg je nauwelijks zwemmen te zien op tv, nu volgt men onze prestaties, da’s toch ook beter dan vroeger. Maar er is nog veel werk natuurlijk. Zwemmen is een moeilijke technische sport met verschillende stijlen. Als je een sponsor meeneemt naar een wedstrijd, dan verveelt die zich na een half uur omdat alles zo moeilijk om te volgen is. Hoe die dan overtuigen om te investeren in de sport?

Kijk, het is niet meer aan ons om te bewijzen dat België een zwemland is. Het is aan de anderen om zich te bewijzen, aan de federatie om hen te koesteren.

Dirk Gerlo

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content