In ‘Het Laatste Woord’ (Knack nr. 21) beweert Dirk Voorhoof dat ik mij vergiste in mijn reactie (Knack nr. 18) op zijn stelling (Knack nr. 16) volgens welke de exclusieve aansprakelijkheid van de schrijver voor een gedrukt stuk verandert als er achteraf nog veranderingen gebeuren aan de tekst.

Om tot zijn bevinding van onjuistheid van mijn opinie te komen, vat hij ze wel verkeerd samen. Mijn precisering was dat de hoedanigheid van verantwoordelijk uitgever, net zoals die van eind- of hoofdredacteur van een publicatie op zichzelf niet volstaan om mediarechtelijk medeaansprakelijk te zijn ingeval de auteur van de racistische bijdrage gekend is en zijn woonplaats in België heeft.

Welnu, in de zaak-Vanhecke is n.a.v. het verzoek tot opheffing van diens parlementaire onschendbaarheid niets anders publiek bekend dan zulke hoedanigheid. En dat volstaat dus niet. Ik had immers letterlijk geschreven: ‘Enkel indien de hoofdredacteur of de eindredacteur op grond van vaststaande feiten ook en terecht als auteur van de bijdrage kan en moet worden aangemerkt, kunnen zij mee aansprakelijk worden gesteld.’ Inhoudelijk onderschrijft Voorhoof nu integraal de precisering die ik aanbracht aan zijn simplificerende veralgemening; de toelichting die hij nu geeft loopt geheel gelijk met mijn stellingname. Wat de bewijslast betreft, voert Voorhoof – thans – aan ‘dat het parket van Dendermonde blijkbaar over gegevens beschikt die aanwijzingen bevatten (…) dat er een actieve tussenkomst is geweest door Vanhecke in de redactie van het haatzaaiende artikel.’ Bij gebrek aan enig bekend gegeven daarover, heb ik gewezen op het belangrijke bewijslastvraagstuk, en heb ik er, zoals het een jurist past, mij van onthouden om over eventuele bewijzen te speculeren. Belangrijk is dat Voorhoof nu inhoudelijk mijn stelling overneemt. Merkwaardig is dat hij dat doet na te hebben aangekondigd dat ik mij heb vergist. Welnu, hoewel Voorhoof nu mijn stelling bijvalt, had ik mij dus niet vergist.

Kwalijk is de insinuatie dat mijn stelling ‘eerder een verhaal is dat we van het VB gewoon zijn’, of, al even fijntjes, de toespeling dat mijn precisering nu door hem als onjuist moest worden gekwalificeerd omdat Voorhoof ‘wel het terugkerende en valse discours van het VB (wil) doorprikken dat meteen telkens aanvoert dat elke rechtsprocedure tegen het VB of tegen VB-politici wegens aanzet tot racisme strijdig is met de grondwet en het Europees Mensenrechtenverdrag’. Mijn insteek was en blijft juridisch: dat de oorspronkelijke veralgemening onvolledig en ongenuanceerd is. Met die juridische opinie stemt nu ook Voorhoof in. Zijn kwalijke insinuatie, waarin hij me op één lijn wil plaatsen met het VB of diens vulgaire racistische opinies, overschrijdt verregaand de grenzen van fatsoen en hoffelijkheid naar aanleiding van een meningsverschil over een juridische kwestie. Ik wens dan ook afstand te nemen van de totalitaire retoriek die Voorhoof met dit ongepaste intentieproces hanteert.

Voorhoof voert aan dat hij met de vraag blijft zitten ‘waarom Neels het nodig vond deze reactie voor Knack te schrijven, zogezegd om de democratie en de grondwet en het Europees mensenrechtenverdrag te verdedigen, maar en passant ook de verdediging van Vanhecke tegemoetkomend.’ Mijn antwoord luidt: om zijn wel erg onvolledige veralgemening voor de lezers van Knack aan te vullen en te preciseren, zodat de juiste juridische redenering duidelijk zou zijn. Vervolging van gelijk welke uitgever voor de inhoud van een artikel waarvan de auteur (met woonplaats in België) gekend is en zonder dat effectieve bewijzen voorliggen van het daadwerkelijke medeauteurschap van de uitgever, is en blijft strijdig met de Belgische grondwet, en vervolgens, wegens schending van het legaliteitsbeginsel, met het EVRM. Er is wel Belgische rechtspraak die zoiets doet, maar die rechterlijke uitspraken zijn dus vatbaar voor kritiek: het grondwettelijk beginsel inzake de getrapte aansprakelijkheid is niet verenigbaar met een soort van objectieve aansprakelijkheid qualitate qua van een uitgever of hoofdredacteur.

Als men onzorgvuldig zou omgaan bij het verzoek tot opheffing van parlementaire onschendbaarheid van een persoon omdat hij als uitgever fungeerde, werkt men zich in de problemen, en het is beter dat te voorkomen, om een effectieve vervolging te kunnen instellen tegen uitingen van aanzet tot racisme – eerder dan zich te verliezen in symbolische achterhoedegevechten.

Mij, omdat ik terecht aan die juridische grondslagen van het mediarecht herinner, rangschikken in de buurt van degenen die zich aan strafbaar racisme schuldig maken, of mijn opinie afdoen als ‘het terugkerende en valse discours van het VB’ getuigt van een onvermogen tot het voeren van het juiste intellectuele debat, en daar distantieer ik me van met plaatsvervangende schaamte ten aanzien van mijn achtbare collega.

Naschrift: de redactie beëindigt hiermee deze polemiek.

Prof. dr. Leo Neels, Universiteit Leuven en Antwerpen

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content